De groene hel: Indonesië onder de VOC
Indonesië staat bekend om haar uitgestrekte jungles, diversiteit aan flora en fauna, uitgestrekte blauwe oceanen en exotische specerijen. Diezelfde specerijen vormden de drijvende kracht achter de Europese veroveringsdrang van Azië in de veertiende en vijftiende eeuw. Aan het begin van de zestiende eeuw dreven de Portugezen voor het eerst handel met verschillende volkeren van Indonesië: de Javanen, Bandanezen en Molukkers. Portugal raakte op den duur in oorlog met de Molukse bevolking, die de grootste leverancier was van exotische specerijen. Die oorlog zorgde ervoor dat de toevoer van specerijen naar Europa verminderde en de prijzen snel stegen.
In 1580 kwam Portugal onder Spaans gezag te staan. De Nederlandse gewesten waren in oorlog met Spanje, waardoor Nederlandse schepen niet meer welkom waren in Portugese havens. Hierdoor werden de Nederlanden ook de toegang tot Indonesische specerijen ontzegd. Door de oplopende prijs en het wegvallen van de Portugese specerijenhandelaren moesten de Nederlandse gewesten, met name Holland, zelf naar het Indonesische gebied varen. De vraag naar specerijen bleef immers, wat leidde tot de oprichting van handelscompagnieën die naar Azië zouden varen.
De eerste Nederlandse schepen
In 1596 bereikten vier Hollandse koopvaardijschepen onder leiding van opperkoopman Cornelis de Houtman voor het eerst het Indonesisch gebied. Eenmaal teruggekeerd in Holland bleek de vaart op Indonesië zeer winstgevend; er werd grof geld verdiend met de specerijen uit Indonesië. De daaruit voortvloeiende winst kon worden gebruikt in de oorlog tegen Spanje. De Staten-Generaal van de Nederlandse gewesten besloten dat het risico op verlies van de vaart op Indonesië beperkt moest blijven, gezien de aanhoudende oorlog met Spanje. Verschillende handelscompagnieën werden samengevoegd tot de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). Elke aandeelhouder van de VOC investeerde zo in de reis naar Indonesië, zonder alle risico’s te dragen bij een schipbreuk. Dit betekende dat zowel de risico’s als de winsten werden gespreid, resulterend in een sterke handelsonderneming met het Nederlandse handelsmonopolie op Azië. De VOC kreeg het recht om namens de Nederlandse republiek oorlog te voeren en verdragen te sluiten met plaatselijke vorsten.
Om de handel beter te organiseren begon de VOC handelsposten op te zetten op eilanden zoals Java, uiteindelijk verplaatste het handelscentrum van Amsterdam naar Batavia (het huidige Jakarta). Deze handelsposten dienden als opslagplaatsen en bevoorradingspunten voor VOC-schepen. Vanuit deze locaties begon de VOC de productie van specerijen te reguleren en centraliseren om de winst te vergroten en concurrentie van Spanje en Portugal voor te blijven. Dit centraliseren ging niet altijd zonder conflicten.
Genocide als controlemiddel
Op de Banda-eilanden werd voornamelijk nootmuskaat en foelie verbouwd. De VOC vestigde haar gezag op deze eilanden met bruut geweld, trachtte de specerijenhandel te beheersen en verbood Bandaneze stamhoofden de handel met andere Europeanen. Dit verbod werd omzeild door smokkel, wat resulteerde in harde reacties van de VOC. Vanaf 1609 ontstond een langdurige strijd tussen de VOC en de Bandanezen. Gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen besloot de onrust met harde hand te beëindigen en onderwierp de Bandanezen. Toen ze zich tegen de maatregelen verzetten, gaf Coen opdracht tot wat nu door historici wordt beschouwd als genocide. In 1621 beval hij het grootste deel van de Bandanese bevolking te doden, als afschrikwekkend voorbeeld voor andere Indonesische stammen. Overlevenden werden gevangengenomen en als slaven gebruikt op de nieuw opgerichte plantages op Java.
Niet op alle eilanden was geweld noodzakelijk. Op Java waren de omstandigheden anders. Het binnenland was voornamelijk agrarisch, met dorpen onder centraal gezag van lokale vorsten die graag samenwerkten met de VOC. Deze vorsten verkochten landbouwproducten aan de VOC en werden soms tegen elkaar uitgespeeld om lagere prijzen af te dwingen. Door overeenkomsten met de VOC verloren de vorsten echter handelsvrijheid met andere Europeanen.
Vanaf de zeventiende eeuw werden de handelscontracten tussen de VOC en de Indonesische vorsten minder vrijblijvend. Vorsten werden met militair geweld gedwongen specerijen en andere grondstoffen voor de VOC te produceren. Alleen als de vorsten aan deze eis voldeden, beloofde de VOC vrede.
Koloniseren: het begin van het einde
In de achttiende eeuw stegen de handelskosten voor de VOC, en de eens welvarende handelscompagnie begon verlies te lijden. In een poging dit om te keren, investeerde de VOC in de ontwikkeling van het Indonesische binnenland. Koffie- en suikerplantages werden rond Batavia aangelegd. Ondanks deze inspanningen en de controle over de opiumhandel, bezette gebieden op Oost-Java en havens op Sumatra, bleef de VOC verlies lijden. In 1798 werd de VOC met aanzienlijk verlies opgeheven, en alle koloniale bezittingen in Indonesië gingen over naar de Bataafse Republiek, later het Koninkrijk der Nederlanden genoemd. Nederlands-Indië werd zo geboren.
Literatuur
Baardewijk, Frans van. Geschiedenis van Indonesië. Den Haag: Walburg Pers, 2006.
Blom, Hans. Geschiedenis van de Nederlanden. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, 2005.
Knaap, Gerri J. en Teitler, Ger. De verenigde Oost-Indische Compagnie: tussen oorlog en diplomatie. Leiden: KITLV Uitgeverij, 2002.