Naast historische kennis, jaartallen en historische actoren (personen) krijg je bij het vak geschiedenis ook te maken met bronnen. Bronnen zijn overblijfselen uit het verleden die we aflezen in het heden. Praktisch gezien zijn het dus voorwerpen uit het verleden die we gebruiken om het verleden uit te leggen.
Primaire of secundaire bronnen
Bronnen kunnen primair of secundair zijn. Primaire bronnen zijn bronnen die gecreëerd zijn in het verleden door historische personen. Dit kan zowel bedoeld zijn als onbedoeld. Een beeldhouwer kan een marmeren beeld gemaakt hebben van Napoleon Bonaparte, met als doel de grootsheid van Napoleon te bewaren voor latere generaties uit Frankrijk. De beeldhouwer wil dat het beeld overgedragen wordt. Een primaire bron kan ook onbedoeld overgedragen worden. Omdat een herbergier van zijn afval af wilde, gooide hij bijvoorbeeld een wijnkruik in een put. De put werd een paar weken later bedekt met aarde, waardoor het afval in de put bewaard bleef. Zodoende werd de wijnkruik onbedoeld overgeleverd aan latere generaties om te bestuderen.
Secundaire bronnen beschrijven het verleden. Deze bronnen geven informatie over het verleden en worden gemaakt door onderzoekers of historici; vaak door primaire bronnen te bestuderen. In tegenstelling tot primaire bronnen, komen secundaire bronnen niet uit het verleden dat ze beschrijven. Een voorbeeld van een secundaire bron is een biografie over Karel de Grote, een boek over de geschiedenis van de Nederlanden, maar ook een historische documentaire. Zelfs het lesboek dat je gebruikt tijdens het vak geschiedenis is een secundaire bron.