Tijdvak 3: Ridders en monniken, de vorming van middeleeuws Europa

Hoofdvragen

Hoe hebben de Franken bijgedragen aan de vorming van middeleeuws Europa?

Welke rol speelden kloosters en monniken in de verspreiding van het christendom in Europa?

Hoe heeft de opkomst en uitbreiding van de Islam bijgedragen aan de vorming van middeleeuws Midden-Oosten en Europa?

In dit hoofdstuk zullen we de bestuurlijke ontwikkelingen in West-Europa na de val van het Romeinse Rijk onderzoeken, inclusief de opkomst van het feodalisme en de oorzaken van de politieke fragmentatie in de negende en tiende eeuw. We zullen ook kijken naar de terugkeer naar een landbouwsamenleving en het ontstaan van horigheid en het hofstelsel. Vervolgens richten we ons op de rol van het christendom in Europa, de wederopleving ervan, de verspreiding door missionarissen en de samenwerking tussen vorsten en geestelijken. Ten slotte zullen we de opkomst en verspreiding van de islam bespreken, inclusief de culturele en wetenschappelijke bijdragen van de islamitische wereld en de interacties tussen de islamitische en christelijke beschavingen.

Door deze verschillende ontwikkelingen te bestuderen, krijgen we een beter begrip van hoe het middeleeuwse Europa vorm kreeg en hoe de fundamenten werden gelegd voor de latere politieke, sociale en culturele evoluties in de regio. Dit hoofdstuk biedt een uitgebreide blik op de transformaties die plaatsvonden in de vroege middeleeuwen en hun blijvende impact op de Europese geschiedenis en onze huidige samenleving.

Kenmerkende aspecten
  • 9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
  • 10. Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
  • 11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
  • 12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.

Bron 1. Niet alle restanten van het West-Romeinse Rijk verdwenen. Zo zagen de Byzantijnse keizers zichzelf als de ware opvolgers van her Romeinse Rijk. Ze legden daarom ook regelmatig bezoeken af aan belangrijke geestelijken uit Italië, zoals de bisschop van Ravenna of zelfs de paus uit Rome.

1. De vroege middeleeuwen, van autarkie tot feodalisme

  • Kunt beschrijven hoe West- Europa zich na de val van het Romeinse Rijk bestuurlijk ontwikkelde.
  • Kent het begrip feodalisme/leenstelsel en weet wat feodale verhoudingen zijn en hoe deze verhoudingen ontstonden.
  • Kunt de oorzaken beschrijven van de verbrokkeling van de (wereldlijke) macht in de late negende en tiende eeuw.
  • Kunt beschrijven door welke oorzaken West-Europa in de vroege Middeleeuwen weer een autarkische-landbouwsamenleving werd.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
Leerdoelen
  • Kunt beschrijven hoe West- Europa zich na de val van het Romeinse Rijk bestuurlijk ontwikkelde.
  • Kent het begrip feodalisme/leenstelsel en weet wat feodale verhoudingen zijn en hoe deze verhoudingen ontstonden.
  • Kunt de oorzaken beschrijven van de verbrokkeling van de (wereldlijke) macht in de late negende en tiende eeuw.
  • Kunt beschrijven door welke oorzaken West-Europa in de vroege Middeleeuwen weer een autarkische-landbouwsamenleving werd.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.

Toen het West-Romeinse Rijk in 476 n.Chr. instortte, begon er een tijd vol veranderingen en onzekerheid in West-Europa. Het sterke en goed georganiseerde bestuur van de Romeinen, dat ooit over bijna heel Europa regeerde, viel uiteen. Hierdoor was er geen centrale macht meer, en de Germanen, die tijdens de volksverhuizingen Romeins grondgebied binnenkwamen, vulden dit gat door hun eigen koninkrijken te stichten. Deze Germaanse koningen probeerden de Romeinse manier van besturen, zoals rechtbanken en belastingdiensten, in stand te houden, maar dat lukte niet altijd goed. Door het gebrek aan een centrale macht kregen lokale machthebbers, zoals edelen en krijgsheren Een krijgsheer is een legeraanvoerder die zijn militaire gezag gebruikt om ook politieke macht uit te oefenen., steeds meer invloed. Deze machthebbers regeerden hun eigen gebieden vaak als kleine onafhankelijke vorstendommen, zonder dat er veel controle van hogerop was.

Bron 2. Een ridder zweert trouw aan zijn leenheer.

Hierdoor werd de samenleving erg versnipperd. De koning, die in theorie de hoogste macht had, had in de praktijk vaak weinig controle over de lokale edelen. Dit gebrek aan een sterke centrale macht maakte West-Europa kwetsbaar voor invallen en plunderingen door groepen zoals de Vikingen uit het noorden, de Magyaren uit het oosten en de Saracenen uit het zuiden. Deze onveiligheid had grote gevolgen voor de manier waarop de samenleving was georganiseerd, zowel sociaal als economisch.

 

Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

In deze tijd ontstond het feodale Feodaal heeft betrekking op de band die ontstaat wanneer iemand een persoonlijke eed van trouw aflegt aan een ander in ruil voor een leen (in het Latijn feodum). systeem, dat de basis werd van het middeleeuwse Europa. Dit systeem draaide om persoonlijke relaties tussen de koning en zijn krijgsheren, die vazallen Een vazal was aanvankelijk iemand die deel uitmaakte van het gevolg van een vorst en zich door een eed van trouw aan hem had verbonden. Later min of meer een synoniem voor leenman. of leenmannen werden genoemd. De koning gaf land (lenen) aan zijn vazallen in ruil voor hun trouw en militaire steun. Deze lenen konden variëren van kleine stukken grond tot gebieden zo groot als een heel land. De vazallen bestuurden hun lenen alsof ze bijna volledig onafhankelijk waren, maar in ruil daarvoor moesten ze de koning trouw blijven en hem helpen met hun leger als dat nodig was.

Het feodalisme verspreidde zich snel door Europa, omdat het een goede manier was om krijgsheren trouw te laten blijven aan de koning en tegelijkertijd controle over grote gebieden te behouden. Karel Martel, een belangrijke Frankische leider in de achtste eeuw, speelde een grote rol in het ontwikkelen van dit systeem. Hij gebruikte het om zijn macht te versterken en zijn leger groter te maken door zijn trouwe krijgers met land te belonen. Zijn kleinzoon, Karel de Grote, die een groot deel van West-Europa verenigde, maakte van het feodalisme de kern van zijn bestuur. Andere koningen uit Europa zouden zijn systeem op den duur overnemen.

 

Oorzaken van de verbrokkeling van de macht in de late negende en tiende eeuw

In de late negende en tiende eeuw viel de macht verder uiteen. Een belangrijke reden hiervoor was de dood van sterke leiders zoals Karel de Grote. Na zijn dood werd zijn rijk verdeeld onder zijn kleinzonen, wat leidde tot het ontstaan van kleinere, concurrerende staten. Deze staten konden vaak geen sterke centrale macht behouden, wat zorgde voor nog meer verdeeldheid.

Daarnaast verzwakten de invallen van Vikingen, Magyaren en Saracenen de centrale macht. Deze invallen zorgden voor chaos en verwoesting, waardoor lokale machthebbers gedwongen werden meer zelfstandigheid te verwerven om hun gebieden te verdedigen. Deze machthebbers, vaak edelen of krijgsheren, werden steeds machtiger en onafhankelijker, wat de macht van de koningen verder ondermijnde. In veel gevallen sloten lokale heren overeenkomsten met de invallers of kochten ze hun bescherming af, wat hen nog meer macht en invloed gaf.

 

Agrarische samenlevingen en horigheid

De overgang van een stedelijke naar een landbouwsamenleving was een ander kenmerk van de vroege middeleeuwen. Na de val van het Romeinse Rijk verdween de stedelijke cultuur grotendeels uit West-Europa. Veel steden werden verlaten of krompen aanzienlijk in omvang, en de economie verschoof naar de landbouw. Dit werd veroorzaakt door een combinatie van factoren, waaronder de afname van de bevolkingsdichtheid, de verminderde veiligheid, en het verval van de infrastructuur die tijdens het Romeinse Rijk was aangelegd. De handel en stedelijke ambachten namen af, en de meeste mensen leefden op het platteland, waar ze voedsel verbouwden voor hun eigen gebruik en voor de heer aan wie ze belasting betaalden.

Met deze verschuiving kwam ook het systeem van horigheid. Boeren, die eerder vrije pachters waren geweest, raakten steeds meer gebonden aan het land van een heer. Deze horigen Een horige is iemand die gebonden is aan de grond die hij bewerkt., zoals ze genoemd werden, mochten het land van de heer bewerken in ruil voor bescherming. In ruil daarvoor moesten ze een deel van hun oogst afstaan en herendiensten verrichten, zoals het repareren van wegen en werken op het domein Landgoed/gebied dat wordt beheerd via het hofstelsel. van de heer. Horigheid was een vorm van lijfeigenschap waarbij de boeren niet volledig vrij waren, maar ook niet volledig eigendom van hun heer, zoals slaven.

 

Het hofstelsel, een zelfvoorzienende economie

In de middeleeuwen stond een domein ook bekend als een ‘hof’. De manier waarop zo’n hof functioneerde, oftewel de economie van een domein, wordt het hofstelsel Economisch systeem waarbij het ene deel van een domein direct door de heer wordt gebruikt en het andere deel wordt verpacht aan horige boeren. genoemd. Het domein functioneerde meestal als een autarkische Zelfvoorzienend zijn. eenheid. Dit betekent dat het domein vrijwel volledig zelfvoorzienend was en alles produceerde wat nodig was voor het dagelijks leven. Binnen het domein werden akkers voor voedsel, weiden voor vee, bossen voor hout en wild, en werkplaatsen voor de productie van gereedschappen en kleding aangetroffen. Deze autarkie was levensbelangrijk, vooral omdat reizen en handel vaak gevaarlijk waren en de buitenwereld onveilig was. De horigen zorgden voor de landbouwproductie, terwijl de heer en zijn hofhouding de bestuurlijke en militaire taken op zich namen, zoals de bescherming van de boeren en horigen tegen rovers en vijandige edelen. Dit systeem zorgde voor een zekere mate van stabiliteit en continuïteit in een tijd van politieke fragmentatie en onveiligheid.

Bron 3. Het middeleeuwse kasteel had een belangrijke functie binnen het hofstelsel. Het was vanuit deze plek dat de heer van een domein zijn inwoners veiligheid verschafte, door hen hier te laten schuilen of soldaten op te leiden om het gevaar te lijf te gaan.
Bron 4. In de nieuwe middeleeuwse samenleving had iedereen zijn eigen plaats. Later zou dit ertoe leiden dat die plaats grotendeels erfelijk werd. De basis voor de latere standensamenleving werd zo gelegd.

2. Christendom in middeleeuws Europa

  • Kunt uitleggen waarom het christendom minder populair werd nadat het West-Romeinse Rijk was gevallen en wat de gevolgen hiervan waren.
  • Kunt beschrijven hoe het christendom zich in de vroege Middeleeuwen over Europa verspreidde en wat de bekering van Clovis hierin betekende.
  • Kent welk het wederzijdse belang dat vorsten en geestelijken hadden bij samenwerking en kan deze verklaren.
  • Kunt de rol van de kloosters beschrijven op het gebied van wetenschap en cultuur.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
Leerdoelen
  • Kunt uitleggen waarom het christendom minder populair werd nadat het West-Romeinse Rijk was gevallen en wat de gevolgen hiervan waren.
  • Kunt beschrijven hoe het christendom zich in de vroege Middeleeuwen over Europa verspreidde en wat de bekering van Clovis hierin betekende.
  • Kent welk het wederzijdse belang dat vorsten en geestelijken hadden bij samenwerking en kan deze verklaren.
  • Kunt de rol van de kloosters beschrijven op het gebied van wetenschap en cultuur.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.

Na de val van het West-Romeinse Rijk verloor het christendom tijdelijk aan invloed. De kerk had haar machtsbasis in Rome, maar door de opkomst van Germaanse koninkrijken kwam deze positie onder druk te staan. Veel Germanen waren heidenen of volgden het arianisme, een christelijke stroming die door de Romeinse kerk als ketters werd gezien. De kerk moest opnieuw haar invloed uitbreiden onder deze nieuwe heersers en hun volkeren. In deze periode speelden missionarissen Een missionaris is iemand die onder niet-christenen het christelijk geloof verspreidt. en monniken een belangrijke rol bij het versterken van de christelijke invloed in Europa.

Een belangrijke gebeurtenis in de verspreiding van het christendom was de bekering van Clovis, de koning van de Franken, rond 500 n.Chr. Clovis bekeerde zich tot het katholicisme, het geloof van de Romeinse kerk, en zorgde ervoor dat zijn onderdanen dat ook deden. Dit gaf de kerk een nieuwe machtsbasis in het Frankische Rijk. Monniken en missionarissen gingen eropuit om het christendom verder te verspreiden, vaak met de steun van lokale vorsten die hun macht wilden versterken door samen te werken met de kerk. Deze bekeringen waren niet alleen belangrijk voor het geloof, maar hadden ook politieke gevolgen, omdat ze de banden tussen de Frankische heersers en de paus versterkten.

 

Samenwerking tussen vorsten en geestelijken

Vorsten en geestelijken Een geestelijke is iemand die als priester of monnik verbonden is aan de Kerk. werkten samen omdat ze elkaar konden helpen. Voor koningen en andere heersers was de kerk belangrijk omdat die hen erkende en hen een soort morele steun gaf. Dit betekent dat de kerk hen hielp om het idee te verspreiden dat ze het juiste deden en rechtvaardig waren. Door de goedkeuring van de kerk te krijgen, konden ze hun macht sterker maken, vooral tegenover andere edelen. De kerk gaf hun het idee dat hun macht van God kwam, wat toen erg belangrijk was omdat veel mensen heel diep gelovig waren en echt geloofden dat de macht van de koning door God was gegeven.

Bron 5. Van oorsprong waren kloosters plekken waar geestelijken zich terugtrokken om in eenzaamheid en soberheid te leven, om zodoende dichter bij god te staan. Maar door verschillende schenkingen van rijke edelen zouden veel kloosterhoofden (abt) uitgroeien tot leenheer van een domein.
Bron 6. 'Ora et Labora', werken en bidden, werd het motto van menig klooster. Onder werk werd ook studie verstaan. Dankzij klooster bleven teksten uit de klassieke oudheid bestaan en werd zelfs een beetje aan wetenschap gedaan.

De geestelijken profiteerden op hun beurt van de bescherming en steun van de vorsten. Kloosters en kerken kregen land en privileges, waardoor ze hun religieuze, culturele en wetenschappelijke activiteiten konden uitbreiden. De kerk werd een belangrijke grondbezitter en economische macht, met veel land dat door horigen werd bewerkt. Daarnaast waren geestelijken vaak de enigen die konden lezen en schrijven, wat hen een speciale positie gaf als adviseurs en bestuurders voor de vorsten.

 

Het klooster in middeleeuws Europa

Kloosters waren heel belangrijk voor wetenschap en cultuur in de vroege middeleeuwen. Ze waren centra van kennis, waar oude boeken werden gekopieerd en bestudeerd. Monniken hielden kennis uit de klassieke oudheid levend en droegen bij aan nieuwe wetenschappelijke en literaire werken. In de kloosters werden teksten van Griekse en Romeinse schrijvers bewaard en gekopieerd, zodat ze niet verloren gingen. Daarnaast schreven de monniken ook hun eigen boeken, zoals kronieken, religieuze teksten en praktische handleidingen voor het dagelijks leven.

Kloosters waren ook betrokken bij onderwijs, zowel voor toekomstige geestelijken als voor de zonen van de adel. Veel kloosters hadden scholen waar jongens leerden lezen, schrijven en religieuze studies volgden. Deze kloosterscholen waren de voorlopers van de latere middeleeuwse universiteiten en speelden een belangrijke rol in het behouden en verspreiden van kennis tijdens een tijd waarin er bijna geen openbaar onderwijs meer was. Daarnaast gaven kloosters onderdak aan reizigers, zorgden ze voor de armen en zieken, en waren ze plekken waar nieuwe landbouwtechnieken en andere innovaties werden ontwikkeld.

Bron 7. In de vroege middeleeuwen werkten vorsten vaak samen met de Kerk. Vorsten konden door middel van het geloof en de Kerk gehoorzaamheid van hun onderdanen afdwingen. De Kerk kreeg in ruil hiervoor bescherming of zelfs bezittingen.

3. De opkomst en uitbreiding van de Islam

  • Kan uitleggen waar en wanneer de islam is ontstaan.
  • Kunt de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de islam, het jodendom en het christendom aangeven.
  • Kunt de verspreiding van de islam beschrijven en je kent de belangrijkste factoren die daaraan bijdroegen.
  • Kunt de snelheid van de Arabische veroveringen verklaren en de oorzaken noemen waardoor de veroveringen tot stilstand kwamen.
  • Kunt de ontwikkeling van cultuur en wetenschap in Arabische/islamitische gebieden beschrijven en verklaren.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
Leerdoelen
  • Kan uitleggen waar en wanneer de islam is ontstaan.
  • Kunt de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de islam, het jodendom en het christendom aangeven.
  • Kunt de verspreiding van de islam beschrijven en je kent de belangrijkste factoren die daaraan bijdroegen.
  • Kunt de snelheid van de Arabische veroveringen verklaren en de oorzaken noemen waardoor de veroveringen tot stilstand kwamen.
  • Kunt de ontwikkeling van cultuur en wetenschap in Arabische/islamitische gebieden beschrijven en verklaren.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.

De islam ontstond in het begin van de zevende eeuw in het huidige Saoedi-Arabië, met de profeet Mohammed als stichter. Volgens de islamitische traditie ontving Mohammed in 610 n.Chr. openbaringen van de engel Gabriël, die later werden opgetekend in de Koran, het heilige boek van de islam. Mohammed verkondigde een monotheïstisch geloof in één God, Allah, en riep de mensen op om rechtvaardig te leven en zich te onderwerpen aan de wil van God.

De islam vertoont veel overeenkomsten met het jodendom en het christendom. Alle drie de religies zijn monotheïstisch en geloven in één almachtige God. Ze delen ook een aantal profeten, zoals Abraham, Mozes en Jezus, en erkennen elkaar als “mensen van het boek” vanwege hun heilige geschriften. Echter, er zijn ook belangrijke verschillen. Zo erkent de islam Mohammed als de laatste en belangrijkste profeet, terwijl het christendom Jezus als de Zoon van God ziet. En het jodendom wacht nog steeds op de komst van de Messias. De islam heeft daarnaast zijn eigen unieke rituelen en gebruiken, zoals de vijf zuilen van de islam, die de kern van het geloof vormen: de geloofsgetuigenis, het gebed, het geven van aalmoezen, het vasten tijdens de Ramadan, en de pelgrimstocht naar Mekka.

 

Verspreiding van de islam

De islam verspreidde zich snel na de dood van Mohammed in 632 n.Chr. In minder dan een eeuw breidde het islamitische rijk zich uit van Spanje in het westen tot India in het oosten. Deze snelle verspreiding werd mogelijk gemaakt door een combinatie van militaire veroveringen en diplomatieke overeenkomsten. Moslimlegers waren zeer effectief en maakten gebruik van de zwakte van de omliggende rijken, zoals het Byzantijnse en Perzische Rijk, die verzwakt waren door onderlinge oorlogen en interne conflicten. Daarnaast boden de moslims relatief gunstige voorwaarden aan de overwonnen volkeren, zoals religieuze tolerantie en lagere belastingen dan die welke door de voormalige heersers werden opgelegd.

 

De snelheid van de Arabische veroveringen

De snelheid van de Arabische veroveringen kan worden verklaard door verschillende factoren.

  • Ten eerste waren de moslimlegers goed georganiseerd en gemotiveerd door hun geloof. De jihad Inspanning voor (de verspreiding van) de islam. Soms uitgelegd als heilige oorlog., of heilige strijd, was een belangrijke drijfveer voor veel moslims die vochten om hun geloof te verspreiden.
  • Ten tweede waren de veroverde gebieden vaak politiek verdeeld en konden ze niet goed weerstand bieden. De interne verdeeldheid van rijken zoals het Byzantijnse en Perzische Rijk werkte de moslims in de hand.
  • Ten derde boden de moslims relatief gunstige voorwaarden aan de overwonnen monotheïstische volkeren, zoals religieuze tolerantie en lagere belastingen dan die welke door de voormalige heersers werden opgelegd. Hierdoor konden de veroverde volkeren vaak in hun eigen geloof blijven en werden ze minder zwaar belast dan onder de voormalige heersers. Al hoefden moslims geen belasting te betalen en was het voor niet-moslims verboden wapens te dragen. Dat maakte dat uiteindelijk velen alsnog tot de islam bekeerden.

De islam verspreidde zich overigens niet alleen door verovering. In grote delen van Azië en Afrika drong de islam vooral via handelscontacten door. Polytheïstische gelovigen moesten bekeren, desnoods met geweld!

Bron 8. Mohammed trekt ten strijde tegen zijn heidense vijanden in Mekka. Bij deze slag werd hij volgens de overleveringen bijgestaan door de engel Djibriel en een leger van engelen.
Bron 9. Een kaart met daarop de veroveringen van de verschillende islamitische heersers.

De veroveringen kwamen echter tot stilstand door interne conflicten binnen het islamitische rijk en de opkomst van sterke tegenstanders, zoals het herstelde Byzantijnse Rijk en de Frankische koninkrijken. Na de dood van de vierde kalief, Ali, ontstond een burgeroorlog binnen de islamitische gemeenschap, wat leidde tot de splitsing tussen soennieten en sjiieten. Het verschil tussen hen ontstond door een conflict over de opvolging van de profeet Mohammed; soennieten geloofden dat de leider van de moslimgemeenschap door consensus gekozen moest worden, terwijl sjiieten vonden dat de leider een directe afstammeling van Mohammed moest zijn. Soennieten vormen de grootste groep, terwijl sjiieten vooral in landen als Iran en Irak de meerderheid vormen. Deze interne verdeeldheid verzwakte het rijk en maakte verdere expansie moeilijker.

 

Ontwikkeling van cultuur en wetenschap in de Arabische gebieden

In de islamitische wereld bloeiden cultuur en wetenschap op. Steden zoals Bagdad, Córdoba en Damascus werden centra van leren en innovatie. Arabische geleerden maakten belangrijke bijdragen aan de geneeskunde, wiskunde, astronomie en filosofie. Ze vertaalden en bewaarden veel klassieke Griekse en Romeinse werken, die later hun weg terugvonden naar Europa en bijdroegen aan de Renaissance. De vertalingen van Griekse filosofen zoals Aristoteles en Plato speelden een cruciale rol in de ontwikkeling van de middeleeuwse Europese wetenschap en filosofie.

Deze bloei werd ondersteund door een netwerk van handelsroutes en een gezamenlijke taal (Arabisch), die de communicatie en uitwisseling van ideeën bevorderden. Het islamitische rijk bevorderde de handel door het Midden-Oosten, Noord-Afrika en delen van Europa, wat leidde tot de uitwisseling van goederen, ideeën en technologieën. Het Huis der Wijsheid in Bagdad was een belangrijk centrum voor deze intellectuele activiteiten, waar geleerden van verschillende religies en culturen samenwerkten aan vertalingen en originele werken.

De bijdragen van de islamitische wereld aan de wetenschap waren groot. Arabische artsen zoals Avicenna (Ibn Sina) en Al-Razi (Rhazes) maakten belangrijke ontdekkingen in de geneeskunde en schreven uitgebreide medische boeken die tot in de Renaissance als standaardwerken werden gebruikt. In de wiskunde introduceerden Arabische geleerden de Indiase cijfers in Europa, inclusief het cijfer nul, en ontwikkelden ze algebra verder. De astronomie werd ook sterk beïnvloed door Arabische wetenschappers, die nauwkeurige tabellen maakten en belangrijke bijdragen deden aan de kennis over planeten.

Bron 10. De Byzantijnen worden teruggedreven door de Arabische cavalerie.
Bron 11. Het oog volgens de Arabische wetenschapper Hunain ibn Ishaq.