Abolitionisme: is sinds 1787 de term voor het streven naar afschaffing van de slavernij. De abolitionisten probeerden de slaven te bevrijden.
Absolutisme: De absolute monarchie of het vorstelijk absolutisme is een regeringsvorm waarbij de vorst over volledig regerende autoriteit beschikt; hij is niet door wetten gebonden, noch is hij verantwoording verschuldigd. Lodewijk XIV regeerde als een absoluut vorst over Frankrijk.
Adel (historisch): een groep mensen die van oorsprong een bevoorrechte positie had in de samenleving, die alleen verkregen kon worden door het erven van deze adellijke voorrechten. De adel kwam in opstand tegen Lodewijk XIV.
Agora: het plein van een Griekse polis waar de inwoners van de stadstaat bij elkaar kwamen om over het bestuur te praten, handel te drijven en voor dagelijks vermaak. Xenon liep naar de Agora toe om de raad van 500 in te lichtten.
Agrarische Wet: Wet uit 1870 waardoor particuliere ondernemers de gelegenheid kregen om plantages op te zetten door langlopende pachtcontracten af te sluiten. De Agrarische Wet betekende een omslagpunt in de koloniale politiek.
Akropolis: verhoogde en versterkte heuvel in het midden van een Griekse polis. De heuvel diende ter verdediging, maar hierop lag ook de belangrijkste tempel van de polis waarin de beschermgod(in) werd vereerd. De wachters lieten de inwoners verzamelen op de akropolis van Athene.
Anachronisme: Iets wat niet helemaal in zijn tijd past. Het verleden beoordelen met een perspectief vanuit het heden. Deze middeleeuwers waren atheïst, omdat ze niet in god geloofden (anachronistisch omdat atheïsme een begrip is uit de 20ste eeuw).
Appeasementpolitiek: de buitenlandse politiek van de Britse premier Neville Chamberlain ten opzichte van nazi-Duitsland tussen 1937 en 1939, om Nazi-Duitsland tevreden te houden. De geschiedenis kijkt ontevreden terug op de appeasementpolitiek van Engeland en Frankrijk.
Arbeidersklasse: de sociaal-maatschappelijke klasse die zijn positie ontleende aan het verichten van betaalde arbeid of het verlenen van diensten. De arbeidersklasse kwam in opstand tegen de overheersende industriëlen.
Archeoloog: Een wetenschapper die aan de hand van overblijfselen uit het verleden probeert de geschiedenis te reconstrueren en uit te leggen. Archeologen waren bezig het graf van Toetanchamon bloot te leggen.
Atjeh-methode: een militaire tactiek ontwikkeld door het KNIL, waarbij gericht economisch waardevolle doelen werden vernietigd. Het doel was de vijand economisch te breken. Een historicus stelt dat door de Atjeh-methode van het KNIL, ook veel burgers het slachtoffer werden van geweld.
Atoombom: is een kernbom die is gevuld met de nucleaire stoffen uranium en radium. Deze stoffen zorgen ervoor dat er een ongekende explosie mogelijk is en het ontploffingsgebied nog jaren na de ontploffing radioactief blijft en hierdoor giftig voor mensen. De atoombommen op Hiroshima en Nagasaki betekende een nieuw tijdperk in de oorlogsvoering.
Aquaduct: een brug waar water overheen loopt, zoals een kanaal of een rivier. De Romeinen waren de eersten die zo’n aquaduct bouwden. Het aquaduct stortte in.
Bandkeramiekcultuur: Een cultuur van boeren in Limburg (5300 v.C.) waarin aardewerk werd versierd met banden, punten en strepen. De bandkeramiekers vertrokken zonder sporen achter te laten.
Barbaren (Romeinen): een niet beschaafde inwoner van de provincie. Vaak werd daar ook niet Romeins mee bedoeld. De Germanen werden gezien als barbaren.
Beeldenstorm: was een vernieling op grote schaal van heiligenbeelden en andere objecten van katholieke religieuze plaatsen door protestanten in de Nederlanden in het jaar 1566. De beeldenstorm brak uit in een wervelstorm van geweld en vernieling.
Beurskrach (1929): was de plotselinge ineenstorting van de aandelenkoersen op de beurs van Wall Street (New York) die plaatsvond in oktober 1929. De beurskrach had wereldwijd catastrofale gevolgen en gold als directe oorzaak van de crisis van de jaren 30. De beurskrach van 1929 werd gezien als de oorzaak van het succes van Adolf Hitler.
Bisschop: is een geestelijke in de hiërarchie van verschillende christelijke kerken, die veelal aan het hoofd staat van een bisdom. De bisschop regeerde met harde hand over zijn geloofsgemeenschap.
Blitzkrieg: letterlijke betekenis bliksem/flitsoorlog. Bij deze vorm van oorlogvoeren is het de bedoeling dat de tegenstanders zo snel mogelijk wordt overrompeld door de inzet van voertuigen en zwaar geschut. Het Nederlandse leger werd overrompeld door de Blitzkrieg van de Wehrmacht.
Bloedplakkaten: regeringsbesluiten waarmee het drukken, schrijven, verspreiden en bezitten van ketterse boeken en afbeeldingen, het bijwonen van ketterse bijeenkomsten, het prediken van een tegendraadse religie en het huisvesten van ketters, met de doodstraf en inbeslagname van alle goederen beantwoord. Karel V vaardigde bloedplakkaten uit.
Boekdrukkunst: is een mechanisch proces om geschriften te vermenigvuldigen door middel van een drukpers. De drukpers werd gebruikt om geschriften in de volkstaal te verspreiden.
Bolsjewisme: revolutionaire maatschappelijke stroming in Rusland gebaseerd op de ideeën van Karl Marx. De bolsjewisten kwamen in opstand tegen de tsaar Nicolaas II.
Burgerij: Een laag van de maatschappij die hun macht of status ontlenen aan hun vermogen, opleiding en werk. De Franse burgerij wilde veranderingen doorvoeren, waardoor rijkdom de basis zou worden voor het krijgen van stemrecht in plaats van afkomst.
Burgeroorlog: een oorlog waarbij de strijdende partijen deel uitmaken van hetzelfde land of rijk. De Nederlandse Opstand werd in de jaren tachtig voor het eerst bestempeld als een burgeroorlog.
Burger (oude Griekenland): een inwoner van een Griekse stadstaat met politieke rechten en plichten. De burgers uit Athene waren verplicht om onderdeel te zijn van het stadse leger.
Calvinisme: Het religieuze gedachtegoed van kerkhervormer Johannes Calvijn (1509-1564). Deze stroming behoort tot het protestantisme. Het fundamentele verschil met Maarten Luther, was dat Calvijn verkondigde dat gelovigen zichzelf mochten besturen zonder de goedkeuring van hun leenheer of vorst. De Republiek der Nederlanden kende tijdens de Gouden Eeuw een mengeling van lutheranen, calvinisten en katholieke gelovigen.
Centralisatie: het streven van een persoon, land of organisatie om vanuit één centraal punt te besturen. De centralisatie politiek van Karel V had als gevolg dat individuele gewesten niet zelf meer konden besturen. Ze werden nu door Karel bestuurd vanuit Brussel.
Coalitie (militair): Het militair samenwerken van verschillende landen. Engeland, Pruisen, Nederland en later de Spaanse rebellen vormden een coalitie om Napoleon te verslaan bij Waterloo in het jaar 1815.
Collectivisatie: collectivisatie is de opgelegde samenvoeging van bestaande zelfstandige boerderijen en fabrieken. In de Sovjet-Unie werden alle boerenbedrijven gecollectiviseerd.
Communisme: is een sociale, politieke en economische ideologie gericht op de oprichting van een klasseloze, staatloze en socialistische samenleving waarin iedereen gelijk is. In een communistische staat worden productiemiddelen gedeeld, waarbij iedereen produceert naar wat hij kan en neemt naar wat hij nodig heeft. De Sovjet-Unie is een voorbeeld van een mislukte communistische staat.
Concentratiekamp: is een kamp waar mensen, meestal onder militaire dwang, bijeengebracht worden. Het is een inrichting om politieke tegenstanders of anderszins ongewenste mensen op grond van etnische, religieuze of sociale kenmerken te isoleren en psychisch en/of fysiek te breken, in sommige gevallen te doden. Een bekend voorbeeld van een concentratiekamp is die vlak bij het plaatsje Auschwitz.
Conquistadores: Spaanse veroveraars van Zuid- en Midden-Amerika uit de zestiende eeuw. De conquistadores richtten een slachtpartij aan, terwijl ze op hun paarden reden.
Cultuurstelsel: Het cultuurstelsel was een belastingsysteem dat door gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Johannes van den Bosch werd opgezet. Het stelsel werd in 1830 onder Willem I ingevoerd ter vervanging van het landrentestelsel. In het cultuurstelsel moesten boeren 1/5 van hun grond inrichten om exportgewassen te verbouwen. De maker van deze bron was tegen het cultuurstelsel.
Dawesplan: economisch plan met als doel Duitsland aan de herstelbetalingen te laten voldoen en de economie te herstellen via Amerikaanse leningen. Het Dawesplan moest de hyperinflatie van de jaren twintig stoppen.
Delisch-Attische Bond: samenwerking tussen de polis Athene en de omliggende stadstaten. De Delisch-Attische Bond gebruikte een vloot om zijn vijanden te onderwerpen.
Derde Rijk: de officiele benaming voor nazi-Duitsland. Als eerste rijk gold het oude Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie (843-1806) en als tweede rijk het Duitse Keizerrijk (1871-1918). De verwachting van de aanhangers van het Derde Rijk-concept was dat het Derde Rijk (minstens) duizend jaar zou bestaan. Het Derde Rijk leed nederlaag naar nederlaag tegen de Sovjet-Unie.
Derde stand: de stand van boeren, burgers en (later) arbeiders. De derde stand uitte de onvrede over de belastingen.
Diaspora (Joodse): de grootschalige verspreiding van het Joodse volk. Men keek terug op de diaspora en verlangde naar een eigen land voor het Joodse volk.
Distributiesysteem: systeem om goederen (eerlijk) te verdelen. Om de verdeling van voedsel te stroomlijnen, werden bonkaarten geïntroduceerd. Deze kaarten moesten het distributiesysteem makkelijker maken.
Doema: de benaming voor de volksvertegenwoordiging van Rusland. Onder de tsaar had de Doema alleen een adviserende functie. Alexandr Kerinski werd de hoogste vertegenwoordiger van Rusland, als leider van de Doema.
Domein (middeleeuwen): het bestuurlijk grondgebied van een edelman of abt. Het domein van Karel werd doorgegeven aan zijn oudste zoon.
Dualistisch bestuursstelsel: een bestuursstelsel waarbij de bestuurlijke macht verdeeld is in twee afzonderlijke lagen. In Nederlands-Indië werd gebruik gemaakt van een dualistisch bestuur.
Duikbotenoorlog: een oorlogstactiek waarbij duikboten worden ingezet om de vijandelijke vloot te verslaan. De onbeperkte duikbotenoorlog maakte ook veel burgerslachtoffers.
Ethische politiek: Nieuwe houding binnen de koloniale politiek waarbij gestreefd werd naar de ontwikkeling van Nederlands-Indië, zowel land als volk, naar westerse normen. In deze politiek was speciale aandacht voor onderwijs, gezondheidszorg, economische ontwikkeling en verspreiding van het christendom.
. De ethische politiek betekende een omslagpunt in de koloniale geschiedenis van Nederland.
Factorij: handelspost; kantoor, opslagplaats, fort van een handelsonderneming overzee. Veel VOC-factorijen werden uitgebouwd tot forten.
Farao: De farao was de leider van het oude Egypte. Hij bepaalde de wetten in het land. De farao werd opgebaard in zijn pyramide.
Fascisme: Is een politiek stelsel dat zich kenmerkt door een autoritair nationalisme en sterk antidemocratisch karakter heeft. Het eigen volk is superieur, geweld is een manier om conflicten op te lossen en de leider wordt verheerlijkt. Het fascisme was een populaire politieke stroming in de jaren dertig. Er kwamen veel fascistische leiders op in die periode.
Feodalisme: is het leenstelsel dat van de val van het West-Romeinse rijk (476) tot de Franse Revolutie (1789) in Europa bestond. De leenheer gaf gebieden in leen aan zijn leenmannen en kreeg in ruil hiervoor trouw, militaire steun en belastinginkomsten. Feodale verhoudingen geven aan hoe de leenheer, leenmannen en ondergeschikten met elkaar omgingen. Karel de Grote was leenheer van het Frankengebied. Dit is een goed voorbeeld van feodalisme.
Geestelijkheid: de stand van de hoge en lage geestelijkheid. De geestelijkheid besloot tegen de adel te stemmen.
Geneefse Conventies: is de verzamelnaam voor de verdragen die van 1864 tot 1949 zijn geformuleerd als onderdeel van het internationaal humanitair recht en het oorlogsrecht, de rechtsregels die bepalen wat wel niet niet mag tijdens een gewapend conflict. De Nazioorlogsmisdadigers werden gestraft naar de maatstaven van de Geneefse Conventies.
Generaliteitslanden: gebieden in de Zuidelijke-Nederlanden die onder het directe bestuur stonden van de Staten-Generaal. De Staten-Generaal besloten dat de Brabantse gebieden meer belasting moesten betalen.
Gewest: de naam voor een gebied onder het bestuur van een landsheer. Gewesten waren de voorlopers van de huidige provincies. Het gewest Friesland gebruikte belasting om een leger in te huren.
Gilde: vereniging van mensen met hetzelfde beroep, met bijbehorende normen en waarden. De gildemeester keurde het gedrag van het gildelid niet goed.
Gouverneur-generaal: een titel van de hoogste gezagsdrager in een kolonie. Eén van de eerste gouverneur-generaals in Indonesië was Jan Pieterszoon Coen.
Grafgift: Een grafgift is een voorwerp dat in het graf van de overledene is gelegd. De rovers stalen de grafgiften van de farao.
Guillotine: is een instrument waarmee door middel van een valbijl mensen op bijzonder snelle en – zo werd gedacht – pijnloze manier werden onthoofd. Het toestel ontstond tijdens de Franse Revolutie. Marie Antoinette werd naar de guillotine geleid.
Hagenpreken: zijn kerkelijke diensten van protestanten in het open veld tijdens de Reformatie periode. De predikant predikte verdraagzaamheid tijdens zijn hagenpreek.
Halfgoden: de nakomelingen van mens met een god. Herakles was de zoon van Zeus en een menselijke moeder. Dit maakte van hem een halfod.
Handelskapitalisme: is een economisch systeem waarbij de ondernemers streven naar zoveel mogelijk winst door het verhandelen van goederen of diensten. Handelskapitalisme was de eerste vorm van kapitalisme ter wereld.
Herendienst: Een herendienst is een dienst die een bepaalde groep personen aan een vorst of edele moet leveren. De derde stand moest verschillende herendiensten leveren aan de Franse adel.
Hiërogliefenschrift: Schrift dat de Egyptenaren gebruikten en dat bestond uit verschillende kleine afbeeldingen. Tot aan de negentiende eeuw was het voor wetenschappers onmogelijk om het hiërogliefenschrift te ontcijferen.
Historicus: Wetenschappers die zich bezighouden met de bestudering van het verleden. Historicus Kathleen Burk heeft een boek geschreven over de vroegmoderne politieke relatie van Amerika met Engeland.
Hofstelsel: de plaatselijke economie van een domein uit de vroege middeleeuwen, voornamelijk gericht op het organiseren van de landbouw: een zelfvoorzienende economie waar landbouwgrond werd bewerkt door horigen met wederzijdse rechten en plichten van (horige) boeren en de heer. Het hofstelsel werd onder Karel de Grote uitgebreid.
Holocaust: was de systematische Jodenvervolging en genocide door de nazi’s en hun bondgenoten voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Holocaust zou de geschiedenisboeken ingaan als één van de meest duistere bladzijden uit de geschiedenis.
Hoofdman: de hoogste gezaghebber/leider van een primitieve bevolkingsgroep. De hoofdman besloot dat de misdadiger verbannen werd.
Horigheid: horigheid of lijfeigenschap is de situatie dat iemands lichaam wordt beschouwd als het eigendom van de heer van een bepaald gebied. Horigen benaderden een soort slavernij.
Humanisme: was een stroming die zich bezighield met de studie van teksten uit de klassieke oudheid. Humanisten waren zelfstandige denkers die op een rationele manier de samenleving probeerden te begrijpen en verbeteren. De humanist Petrarca bestudeerde middeleeuwse teksten in het latijn en vergeleek deze met de teksten van klassieke schrijvers.
IJstijd: Een ijstijd is een periode waarin een dikke ijskap een deel van een werelddeel bedekt. De ijskappen begonnen in de laatste jaren van de tweede ijstijd te smelten.
Imperium (Romeinen): het gebied veroverd door de Romeinen. Het Romeinse imperium strekte zich uit van Rome tot aan de Nederlanden.
Indië: naam voor Zuid-Azië en Zuidoost-Azië (Oost-Indië) en voor Latijns-Amerika (West-Indië). De WIC voer op Indië.
Indigo: kleurstof. Indigo was een cultuurproduct dat door de inlanders werd verbouwd.
Industrieel kapitalisme: is een economisch systeem waarbij de ondernemers streven naar zoveel mogelijk winst door het machinaal produceren van goederen. Vaak gaat industrieel kapitalisme gepaard met massaproductie. De industrieel kapitalisten hadden in de 19e en 20e eeuw veel macht..
Industriëlen: de sociaal-maatschappelijke klasse die zijn positie ontleende aan het bezit van kapitaal, fabrieken en de bijbehorende productie waaraan verdiend werd. De vader van Karl Marx behoorde tot de industriëlen.
Industriële Revolutie: De industriële revolutie is de overgang van handmatig naar machinaal vervaardigde goederen die gepaard ging met grootschalige organisationele en sociale veranderingen. De industriële revolutie begon rond 1750 in Engeland en vervolgde begin negentiende eeuw in de rest van Europa. De Nederlandse Industriële Revolutie begon later dan de Engelse.
Inlander: de Nederlandse koloniale benaming voor de inheemse Indonesiërs. De inheemse werd gezien als minderwaardig.
Inquisitie: was een rechtbank van de Katholieke Kerk, belast met de opsporing van, het onderzoek naar en het opleggen van straffen aan ketters. De Inquisitie veroordeelde de protestant tot de brandstapel.
Kaapvaart: door de overheid gesteunde piraterij. Nederlandse kaapvaarders kregen brieven mee om aan te tonen dat ze geen ordinaire piraten waren, maar werkten voor de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Kapitalisme: is een economisch systeem dat is gebaseerd op investeringen van geld in de verwachting winst te maken. Men produceert goederen en biedt diensten aan en hoopt hiermee winst te maken. Het Amerikaanse kapitalisme was de grote vijand van het communisme van de Sovjet-Unie.
Kampong: de Indonesische benaming voor een dorp. De kampong werd door een groep soldaten in brand gestoken.
Keizerverering: het vereren van de Romeinse keizer als eerste burger en zelfs als god. Augustus introduceerde de keizerverering.
Ketters: mensen die afwijken van het geloof. De katholieken bestempelden de protestanten als ketters.
Kinderwetje: wet door Samuel van Houten uit 1874. De wet moest een einde maken aan kinderarbeid in fabrieken. Kinderen mochten nog wel in de landbouw werken. Het kinderwetje van Houten maakte een einde aan de uitbuiting van kinderen.
Kleine burgerij: een groep van ambachtslieden, winkeliers en anderen met een beetje bezit. Vaak wordt de aanduiding de middenlaag van de samenleving gebruikt voor de kleine burgerij. In de Franse samenleving behoorde de kleine burgerij tot de derde stand.
Koelie: De term wordt in het Nederlands specifiek gebruikt voor koloniale ongeschoolde contractarbeiders. Koelies moesten verplicht op een plantage werken door het wurgcontract dat ze gedwongen waren te tekenen.
Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL): het Nederlandse koloniale leger. Officieel moest dit leger verantwoording aan de gouverneur-generaal afleggen en niet aan de legerleiding van het Koninklijk Leger. Het KNIL was zeer effectief tijdens de Atjeh-oorlog.
Kruistocht: militaire tocht van Europese christenen – edelen, geestelijken en boeren – naar het Heilige Land. Koning Richard Leeuwenhart begon met het verzamelen van soldaten voor zijn kruistocht.
Kruisvaardersstaten: door Europese christenen veroverd gebied in het huidige Turkije, Syrië en Israël in de 11e t/m de 13e eeuw. Ook in de kruisvadersstaat Jeruzalem werd gebruik gemaakt van het feodalisme.
Landrente: was een manier van belasting innen in Nederlands-Indië onder koning Willem I, waarbij de inlandse bevolking 2/5 deel van de door haar verbouwde landbouwproducten of vergelijkbaar bedrag in geld afdroeg aan het koloniaal bestuur. De landrente werd gebruikt om meer soldaten aan te nemen.
Landbouwrevolutie (neolithisch): de ontwikkelingen die ervoor zorgden dat de eerste mensen van de landbouw gingen leven. De landbouwrevolutie had niet alleen positieve maar ook negatieve gevolgen.
Leek: met leek wordt in de hiërarchie van de Katholieke Kerk iedereen bedoeld die geen wijding tot bisschop, priester, kloosterling(e) of diaken heeft ontvangen. De lekenbroeders schreven de kroniek over.
Legioenen: was een militaire eenheid van het Romeinse leger. De Romeinse legioenen trokken op tegen de rebel Spartacus.
Liberalisme: is een politiek-maatschappelijke stroming die ontstaan is in de Verlichting van de 18e eeuw. Het liberalisme streefde naar gelijke rechten, politieke inspraak en (economische) vrijheid voor burgers. Zo waren liberalen tegen het ingrijpen van een overheid in de economie. De liberale politicus stemde tegen een verhoging van de belastingen, aangezien een verhoging tegen zijn ideaal in ging.
Loopgravenoorlog: een loopgravenoorlog of stellingenoorlog is een oorlog waarin beide partijen zich tegenover elkaar ingegraven hebben in loopgraven en andere versterkte posities, met als doel de opmars van de vijand te stoppen. De Eerste Wereldoorlog stond bekend als een loopgravenoorlog.
Machtigingswet: een Duitse wet uit 1933 die de bevoegdheden van de Rijksdag doorschoven naar de rijkskanselier. Dit stelde hem in staat de Rijksdag voor 4 jaar lang niet meer bij elkaar te laten komen, maar ook om politieke partijen te ontbinden. In de praktijk betekende dit dat de nazi gedomineerde Rijksdag alle partijen behalve de NSDAP kon ontbinden, de weg vrijmakend voor een totalitaire staat. Hitler liet de vrijdemocraten mee stemmen bij het aannemen van de Machtigingswet.
Mensjewieken: sociaal-revolutionairen die de ideeën van Karl Marx aanhingen. Zij wilden afwachten tot er voldoende arbeiders zouden zijn om de revolutie spontaan te laten ontstaan. De mensjewieken gingen op in de ‘Witten’.
Mercantilisme: een economisch systeem uit de vroeg moderne tijd. In dit systeem werd het exporteren van goederen aangemoedigd door prijzen laag te houden en import ontmoedigd, door hoge belastingen te heffen op importproducten. Deze prijzen en belastingen werden bepaald door de staat. In Frankrijk liet minister Colbert het mercantilisme introduceren.
Middenklasse: de sociaal-maatschappelijke klasse die zijn positie ontleende aan het verrichten van betaald arbeid of het verlenen van diensten waar scholing voor nodig was. Sommigen uit de middenklasse hadden zelfs wat bezit in de vorm van een kleine onderneming. De middenklasse werd het dupe van plunderingen tijdens de opstanden.
Militarisme: het verheerlijken van het leger. Bij militarisme staat de hele samenleving in het teken van het leger. Duitsers waren voor de Eerste Wereldoorlog militaristisch.
Missionaris (vroege middeleeuwen): een geestelijke die probeert het christendom te verspreiden onder de Germanen. De missionaris hakte de heilige boom van de Friezen om.
Mobilisatie (militair): klaarmaken voor de oorlog. De Franse regering moest snel haar leger mobiliseren.
Modern imperialisme: het streven van West-Europese landen naar koloniën in Afrika en Azië, als afzetgebieden, leveranciers van grondstoffen, strategische steunpunten en gebieden waar beschaving verspreid kon worden. In de negentiende en twintigste eeuw begonnen Engeland en Frankrijk modern imperialistische staten te worden.
Moedernegotie: de handel met de landen rond de Oostzee die door kooplieden van de Nederlanden werd gedreven. Deze handel was de grootste inkomstenbron van welvaart in de late middeleeuwen. De moedernegotie wordt ook wel de moeder aller handel genoemd.
Monotheïsme: het geloof in het bestaan van één god. De volgelingen van Jezus Christus geloofden in God; hij die de wereld had geschapen.
Multatuli: Schrijversnaam van Eduard Douwes Dekker, die met zijn boek Max Havelaar een felle aanklacht schreef tegen de misstanden die op Java voorkwamen als gevolg van het cultuurstelsel. Multatuli was in de negentiende eeuw een van de meest populaire schrijvers.
Natiestaat: een staat waarin één dominante bevolkingsgroep, waarin de leden die zich verbonden met elkaar voelen (natie), het bestuur van deze staat in handen heeft. Nederland vertoonde na de Napoleontische oorlogen nog niet de kenmerken van een natiestaat.
Nationale beweging: politieke beweging die voor elk volk een eigen regering en eigen land nastreeft. De Bosnische nationale beweging streefde naar zelfbeschikking.
Nationalisme: sterke voorliefde voor het eigen volk en de eigen staat. Deze houding gaat vaak gepaard met een afkeer van of minachting voor andere volkeren. Geert Wilders propageerde nationalistische politieke ideeën.
Nederlandse Handelmaatschappij (NHM): Handelsonderneming met als doel de handel, scheepvaart, scheepsbouw, visserij, industrie en landbouw te bevorderen. De onderneming was vooral actief in de handel op Nederlands-Indië. Koning Willem I was de grootste aandeelhouder van de NHM.
Neurenberger rassenwetten: zijn drie racistische wetten die op 15 september 1935, ten tijde van het Derde Rijk, in Duitsland werden ingevoerd. Door deze wetten werden Joodse inwoners van Duitsland tweederangsburgers. Hitler liet zijn ministers verschillende toevoegingen doen aan zijn Neurenberger rassenwetten.
Neutraliteitspolitiek: het voeren van een politiek met als doel een land buiten internationale conflicten te houden. De Nederlandse neutraliteit kwam in gevaar.
Nieuwe Economische Politiek (NEP): economisch systeem van Lenin waarin boeren en kleine fabrieken weer mochten produceren voor de markt en privébezit weer mogelijk was. De NEP werd afgeschaft door Jozef Stalin.
Oorlogscommunisme: fase van het communisme waarbij fabrieken tot staatseigendom werden gemaakt en boeren gedwongen werden in collectieve boerderijen te werken. Lenin besloot het oorlogscommunisme in te voeren.
Ostracisme: ook wel schervengericht genoemd, was een manier om mogelijke dictators en politieke tegenstanders uit de polis te verbannen. Het ostracisme werd het toppunt van de democratie in Athene.
Pacificatie van Gent: is een op 8 november 1576 gesloten overeenkomst tussen de gewesten van de Nederlanden om zich aaneen te sluiten en zich te keren tegen het Spaanse geweld. De gewesten besloten samen te werken onder de Pacificatie van Gent.
Pantheon: alle goden bij elkaar, van dezelfde godsdienst. Het Egyptische pantheon had meer dan twintig goden.
Partai Komunis Indonesia (PKI): was de communistische politieke partij in Indonesië opgericht in 1914. De PKI zou steeds radicaler worden.
Partai Nasional Indonesia (PNI): een van de oudste politieke partijen in Indonesië. De PNI richtte zich op het creëren van nationale eenheid en daarom op alle volken in de Indonesische archipel. Soekarno en Hatta riepen uit naam van de PNI de onafhankelijkheid uit.
Patriciër: iemand uit een belangrijk geslacht/de belangrijkste Romeinse families. Romeinen geloofden dat de Patriciërs afstamden van Romulus.
Patronage: de omgang tussen twee mensen met een hoge en een lage sociale status, waarbij de hogergeplaatste of patroon gunsten verleent aan een lagergeplaatste of cliënt in ruil voor eerbetoon, trouw of diensten. De Griekse patroon betaalde aan iedereen vier zilverstukken in ruil voor een stem in de komende verkiezing.
Pax Romana: de periode vanaf Augustus (27 v.Chr.) tot en met de dood van keizer Marcus Aurelius in 180 na Chr. Deze beide data markeren een periode van tweehonderd jaar waarin er een relatieve vrede over het Romeinse Rijk heerste. De Pax Romana had als gevolg dat de handel in het Romeinse Rijk opbloeide.
Peloponnesische Bond: samenwerking tussen de polis Sparta en de omliggende stadstaten. Sparta vormde het hoofd van de Peloponnesische Bond.
Plantagekolonie: kolonie met als doel plantages op te zetten om geld te verdienen met plantageproducten als katoen, suiker, koffie en tabak. De spaanse plantagekolonie werd veroverd door de WIC.
Plantloon: een financiële vergoeding voor het geleverde werk in de productie van de exportgewassen ten tijde van het cultuurstelsel. De koelie kreeg een schamele plantloon.
Plebejer: iemand die niet uit een belangrijke Romeinse familie kwam, maar wel het Romeins burgerschap. Na de tijd van de Romeinen werd plebejer of ‘pleb’ een scheldwoord voor arm zijn.
Polis: de Oud-Griekse term voor burcht. Met de term wordt tegenwoordig de Griekse stadstaten uit de Klassieke Oudheid bedoeld. De poleis trokken tegen de Perzen ten strijde.
Prehistorie: een periode van de geschiedenis waarin mensen nog niet het schrift gebruikten om hun verleden vast te leggen. De prehistorie is voor archeologen een onderzoeksgebied met veel onopgeloste vragen.
Privileges: is een voorrecht dat een persoon of een groep mensen heeft wat ingaat tegen tegen de rechten waarop men normaal aanspraak kan maken. De adel in Frankrijk had het privilege dat zij geen belasting hoefden te betalen.
Proletariaat: is de klasse van mensen die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de eigen arbeid dat verkocht wordt. Het proletariaat kwam in 1917 in opstand tegen tsaar Nicolaas II.
Protestantisme/protestant: een grote stroming binnen het christendom als gevolg van de splitsing van de middeleeuwse katholieke kerk in West-Europa. Aanhangers van het protestantisme kwamen in ‘protest’ tegen niet-bijbelse praktijken van de katholieke kerk. Maarten Luther bracht in 1517 de misstanden van de kerk aan het licht met zijn 95 stellingen. Hij wordt gezien als één van de grondleggers van het protestantisme.
Raad van Beroerten: een bijzondere rechtbank die door de Hertog van Alva werd ingesteld, namens Filips II, om de daders van de Beeldenstorm en opstandige protestanten te vervolgen. Onder vervolgden van de Raad van Beroerten behoorden zowel hoge edelen, als het lage volk.
Raadpensionaris: was de titel van de eerste ambtenaar van de Staten-Generaal uit het gewest Holland en het gewest Zeeland. Hij werd gekozen uit de groep belangrijkste regenten en stippelde vaak het beleid uit van de Republiek. Raadpensionaris Johan de Witt moest zijn falen met de dood bekopen in 1672.
Radicalen (Franse Revolutie): ook wel Jakobijnen genoemd, waren een groep die zich inzette voor een snelle hervorming van Frankrijk. Geweld was voor hen een middel om deze veranderingen te bewerkstelligen. De radicaal Robespierre werd door zijn mede Jakobijnen opgepakt en vermoord.
Rassenleer: is een verzamelnaam voor wetenschappelijke theorieën over verschillen tussen menselijke rassen. De meeste van deze theorieën zijn verbonden met racistische politieke of morele standpunten. Hitler gebruikte de ideeën van de rassenleer om Joden te onderscheiden binnen de Duitse samenleving.
Reactionair (Franse Revolutie): was iemand die vond dat het geweld van de revolutie te ver was gegaan. Diegene wilde dat hervormingen op een vreedzame manier tot stand zouden komen of zelfs dat enkele veranderingen terug werden gedraaid. De reactionairen uitten hun onvrede.
Rechten van de Mens en de Burger: is een tekst over de democratie en vrijheid beïnvloed door de ideeën uit de Verlichting. In de tekst werden de fundamentele rechten van een mens beschreven. De Nationale Vergadering besloot de Rechten van de mens en de Burger op te nemen in de grondwet.
Reformatie: De Reformatie was een periode in de 16e eeuw waarin de Protestanten zich afscheidden van de Rooms-Katholieke Kerk, omdat zij het niet eens waren met de gang van zaken in deze kerk. De Reformatie had grote gevolgen voor het christelijke geloof.
Regenten: regenten waren de bestuurders van de Nederlandse steden in de 17e en 18e eeuw. De regenten waren de bestuurders van de steden en daarmee ook van de Republiek.
Relieken: religieuze voorwerpen. Botten van heiligen werden verkocht als relieken.
Renaissance: heropleving of wedergeboorte. Vaak wordt met de renaissance bedoelt de renaissance die rond 1500 op z’n hoogtepunt was, waarbij de cultuur en de wetenschap van de Grieken en de Romeinen weer belangstelling kregen. De renaissance was een periode van rijkdom, maar ook armoede.
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden: benaming voor het samenwerkingsverband tussen zeven gewesten in de Nederlanden (1588-1795) met als staatsvorm het republicanisme. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd een doelwit voor de absolutistische vorst Lodewijk XIV.
Retorica: de kunst om in het openbaar te spreken en mensen met weloverwogen argumenten te overtuigen. Deze kunst ontstond in de klassieke oudheid. Met retorische argumenten wist Cicero de patriciër te overtuigen.
Revolutie: een revolutie is een plotselinge radicale omslag of verandering. De Franse Revolutie ging gepaard met veel geweld.
Ridder (vroege middeleeuwen): Een gewapende ruiter uit de middeleeuwen. De ridder stormde met geheven zwaard op zijn vijand af.
Rode Leger: het leger van de Bolsjewieken. Het Rode Leger trok op tegen de troepen van Nazi-Duitsland.
Romanisering: het overnemen van de Romeinse cultuur. De Germaanse stam romaniseerde.
Sarekat Islam: in 1912 opgerichte islamitische vereniging die probeerde de economische en politieke situatie van de Indonesische bevolking te verbeteren. In 1919 werd de zogenaamde afdeling B van de Sarekat Islam, na ongeregeldheden in de Preanger door de regering ontbonden op beschuldiging van het smeden van plannen tot het omverwerpen van het koloniale gezag.
Satrapen: waren bestuurders van een provincie uit het Perzische Rijk. Deze satrapen kwamen uit de Perzische adel en hadden hierdoor een belangrijke positie in de Perzische samenleving. Darius liet een aantal Satrapen vermoorden, omdat zij tegen hem in opstand probeerden te komen.
Sawa: Een rijstveld is een stuk grond, omdijkt of ommuurd door lage lemen walletjes voor het verbouwen van rijst. De velden worden, waar noodzakelijk in een heuvelachtig landschap, in terrasvorm aangelegd. Omdat rijst in het water groeit is de waterhuishouding zeer belangrijk. Het Javaanse landschap wordt gekenmerkt door sawa’s.
Scheiding van arbeid en kapitaal: de scheiding die tijdens de industriële revolutie ontstond, waarbij de arbeider zijn werk (arbeid) doorverkoop aan de werkgever die in het bezit is van de benodigde machine’s, grondstoffen en geld (kapitaal); zodat producten en diensten konden worden geproduceerd. Door de scheiding van arbeid en kapitaal nam de armoede onder de arbeiders toe.
Senaat (Rome): was een permanente vergadering van 100 tot 900 senatoren die de bestuurder(s) van de Romeinse Republiek en het Romeinse Rijk van advies voorzagen. Officieel mocht de senaat niet besturen, maar in de praktijk kwam dat wel voor. De senaat besloot Julius Caesar te vermoorden.
Stadhouder: tot aan de Opstand de titel voor de plaatsvervanger van de koning. Later de titel voor de belangrijkste functionaris van de Republiek, die leiding gaf aan de legers van de Republiek en tevens veel zeggenschap had in het militaire beleid van het land. Stadhouder Maurits van Oranje pleegde in 1618 een staatsgreep.
Stadstaat: is een staat bestaande uit een enkele stad en het achterland/omliggende gebied daarvan (met daarin eventueel nog wat kleinere nederzettingen). Zo’n stad had een onafhankelijk bestuur. De Italiaanse stadstaten vochten vele oorlogen tegen elkaar uit.
Standensamenleving: de standensamenleving of standenmaatschappij is een samenleving waarin de bevolking in verschillende groepen of standen is opgedeeld die elk hun eigen rechten en plichten hebben. De groep mensen hoort bij elkaar door afkomst of geboorte. Als je in de Franse standensamenleving als boer geboren werd, kon je nooit toetreden tot de adel.
Standplaatsgebondenheid: Dat ieders denken en handelen wordt beïnvloed door zijn of haar persoonlijke ervaring en milieu. De standplaats welke positie hij of zij inneemt ten opzichte van anderen. Leeftijd, geslacht, religie, sociale -en economische situatie spelen hier een rol bij. De standplaatsgebondenheid van Hitler werd sterk beïnvloed door zijn haat tegen Joden.
Stapelmarkt: een plek waar goederen vanuit de hele wereld naartoe werden gebracht en opgeslagen en opgeslagen werden, om in tijden van schaarste voor veel winst te worden doorverkocht. Amsterdam werd als stapelmarkt door Londen in de 18e eeuw ingehaald.
Staten-Generaal (ancien régime): vergadering van van de drie verschillende standen, die de Franse koning bijeenriep als vertegenwoordigers van zijn onderdanen. De eerste stand bestond uit de geestelijken, de tweede uit de adel en de derde uit het volk. De Staten-Generaal werden slechts bijeengeroepen wanneer het de koning dit noodzakelijk vond. Hij hoorde de vergadering aan maar moest uiteindelijk zelf een beslissing nemen, op basis van de uitslag van de stemming in de Staten-Generaal. De Staten-Generaal liep uit op een chaos.
Staten-Generaal (Bourgondië): afgevaardigden van de gewesten van de Nederlanden. Ze vormden een vergadering waarin vertegenwoordigers zaten van alle standen. Deze vergadering moest de Habsburgse landheer van advies voorzien en bij een bede deze ook van financiën voorzien. Filips de goede deed een bede aan de Staten-Generaal.
Staten-Generaal (Republiek): afgevaardigden van de gewesten van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Ze vormden een vergadering waarin vertegenwoordigers zaten van alle gewesten. Deze vergadering was een politiek bestuur die ging over de buitenlandse politiek en de oorlogsvoering van de Republiek. De Staten-Generaal besloten de oorlog te verklaren aan Engeland.
Statenvergadering: vergadering van afgevaardigden van de gewesten Holland en Friesland. Zij spraken over de organisatie van de opstand. Toen er meer gewesten zich begonnen aan te sluiten bij de opstand, veranderde de vergadering in de Staten-Generaal. Willem van Oranje riep een Statenvergadering bij elkaar om de opstand te bespreken.
Sociaal-Democraten: een politiek-maatschappelijke stroming die probeerde de positie van de arbeiders te verbeteren door middel van deelname aan de politiek. In de praktijk streden de sociaal-democraten voor stemrecht voor de arbeiders, zodat deze arbeiders op wetten konden stemmen die hun positie zou verbeteren. De sociaal-democraten besloten de communisten niet te helpen.
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP): een sociaaldemocratische partij die als doel had op te komen voor de arbeiders. De partij wilde gelijke sociale en politieke rechten voor arbeiders. De SDAP streed voor het algemeen mannenkiesrecht.
Sociaal-Democratische Bond (SDB): de eerste socialistische partij die streed voor algemeen kiesrecht onder voorman Domela Nieuwenhuis. Later zou het zich gaan inzetten voor vakbonden. De SDB had Nieuwenhuis gekozen als gezicht van de partij.
Sociale kwestie: maarschappelijke bewustwording van het feit dat door de industrialisatie een groot verschil was ontstaan tussen rijk en arm, waarbij die laatste groep in slechte werk- en woonomstandigheden leefden. De sociale kwestie werd versterkt door de opkomst van het socialisme.
Sociale wetten: wetten die vanaf de 19e eeuw worden ingevoerd om burgers te beschermen in hun koopkracht en levensstandaard, met als doel de gelijkheid te bevorderen. Het kinderwetje van Van Houten was één van de eerste sociale wetten.
Sovjets: raden die fabrieken, boerderijen en dorpen bestuurden. Later ook de benaming voor de communisten. De sovjets sloegen de aanvalt op Stalingrad van zich af.
Sultanaat: een bestuurlijk gebied waarin het bestuur de verantwoordelijkheid is van een islamitische heerser: de sultan. Het sultanaat Atjeh kwam in opstand tegen de Nederlanders.
Trechterbekercultuur: benaming voor verschillende culturen van verschillende boerengemeenschappen in het noorden van Nederland (4300 v.C.) die trechtervormig aardewerk maakten. De trechterbekercultuur staat bekend om de bijzondere aardenwerkenvormen.
Tsaar: de Russische benaming voor vorst of koning. Tsaar Nicolaas I liet afkeurend weten dat hij het niet eens was met de bepalingen van het Congres van Wenen.
Twaalfjarig Bestand: was een periode van twaalf jaar van wapenstilstand gedurende de Tachtigjarige Oorlog waarin niet of nauwelijks tussen de Republiek en Spanje werd gevochten. Het bestand duurde van 1609 tot 1621. Het Twaalfjarig Bestand betekende een periode van economische welvaart voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Unie van Atrecht: in 1579 getekende overeenkomst tussen een aantal Zuid-Nederlandse gewesten, waarin werd overeengekomen dat zij zich weer zouden aansluiten bij Filips II. Tevens werd besloten op gebied van defensie, belastingen en godsdienst samen te werken. De Zuid-Nederlandse gewesten besloten samen te gaan in de Unie van Atrecht.
Unie van Utrecht: in 1579 getekende overeenkomst tussen een aantal Noord-Nederlandse gewesten, waarin werd overeengekomen dat zij zich zouden inzetten om Filips II (Spanje) tegen te houden en terug de dringen. Tevens werd besloten op gebied van defensie, belastingen en godsdienst samen te werken. De Unie van Utrecht betekende de eerste vorming van de latere Republiek der Verenigde Nederlanden.
Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC): was een handelsonderneming in de 17e en 18e eeuw die de monopolie had om handel, oorlog en verbonden te sluiten in Azië. De VOC wordt ook wel als de eerste multinational beschouwd. Jan Pieterszoon Coen verplaatste het hoofdkwartier van de VOC naar Batavia.
Vijfjarenplan: Voor vijf jaar vooruit wordt de productie in landbouw en industrie gepland. In de laatste vijfjarenplannen van de Sovjet-Unie stond kwantiteit boven kwaliteit.
Vruchtbare Halvemaan: Gebied in het Midden-Oosten waar omstreeks 10.000 v.C. de landbouw is ontstaan. Door de mummie zijn maaginhoud te controleren, wisten de archeologen dat de mummie uit de Vruchtbare Halvemaan moest komen.
Volksraad: een adviesraad uit 1918 waarin Nederlanders en Indonesiërs het koloniale gouvernement van advies moesten voorzien. De Volksraad had geen bestuurlijke macht.
Volksvergadering: is een vorm van directe democratie waarbij de burgers van wijken, gemeenten en provincies regelmatig bijeenkomen om over wetsvoorstellen te beraadslagen en te stemmen. De volksvergadering besloot nieuwe belastingen te gaan innen.
Volksverhuizingen: het binnendringen van meerdere stammen in het Romeinse Rijk tussen de 4e en de 6e eeuw aangeduid. Door de volksverhuizingen zou het West-Romeinse Rijk verzwakken.
Wapenwedloop: landen proberen elkaar te overtreffen op het gebied van wapentechnologie of simpelweg in aantallen wapens. Frankrijk en Duitsland gingen met elkaar een wapenwedloop aan.
Watergeuzen: waren aanvankelijk Nederlandse edelen, tegenstanders van de Spaanse koning Filips II. Later voegden arbeiders en gelukszoekers zich bij de edelen. De watergeuzen namen Den Briel in.
Wereldoorlog: een grote oorlog waaraan landen uit alle continenten deelnemen. De Eerste Wereldoorlog kende vele verschrikkingen, waaronder gifgas.
Wereldrevolutie: wereldrevolutie is het marxistische begrip voor het omverwerpen van kapitalisme in alle landen. Na de Tweede Wereldoorlog was de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie gericht op het verspreiden van de wereldrevolutie.
West-Indische Compagnie (WIC): was een handelsonderneming uit de 17e eeuw die het monopolie had op Afrika en Amerika. Deze handelscompagnie vervoerde slaven van Afrika naar Amerika, die daar gebruikt werden op de plantages, om op de terugweg koloniale producten als koffie, thee en tabak van Amerika naar Europa te vervoeren. De WIC kende beroemde kaapvaarders als Piet Hein.
Wingewest: een gebied dat gebruikt wordt om winst te behalen. Congo werd een wingewest van België, omdat er veel zilver te vinden was.
Zalving: het aanbrengen van heilige oliën of andere stoffen, als onderdeel van een religieus ritueel. De gezalfde priester trad naar voren.