De eindexamensyllabus van Havo/Vwo stelt dat leerlingen naast historische kennis ook historisch moeten kunnen redeneren. Geschiedenis is meer dan alleen leren over de gebeurtenissen uit het verleden. Leerlingen moeten ook de vaardigheden eigen maken om het verleden te kunnen interpreteren, om een weloverwogen oordeel hierover te kunnen vellen. Het is de taak van de docent om de relevantie van het historisch denken over te brengen aan zijn leerlingen, aangezien het een opzichzelfstaand leerdoel is binnen het geschiedkundig curriculum. De verzamelnaam van al deze vaardigheden, die gepaard gaan met de interpretatie van het verleden is ‘historisch redeneren’. Dit redeneren is nog steeds een alomvattend en tevens nietszeggend begrip. Daarom verstaan wij onder historisch redeneren:
- Het stellen van historische vragen
- Het gebruik van bronnen
- Contextualiseren
- Argumenteren
- Het gebruik van historische begrippen
- Het gebruik van structuurbegrippen
Alle zes vaardigheden worden gebruikt om het verleden te structureren, want zonder duidelijke structuur is het onmogelijk historische verschijnselen te beschrijven, vergelijken of te verklaren.
Vragenstellen/vraagstellingen
Stuk voor stuk hebben de zes vaardigheden een eigen functie binnen het historisch denken. Het stellen van vragen zou beschouwd kunnen worden als de katalysator van het historisch onderzoek. Historici zullen benadrukken dat een goed historisch betoog staat of valt met de juiste vraagstelling. De vraag geeft immers structuur aan datgene wat behandeld wordt. Om het specifieker te maken zou ook gesteld kunnen worden dat elke vraagsoort bij de leerling, weer een andere redenering ontlokt. Vragen die evaluatief of oordelend van aard zijn, vragen om een analytische redenatie. ‘Wat is de belangrijkste oorzaak voor de val van het Romeinse rijk’? Leerlingen moeten meerder oorzaken afwegen en een oordeel over elke oorzaak vellen. Dit vraagt meer van hun analytisch vermogen dan reproduceer vragen, waar ze simpelweg moeten beschrijven. In het verlengde hiervan ligt ook het vermogen deze vragen te kunnen stellen. Wat gaat er onderzocht worden? Met welke vraag kom ik tot de gewenst conclusie? Door goede vragen te stellen zullen de leerlingen de aard van het formuleren en argumenteren ook beter onder de knie krijgen.