Deus Vult: van stad tot kruistocht
Hoofdvragen
Hoe ontstond er weer een landbouwstedelijke samenleving waarin op korte en lange afstand gehandeld werd?
Hoe groeiden dorpen uit tot zelfstandige steden met stadsrechten en een welvarende burgerij?
Wat waren de oorzaken voor en gevolgen van de groeiende macht van de Kerk in West-Europa?
Waardoor werden sommige vorsten in Europa steeds machtiger en anderen juist minder machtig en hoe probeerden zij die macht vast te houden?
Wat waren de oorzaken en de gevolgen van de kruistochten?
Op 13 augustus 1415 landde koning Hendrik V van Engeland met een leger van 8000 boogschutters en 2000 man cavalerie bij het Franse plaatsje Harfleur. De Engelse koning wilde de Fransen zo snel mogelijk verslaan, om zo Frankrijk op te eisen als zijn eigendom. Maar terwijl Hendrik met zijn manschappen optrok naar de stad Calais, stuitte hij in de bossen van Azincourt op het Franse leger. Deze legermacht was maar liefst twee keer zo groot als dat van Hendrik! De Engelse koning zag in dat hij slim moest zijn, om niet te verliezen van de 20.000 Franse soldaten. Maar het zat de Engelsen niet mee. In de nacht van 24 augustus regende het zo stevig, dat de soldaten de hemel beschreven ‘als in duisternis gehuld’.
De Fransen keken minachtend uit op de hongerige Engelse soldaten, die door de regen geen warme maaltijd hadden kunnen bereiden. Het was voor hen duidelijk: ‘deze Engelsen maakten geen schijn van kans tegen hun oppermachtige ridders te paard’! Maar koning Hendrik V had gerekend op deze houding. Hij gaf het bevel om zijn speciale troepen aan te laten treden: boogschutters gewapend met de longbow. Met deze bogen werd pijlenregen naar pijlenregen afgevuurd. De zwaar bepantserde Franse ridders probeerden de dodelijke Engelse pijlen te ontwijken door zo snel mogelijk naar de vijand te rijden. Maar de zware tegen van die nacht had het slagveld in een modderpoel veranderd. In blinde paniek sloeg een deel van de Fransen op de vlucht. Na een kort gevecht werd de rest gevangen. Maar de Engelse koning wilde geen gevangenen. Hij gaf het bevel: ‘dood hen’. Oorlog was veranderd in slachting, in een tijd waarin Engelsen en Fransen meer dan honderd jaar met elkaar in oorlog waren: de tijd van steden en staten.
- 13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
- 14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
- 15. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
- 16. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
- 17. Het begin van staatsvorming en centralisatie.
Bron 1. De middeleeuwse stad Carcassonne in Zuid-Frankrijk is tegenwoordig één van de drukst bezochte toeristische plaatsen Frankrijk. Het is niet moeilijk in te beelden waarom. De stad is zo goed bewaard gebleven, dat toeristen het gevoel hebben weer even terug te zijn in de middeleeuwen.
1. Van landbouw tot stad
- Kent 2 oorzaken voor de groeiende landbouw in de middeleeuwen en 2 gevolgen van die groei.
- Kan aangeven dat de toegenomen landbouw leidde tot verstedelijking.
- Kan aangeven dat de vroegmiddeleeuwse autarkische economie zich ontwikkelde naar een geldeconomie in de late middeleeuwen.
- Kan aangeven wat een gilde is en welke rol deze speelde in het dagelijks leven van de middeleeuwers.
- Kan aangeven wat de Hanze was; welke 3 redenen steden en handelaren hadden om deel uit te maken van de Hanze en dat deze Hanze bijdroeg aan het laten groeien van de internationale handel.
- Kent 2 ontwikkelingen op klimatologisch en politiek gebied die hebben geleid tot de groei van handel in Europa (verdiepingsstof).
- Leerdoelen
- Kent 2 oorzaken voor de groeiende landbouw in de middeleeuwen en 2 gevolgen van die groei.
- Kan aangeven dat de toegenomen landbouw leidde tot verstedelijking.
- Kan aangeven dat de vroegmiddeleeuwse autarkische economie zich ontwikkelde naar een geldeconomie in de late middeleeuwen.
- Kan aangeven wat een gilde is en welke rol deze speelde in het dagelijks leven van de middeleeuwers.
- Kan aangeven wat de Hanze was; welke 3 redenen steden en handelaren hadden om deel uit te maken van de Hanze en dat deze Hanze bijdroeg aan het laten groeien van de internationale handel.
- Kent 2 ontwikkelingen op klimatologisch en politiek gebied die hebben geleid tot de groei van handel in Europa (verdiepingsstof).
- Extra uitleg
In het jaar 1000 was Dirk III graaf van West-Frisia, het latere Holland. De graaf kreeg te maken met voedseltekorten in zijn gebied. Om dat op te lossen, wilde hij dat de boeren in zijn domein meer grond gingen gebruiken voor de landbouw. Maar het gebied was moerasachtig en te vochtig om te bewerken. Daarom liet Dirk III sloten graven. Het water uit de moerasachtige grond liep hier dan in, waardoor de grond droogde en tot landbouwgrond omgeploegd werd. Het aanleggen van sloten om de grond gereed te maken voor landbouw was maar een van de vele manieren om grond te ontginnen.
Een landbouwstedelijke samenleving
Vanaf de tiende eeuw bracht de landbouw in Europa steeds meer op. Daar zijn twee oorzaken voor te geven.
- Allereerst kwam het in West-Europa steeds vaker voor dat grote stukken gebied werden ontgonnen. Boeren legden moerassen droog en kapten bossen.
- Ook werden nieuwe landbouwtechnieken uitgevonden. Zo werd een andere ploeg gebruikt, waarmee de grond dieper omgewoeld kon worden. Daarnaast werd mest gemengd met die vers omgewoelde grond. Zo werd de akker nog vruchtbaarder.
Een direct gevolg van deze twee veranderingen was een enorme bevolkingsstijging. Want met meer voedsel leefden mensen gezonder en daardoor langer. Tussen 1000 en 1300 verdubbelde het aantal inwoners van Europa. Toch had de toegenomen productie van landbouwgewassen niet alleen gevolgen voor de bevolkingsgroei. Ook de handel groeide. Als boeren een landbouwoverschot hadden, brachten ze dit naar een markt. Dit waren geen permanente markten, maar kwamen eens in de zoveel tijd bij elkaar. Zo werd in de Champagnestreek in Oost-Frankrijk een jaarmarkt gehouden. Eens per jaar, werd er in dezelfde periode voor dertig dagen een markt georganiseerd. Daardoor konden handelaren hier rekening mee houden.
Een indirect gevolg van de groeiende landbouwproductie was een toenemende nijverheid. Het aantal bewoners op het platteland steeg zo rap, dat niet iedereen meer nodig was op de akkers. Dat deel van de boeren moest op zoek naar ander werk. Velen gingen ambachtelijke producten produceren zoals: lakens, meubels of specialiseerden zich in het bakken van brood. Zij werden ambachtslieden genoemd.
Steeds meer ambachtslieden en handelaren gingen bij een markt wonen. Zo ontstonden kleine nederzettingen rondom markten die regelmatig gehouden werden. Sommigen zouden zelfs uitgroeien tot steden. Dat gebeurde bijvoorbeeld in ’s-Hertogenbosch, in het noorden van het hertogdom Brabant. Doordat de rijkdom van die markt ook rovers aantrok, besloot de hertog van die marktplaats een versterkte stad te maken. Muren van aarde en hout – en later steen – werden aangelegd om het gebied met zijn markt beter te beschermen. Aangezien de aanleg bekostigd moest worden, moesten handelaren in Brabant tol betalen; om gebruik te maken van de rivieren, bruggen en wegen die naar de stad leidden. Woonde je in de stad, dan hoefde je deze tol niet te betalen. Daardoor zouden vele handelaren en ambachtslieden er uiteindelijk voor kiezen om in ’s-Hertogenbosch te wonen.
Dankzij de sterk groeiende economie ontstond in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving net als in de Oudheid. Maar in tegenstelling tot de grote Romeinse steden, ontstonden er ook steeds vaker kleinere steden. De groei van steden verschilde per gebied. In Noord-Italië ging deze verstedelijking het snelst.
Geld, vraag en aanbod
Op de markt werden verschillende producten aangeboden door handelaren, dat noemen we aanbod. Over de prijs kon worden onderhandeld. Hoe meer mensen een product wilden kopen – dat vraag wordt genoemd – hoe hoger ook de prijs. Het geld dat handelaren overhielden naar inkoop en verkoop van producten werd winst genoemd. In dezelfde periode zien historici ook dat geld weer gebruikt gaat worden. Niet elke handelaar was geïnteresseerd in ruilhandel; vandaar dat zij munten gingen gebruiken. Vaak waren deze munten van goud of zilver gemaakt.
Doordat elke stad, edelman, koning of bisschop een eigen munt had, verschilde de waarde van deze munten nogal eens. In elke stad was daarom op de markt een geldwisselaar te vinden. Bij hem kon je ‘vreemde’ munten voor de plaatselijke punt wisselen. Sommige van deze wisselaars gingen ook geld uitlenen en bewaren. Ze werden een bank. Een bank deed dat voor een vergoeding: rente. Maar de Kerk vond dat niet goed, want je ‘mocht niet misbruik maken van je medechristenen’. Daarom waren veel bankiers joods. Joden hoefden namelijk niet te luisteren naar de regels van de Kerk.
Reizen met veel geld op zak was gevaarlijk. Daarop bedachten Italiaanse handelaren een systeem om te betalen zonder munten. In samenwerking met banken werden wisselbrieven uitgegeven. Op zo’n brief stond een bedrag dat een koper aan de verkoper nog moest betalen. Zo kon de betaling op een ander moment, op een andere plaats worden gedaan. Deze brieven konden niet gestolen worden, omdat brieven zonder handtekening niets waard waren. In het verlengde daarvan ontstond er een ander betaalsysteem: giro. De bank hield bij hoeveel geld iemand had. Dit werd in een speciaal boek opgeschreven: een rekening. Zo kon iemand geld laten bijschrijven op de rekening van iemand anders.
Samenwerken in gildes om internationaal te handelen
In steden als ’s-Hertogenbosch gingen ambachtslieden samenwerken in verenigingen van mensen met hetzelfde beroep: een gilde. Met strenge regels voor leden bewaakten ze de kwaliteit van de productie. Gilden bepaalden hoelang een werkdag duurde, maar ook de kwaliteit en prijs van een product. Deze beroepsverenigingen bewaakten de belangen van hun ambachtslieden. Een ambachtsman uit een andere stad mocht dan ook niet zomaar in een andere stad gaan wonen en daar produceren en verkopen wat hij wilde. Hij moest dan eerst lid worden van de bijbehorende gilde. Maar lid worden was niet makkelijk. Vaak werd je van jongs af aan al opgeleid. Je leerde het ambacht van een meester, want alleen door meester te zijn mocht je een eigen bedrijf bezitten. Een leerling was pas klaar om meester te zijn na een proef van bekwaamheid. Deze zogenaamde meesterproef bij een smidsgilde was het smeden van een rijkversierd zwaard. Wanneer een gilde lid niet meer kon werken, of een meester stierf en zijn vrouw bleef als weduwe achter, dan zorgden de andere leden voor hen. Weduwen mochten vaak het bedrijf van hun man voortzetten onder het toeziend oog van de gilde. Maar zelf een meester worden, was vaak voor vrouwen niet mogelijk.
Goederen die door een gilde werden geproduceerd, werden niet alleen in de eigen stad verkocht maar ook verder weg. Door de groeiende economie ontstond er meer vraag naar verschillende producten. Deze moesten vaak ergens anders vandaan komen. Daarom deden Nederlanders volop mee aan deze internationale handel. Om deze handel makkelijker te maken gingen handelssteden samenwerken in een verbond: de Hanze. Handelaren uit de steden hadden verschillende reden om lid te worden van de Hanze.
- Allereerst hoefden handelaren uit een Hanzestad geen tol te betalen in een andere Hanzestad.
- Ten tweede gingen handelaren samen reizen. De Hanze betaalde huursoldaten om deze reizende handelaren te beschermen tegen rovers en piraten.
- Ook haalden ze vorsten over om de handel van de Hanze te beschermen en geen tol te heffen voor de leden.
Op deze manier ontstond in Noord-Europa een zeer winstgevende handel in graan, zout, textiel, vis en bont. Maar daar bleef het niet bij. Handelaren uit Noord- en Zuid-Europa hadden steeds vaker contact met elkaar. In eerste instantie alleen over land. Maar Italiaanse handelaren voeren in 1291 voor het eerst om Spanje naar Brugge in het huidige België. Deze Italiaanse handelaren brachten wijn, zuidvruchten, zijde en parfum met zich mee. Ook verkochten ze specerijen die ze hadden gekocht in het Midden-Oosten. De schepen voeren niet leeg terug. Voor de terugweg werden ze volgeladen met Noord-Europese producten waaronder laken uit ’s-Hertogenbosch.
Een warm en veilig Europa
In de 11e eeuw werd het klimaat warmer. Zeewater dat opwarmt zet uit, ijskappen begonnen te smelten en daardoor steeg het zeeniveau. In sommige delen van het huidige Nederland leidde dat tot overstromingen en andere problemen. Maar sommige plekken profiteerden ook van deze klimaatverandering. De toegangsrivier naar Brugge – dat tegenwoordig in België ligt – werd dieper en breder. Daarnaast veranderde een meer in Midden-Nederland in de Zuiderzee, het huidige IJsselmeer. Daardoor waren steden als Amsterdam, Kampen, Zwolle en Deventer nu ook toegankelijk vanuit de Noordzee. Schippers konden nu al deze steden bereiken met hun vrachtschepen.
Ook op het land was de klimaatverandering merkbaar. In het Alpengebied steeg de temperatuur. Bergpassen die het hele jaar door dichtgevroren lagen, werden nu toegankelijk door een intredende dooi. Kooplui trokken deze bergpassen door en ontmoetten elkaar in de Champagnestreek in Oost-Frankrijk. Door dit elk jaar weer te doen, ontstonden de eerste internationale jaarmarkten.
Niet alleen door klimaatverandering nam de handel in Europa toe. Ook werd Europa een stuk veiliger. Waar eerst de Vikingen vanuit en Noorden en de Moren vanuit het Zuiden van Europa de handel onveilig maakten, daar werden nu de aanvallen gestaakt. Boeren konden rustig doorwerken, zonder dat ze telkens toevlucht moesten zoeken in de Donjon van hun heer of als soldaat moesten dienen. Maar ook de christelijke vorsten in Europa legden hun wapens neer en bevochten elkaar niet. De pauzen benadrukten dat deze vrede belangrijk was. Daarom organiseerden zij de Godsvredebeweging. De Godsvrede was in eerste instantie een wapenstilstand uit naam van God. Pauzen haalden edelen, bisschoppen en vorsten over om hun conflicten uit te praten in plaats van te vechten. Later werd die boodschap van ‘praten niet vechten’ overgenomen door abten van verschillende kloosters. Zo werd langzaam ook de boodschap verspreid onder het gewone volk. Dankzij deze vrede was men minder bang om handel te verliezen door oorlog.
2. Een stad om trots op te zijn
- Kan aangeven waardoor in de late middeleeuwen in Europa het aantal steden toenam.
- Kan aangeven wat stadsrechten zijn; waarom de inwoners van een stad deze kochten en welke 2 redenen een vorst/hoge edelman had om stadsrechten te geven.
- Kan aangeven dat edelen steeds meer rekening moesten houden met de steden in hun gebied.
- Kent 2 redenen waarom het wonen in een stad aantrekkelijk was voor horigen.
- Kent het bestuur van een stad met daarin: burgerij, raad van schepen, schout, burgemeester en vroedschap.
- Kan aangeven hoe de rechtspraak in een middeleeuwse stad geregeld was.
Opkomst van handel en ambacht
- Leerdoelen
- Kan aangeven waardoor in de late middeleeuwen in Europa het aantal steden toenam.
- Kan aangeven wat stadsrechten zijn; waarom de inwoners van een stad deze kochten en welke 2 redenen een vorst/hoge edelman had om stadsrechten te geven.
- Kan aangeven dat edelen steeds meer rekening moesten houden met de steden in hun gebied.
- Kent 2 redenen waarom het wonen in een stad aantrekkelijk was voor horigen.
- Kent het bestuur van een stad met daarin: burgerij, raad van schepen, schout, burgemeester en vroedschap.
- Kan aangeven hoe de rechtspraak in een middeleeuwse stad geregeld was.
- Extra uitleg
Opkomst van handel en ambacht
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het vorige hoofdstuk bijbels, zwaarden en sikkels heb je kunnen lezen over de werking van een domein. Zo’n gebied werd bestuurd door een belangrijke hoge edelman. Aan het einde van de dertiende eeuw bestond het huidige Nederland, België en Luxemburg uit zeventien domeinen van verschillende groottes: graafschappen, hertogdommen en gewesten. In die tijd was Floris V graaf van Holland en Zeeland. De graaf begreep goed dat zijn gebied alleen welvarend kon zijn en goed kon worden bestuurd als hij dat samen met zijn onderdanen deed. Na het neerslaan van een opstand van boeren in Kennemerland besloot Floris hen dan ook niet hard te straffen. Hij luisterde naar hun onvrede en kwam juist tegemoet aan hun wensen. De boeren vonden dat ze uitgebuit werden door lage edelen uit het gebied. Daarop besloot Floris V de boeren privileges te geven: het recht op een eerlijker rechtspraak.
Stedelingen en edelen
Ook de inwoners van de grotere Hollandse plaatsen hield Floris tevreden door hen privileges te geven, zoals het recht om zichzelf te besturen en recht te spreken volgens eigen wetten. Als een plaats zo’n stadsrecht kreeg van een hoge edelman, werd het officieel een stad. De eerste Nederlandse stad met dat soort rechten was Dordrecht in 1220. Ook Amsterdam, Groningen en Leeuwarden kwamen zo aan hun stadsrechten. Floris V was niet de enige edelman of vorst die rechten overdroeg. In de late middeleeuwen (1250-1500) ontstonden in heel Europa steden, doordat ze stadsrechten ontvingen.
Naast de toename van het aantal steden kochten veel steden ook steeds meer van dat soort stadsrechten, zoals het recht om belastingen en tol te heffen, het recht om een eigen munt te slaan en het recht om een eigen stadsmuur te bouwen. Zo’n muur was belangrijk voor de veiligheid van een stad. Vaak zaten hier afsluitbare poorten in waarmee de bevolking beschermd werd tegen struikrovers en oorlogszuchtige edelen. Met hun muren met kantelen, wachttorens, poorten en ophaalbruggen leken middeleeuwse steden op kastelen (bron 6).
Bron 6. De oudste stadspoort van de middeleeuwse Hanzestad Kampen. Voor de poorten stonden bewakers: poortwachters. Zij controleerden vreemdelingen voordat ze de stad in mochten. Daarnaast hielpen de wachters bij het handhaven van de orde.
Stadsrechten waren niet goedkoop. Soms kostte een recht één enkel gigantisch bedrag en voor andere rechten moest jaarlijks betaald worden. Sommige edelen zagen het ontstaan van een stad als bedreiging, maar de meesten zagen wel het voordeel van het weggeven van stadsrechten. Zij hadden daar twee redenen voor.
- Zo konden hoge edelen en vorsten met dat geld ambtenaren betalen voor het bestuur van hun land en soldaten voor oorlogen.
- Daarnaast moesten steden vaak trouw beloven aan de vorst of hoge edelman en hem steunen in zijn oorlogen tegen bijvoorbeeld roofzuchtige lage edelen.
Op die manier kregen vorsten en hoge edelen steeds meer macht, terwijl lage edelen deze verloren.
Op den duur werden steden steeds machtiger. Een edelman deed er dan ook verstandig aan om de steden te vriend te houden. Hij had de stad namelijk nodig voor inkomsten en militaire steun. In sommige gevallen kwamen steden zelfs in opstand tegen hun vorst. Toen in mei 1301 de Franse koning Filips IV de macht overnam in de Vlaamse stad Brugge, het huidige België, schafte hij de belasting af voor de enkele lage edelen, maar niet voor de ambachtslieden en kooplui. Toen een populaire wever uit Brugge, Pieter Conick, in gesprek met de koning probeerde te gaan, werd hij opgepakt. Toen de koning de belasting nogmaals verhoogde, kwam de stad in 1302 in opstand. Samen met andere steden als Gent namen zij het op tegen het leger van de koning en wonnen! Deze Guldensporenslag, zoals de veldslag werd genoemd, was bijzonder omdat voor het eerst een leger van niet adellijke soldaten, goedgetrainde ridders te paard wist te verslaan.
Burgers, bestuur en rechtspraak
Voor veel middeleeuwers was de stad een aantrekkelijke woonplaats. Zij die al in de stad woonden hadden vrijheden die ze onder een heer niet hadden gehad. Vooral voor horigen was verhuizen om twee redenen aantrekkelijk.
- Horigen die van hun heer naar een stad mochten verhuizen, kregen in plaats van bescherming van de heer juist die van de stad.
- Daarnaast hoefden ze niet meer herendiensten voor hem te verrichten of oogst af te staan.
Het gevolg was dat steeds meer van het platteland naar de stad toetrokken. Omdat de heren genoeg boeren op hun land wilden houden, verdween de horigheid op veel plaatsen in Europa.
De middeleeuwse steden werden door de burgerij bestuurd. Maar niet elke inwoner was burger. Een man kon in een stad burger worden als hij een jaar en één dag in de stad woonde, een geldbedrag betaalde en een beroep had. Door burger te worden viel je onder de rechten en rechtspraak van de stad. Werd je door een edelman gearresteerd, dan kon je eisen dat je berecht werd in jouw eigen stad! Vrouwen konden niet het burgerschap bezitten. Zij hoorden bij hun vader of man. In de steden hadden rijke en aanzienlijke families vaak de macht. Mannelijke leden uit de familie vormden een raad van schepenen. Deze raad vormde het stadsbestuur en bepaalde de wetten van de stad. Daarnaast zorgden schepenen voor orde en rust. Het gebouw waarin de raad vergaderde was het raadhuis. Ook de heer van een gebied kon zijn stem laten horen tijdens zo’n raad. Zijn vertegenwoordiger heette een schout of baljuw. Vanaf de vijftiende eeuw kregen veel steden burgemeesters. Zij waren verantwoordelijk voor het dagelijkse bestuur van de stad voor één of meerdere jaren. Zowel de burgemeester als het stadsbestuur werden gecontroleerd door de vroedschap. Dit was een groep van aanzienlijke burgers, die in het verleden iets speciaals voor de stad hadden gedaan. Had je bijvoorbeeld de aanleg van de kerk betaald, dan mocht je plaatsnemen in dat vroedschap.
In de stad golden wetten. Wie deze overtrad, werd gestraft door de schepenen. Op lichte overtredingen stond vaak een boete. Wie een zwaarder misdrijf had begaan, werd op het stadsplein aan een paal gebonden en mochten voor een bepaalde tijd bekogeld worden met rot fruit of stenen. Werd je vastgebonden, dan stond je dus ‘voor paal’. Gevangenisstraf werd vaak niet gegeven. Dat was te duur. Iemand die het verdiende om opgesloten te worden werd ter dood veroordeeld of uit de stad verbannen. Maar het bewijzen van een misdaad was lastig. Daarom werden vermoedelijke misdadigers gemarteld om aan een bekentenis te komen. Zo’n bekentenis werd dan gezien als bewijs. Tegenwoordig is het verboden om een bekentenis te krijgen via marteling; want spreekt de gemartelde de waarheid of geeft hij juist een leugen om de pijn te laten stoppen?
3. De tweezwaardenleer: de Kerk
- Kan aangeven hoe godsdienstig christenen waren en wat het gevolg was voor de macht van de Kerk.
- Kent de manieren waarop christenen en de Kerk optraden tegen mensen die zich niet gedroegen volgens de normen en waarden van de Kerk.
- Kan aangeven hoe de christelijke normen en waarden hebben geleid tot antisemitisme.
- Kent de 2 soorten kerken die christenen bouwden in de periode 1000-1500, met de bijbehorende kenmerken.
- Leerdoelen
- Kan aangeven hoe godsdienstig christenen waren en wat het gevolg was voor de macht van de Kerk.
- Kent de manieren waarop christenen en de Kerk optraden tegen mensen die zich niet gedroegen volgens de normen en waarden van de Kerk.
- Kan aangeven hoe de christelijke normen en waarden hebben geleid tot antisemitisme.
- Kent de 2 soorten kerken die christenen bouwden in de periode 1000-1500, met de bijbehorende kenmerken.
- Extra uitleg
Het leven in middeleeuws Europa was niet altijd makkelijk. Vooral de armere bevolking was dagelijks bezig met overleven. Toch was dat niet het enige wat hen bezighield. Historici zijn het erover eens dat het leven na de dood belangrijk was voor de middeleeuwer. Zelfs belangrijker dan het leven op aarde. Dit was dan ook een belangrijke christelijke waarde.
Het geloof volgens de Kerk
Naast dat het leven maar tijdelijk was, leerde de Kerk mensen dat na de dood drie dingen konden gebeuren:
- Als je goed had geleefd, ging je direct naar de hemel.
- Maar de meeste mensen gingen pas naar de hemel nadat ze eerst in het vagevuur waren gestraft. Dit vagevuur was een plek tussen hemel, aarde en hel in. Daar werden je zonden weggebrand.
- Mensen die een doodzonde hadden begaan, zoals moord, moesten eeuwig branden in de hel.
Tijdens de vele kerkdiensten, vertelden geestelijken in hun preken wat mensen konden doen om zo snel mogelijk in de hemel te komen. Ze moesten vooral veel bidden.
Daarnaast zeiden geestelijken dat ze ook de straffen van mensen konden opheffen, maar ook die van mensen die al in het vagevuur zaten. Daardoor werd de tijd die een persoon het vagevuur moest doorbrengen verkort. Een document met zo’n aflaat gaven de geestelijken bijvoorbeeld aan iemand die een goede daad had verricht, zoals het helpen van zwakkeren in de samenleving. Maar niet alleen liefdadigheid werd beloond. Ook het afleggen van een bedevaart naar een heilige plek werd na terugkomst beloond met een volledige aflaat van de Kerk.
Heilige plekken waren vaak bestemmingen waar een heilige een wonder had verricht. Volgens de Kerk waren er honderden heiligen, echter maar één God. Elke stad had een beschermheilige, maar ook elke gilde vereerde er een. Zo was Sint-Franciscus de beschermheilige van de lakenhandelaren. Men geloofde dat ze een heilige in een gebed om hulp konden vragen. De meeste ziekten waren dan ook te genezen als je een gebed richtte tot de overblijfselen van deze heiligen, die in kerken werden bewaard: relikwieën. Ook konden heiligen een goed woordje doen bij God voor de gelovige.
De Kerk bepaalde ook wat normaal was en wat niet. Mensen die afweken van dit normaal, met hun ideeën of gedrag, werden opgespoord en gevangengenomen. De Kerk noemde christenen die afweken van de kerkelijke normen ketters. Als snel werd er een speciale rechtbank opgericht die volledig gericht was op de opsporing van deze ketters: de inquisitie. Vanaf 1232 kreeg de rechtbank van de paus het recht om iemands ideeën te onderzoeken door diegene te martelen. Bekende diegene een fout, dan kwam je weg met een straf. Hield je vast aan jouw – volgens de Kerk – ketterse ideeën, dan werd je levend verbrand op de brandstapel (bron 9).
Week je volgens de Kerk met je gedrag af van de norm? Ook dan trad de Kerk hard op. Sommige mannen en vrouwen werden er bijvoorbeeld van verdacht hagel te veroorzaken, door toverspreuken op te noemen en de meeste gekke brouwsels te drinken. Zij moesten dus wel samenwerken met de duivel; en werden daarom heks genoemd. In de meeste gevallen ging het juist om kruidenvrouwtjes die mensen genazen met natuurlijke remedies. De Kerk regelde het leven van mensen tot in de kleinste details – zo was je verplicht bij het op bed gaan een gebed te doen. Daardoor had de Kerk veel macht.
Jodenhaat in de middeleeuwen
Veel christenen vonden dat ook niet-christenen zich aan de christelijke norm moesten houden. Zo ook joden. Zij aten bijvoorbeeld geen varkensvlees en sloten winkels op zaterdag – de religieuze dag voor de joden – in plaats van zondag, zoals de christenen deden. In Europese steden werden joden dan ook van tijd tot tijd lastiggevallen. Toen in Europa een verschrikkelijke ziekte uitbrak – de pest of Zwarte Dood genoemd – kregen joden daarvan de schuld. Ze werden ervan beschuldigd zich in te laten met heksen of van het vergiftigen van akkers en waterputten. Deze beschuldigingen uitten zich in antisemitisme. In de meeste steden leidde deze jodenhaat tot pogroms. Tijdens deze gewelddadige uitbarstingen van geweld richting de joden, werden zij vermoord of verdreven. Zo ook in Deventer en Zwolle in 1349.
Dat dit wantrouwen richting joden bleef bestaan, blijkt doordat joden een aparte positie kregen in de samenleving. In veel steden had het stadsbestuur bepaald dat er aparte wijken waren waar joden moesten wonen: getto’s. Ook moesten zij speciale kleren of tekens dragen waaraan medestedelingen hen konden herkennen als joden. Ook gilden droegen bij aan dit antisemitisme; zo mochten joden niet lid worden van bepaalde gilden.
Middeleeuwse kerken
In paragraaf 1 en 2 heb je kunnen lezen dat burgers in steden steeds rijker werden. Het was diezelfde burgerij die veel geld uitgaf aan de bouw van kerken. Zo lieten ze zien hoe rijk en godsdienstig ze waren. Twee stijlen waren kenmerkende voor de middeleeuwen.
- Tussen 1000 en 1200 werden stenen kerken gebouwd die leken op vroegere Romeinse bouwwerken. Deze kerken hadden dikke muren met daarin kleine ramen met ronde bogen. Tegenwoordig staat deze bouwkunst bekend als de romaanse bouwstijl.
- Tussen 1200 en 1500 werden kerken gebouwd in de gotische bouwstijl. Deze gotische kerken waren hoger dan romaanse. Ook waren de muren dunner en aan de buitenkant Daarom moesten zij aan de buitenkant verstevigd worden door steunen bogen. In de gotische bouwstijl was licht erg belangrijk, daarom waren de ramen groot, hadden spitse bogen en kleurrijke afbeeldingen van glas in lood; vaak met christelijke taferelen erin.
Bron 12. Op de linker afbeelding is de kathedraal van Trier (Duitsland) te zien. Deze is gebouwd in de romaanse stijl. Op de rechter afbeelding is de Notre Dame te zien. Deze is gebouwd in de gotische stijl.
4. De tweezwaardenleer: de vorst
- Kan uitleggen hoe de Investituurstrijd ontstond en wie deze strijd in 1122 won.
- Kan aangeven op welke manier de Engelse, Franse en Bourgondische vorsten hun macht probeerden te vergroten en kan aangeven welke vorst daarin wel en welke daarin niet slaagde.
- Kent 4 ontwikkelingen die leidden tot het vergroten van de vorstelijke macht tijdens de late middeleeuwen.
- Kan aangeven waarom Jeanne d’Arc tijdens de Honderdjarige Oorlog werd gezien als een held, maar ook als een ketter en waarom zij vanaf de negentiende eeuw tot aan nu door de meeste Fransen weer als held wordt gezien (verdiepingsstof).
Basis uitleg centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog
Uitleg met verdieping centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog
- Leerdoelen
- Kan uitleggen hoe de Investituurstrijd ontstond en wie deze strijd in 1122 won.
- Kan aangeven op welke manier de Engelse, Franse en Bourgondische vorsten hun macht probeerden te vergroten en kan aangeven welke vorst daarin wel en welke daarin niet slaagde.
- Kent 4 ontwikkelingen die leidden tot het vergroten van de vorstelijke macht tijdens de late middeleeuwen.
- Kan aangeven waarom Jeanne d’Arc tijdens de Honderdjarige Oorlog werd gezien als een held, maar ook als een ketter en waarom zij vanaf de negentiende eeuw tot aan nu door de meeste Fransen weer als held wordt gezien (verdiepingsstof).
- Extra uitleg
Basis uitleg centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog
In het filmpje worden centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog uitgelegd.Uitleg met verdieping centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog
In het filmpje worden centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog uitgelegd.
In de late middeleeuwen groeide de macht van de vorst. Europese vorsten probeerden gebieden te veroveren en hun macht uit te breiden. Sommigen slaagden daarin, anderen juist niet.
Investituurstrijd: strijd in het Duitse Rijk
Al vanaf de 9e eeuw waren de Nederlanden deel van het Duitse Rijk. De Nederlandse hertogen, graven en bisschoppen waren leenmannen van de Duitse keizer. Die keizer of vorst leek machtig, want zijn rijk was gigantisch. Maar in werkelijkheid was de keizers positie zwak. In tegenstelling tot vele andere koningen in Europa, werd het Duitse keizerschap niet van vader op zoon doorgegeven. Hij werd gekozen door vier hoge edelen en drie bisschoppen: de keurvorsten. Het gevolg hiervan was dat sommige keurvorsten zichzelf boven de keizer stelden en dus niet altijd even gehoorzaam waren.
Vanaf de 10e eeuw probeerden de Duitse keizers hun macht te vergroten. Na de dood van een bisschop koos en benoemde de keizer een nieuwe bisschop die hem trouw was en gaf hem het gebied van zijn voorganger in leen. Zo’n plechtige benoeming van een bisschop heet investituur. Daarbij kreeg hij een ring van de keizer, die stond voor eeuwige trouw in de ogen van God. Bisschoppen waren hierdoor trouwer aan de keizer; in tegenstelling tot de hoge edelen.
Maar de paus was het niet eens met dat gebruik. Hij vond dat de Duitse keizer zich niet hield aan de tweezwaardenleer. Het was eigenlijk het recht van de Kerk om een bisschop te kiezen en de investituur te regelen. Pas daarna wees een koning of keizer een grondgebied toe om over te regeren. Dit leidde in 1075 tot een conflict tussen kerk (paus) en staat (keizer). In 1122 won de paus. Er werd afgesproken dat bisschoppen wel leenman mochten zijn van de Duitse keizer, maar dat alleen de paus hen mocht benoemen. Daardoor raakte de keizer veel van zijn invloed over de bisschoppen kwijt en werd hij als vorst minder machtig. Het Duitse Rijk bleef nog eeuwen bestaan, maar zou nooit meer een eenheid vormen. Het bleef een verzameling van zelfstandige steden, hertogdommen, graafschappen en bisdommen.
Magna Carta: het Engels koningschap
In de late middeleeuwen (tijd van steden en staten) waren de Engelsen en de Fransen vaak met elkaar in oorlog. Nadat de Engelse koning Richard Leeuwenhart stierf in 1199, werd hij opgevolgd door zijn broer: Jan zonder Land. De nieuwe Engelse koning probeerde via verschillende veldtochten delen van Frankrijk te veroveren. Na een mislukte veldtocht kwam Jan in conflict met zijn hoge edelen. Zij waren er klaar mee dat Jan zonder Land zijn ‘avonturen’ betaalde door steeds hogere belastingen te heffen. De edelen veroverden Londen, de stad van waaruit Jan regeerde, en dwongen hem in 1215 de Magna Carta te tekenen. In deze oorkonde stond dat de Engelse koning zich voortaan aan de wetten moest houden en voor extra belastingen toestemming moest vragen aan de edelen. Hierdoor werd Jan een stuk minder machtig.
Honderdjarige Oorlog: Frankrijk, versnipperd en verenigd
In Engeland begon de koning vanuit een sterke machtspositie. In Frankrijk was de situatie heel anders. Daar had het koningschap eerst weinig te betekenen. Frankrijk viel na de dood van Karel de Grote in 814 uit elkaar, door oorlogen rondom erfopvolging. Na eeuwen van strijd ontstond een koninkrijk dat wij tegenwoordig zien als Frankrijk. De Franse koningen hadden in naam de hoogste macht, maar hadden alleen iets te zeggen in hun eigen gebied rondom Parijs. Maar zij wilden meer. Door huwelijken te regelen, erfenissen op te eisen en oorlogen te voeren, werd het grondgebied van de koning groter.
In 1337 leidde dat tot een conflict met Engeland. Tot aan 1453 werden er een aantal oorlogen op Frans grondgebied uitgevochten die we tegenwoordig de Honderdjarige Oorlog noemen. In deze oorlogen probeerde de Engelse koning, door samen te werken met hoge Franse edelen, de Franse koning van de troon te stoten. De strijd liep ongunstig voor de Franse koning, ondanks zijn goed georganiseerde leger. Toen Jeanne d’Arc vanaf 1429 de Franse legers aanvoerde, slaagde de koning de Engelsen uit Frankrijk te verdrijven. De Franse koning werd toen de machtigste van Europa.
De Bourgondische hertogen
Tijdens de Honderdjarige Oorlog werd de Franse koning Jan II bijna vermoord bij de Slag bij Poitiers. Zijn 14-jarige zoon Filips de Stoute wist hem op het nippertje te redden. Om hem te bedanken, kreeg Filips het Oost-Franse hertogdom Bourgondië van zijn vader. Filips’ opvolgers wisten de eeuw daarop het rijke hertogdom uit te breiden door middel van huwelijken, erfenissen en oorlogen. Zo werd Filips’ kleinzoon de hertog van Brabant en de graaf van Holland en Zeeland. Filips’ achterkleinzoon Karel de Stoute werd in 1472 hertog van Gelre. Veel Nederlandse gewesten zouden het bezit worden van de hertog van Bourgondië. In theorie was de hertog de leenman van de Duitse keizer, maar in de praktijk trok hij zich daar weinig van aan. Net als de Franse koning, had de Bourgondische hertog aan het eind van de late middeleeuwen veel macht.
Vorstelijke macht vergroten
Maar waardoor konden deze koningen hun macht vergroten? Daar zijn vier redenen voor te geven:
- Allereerst gingen de Engelse en Franse koningen samenwerken met de opkomende steden. In paragraaf 1 en 2 heb je kunnen lezen dat deze steden veel invloed hadden. Niet alleen omdat ze stadsrechten hadden, maar ook omdat veel van deze steden een eigen leger had. Beide koningen hadden afspraken gemaakt met deze steden over het inzetten van deze legers als de koning hierom vroeg. Dat betekende ook dat de inwoners van de steden, de burgers, meer inspraak wilden hebben op het bestuur van het land. Vorsten gingen vergaderingen organiseren waarin vertegenwoordigers van alle standen aanwezig waren. Zo’n bijeenkomst werd in Engeland het parlement genoemd en in de Nederlanden de Staten-Generaal. Zo werd het voor de koning ook makkelijker om aan geld te komen en advies te krijgen over het bestuur.
- Ten tweede kregen koningen meer geld uit belastingen en de verkoop van stadsrechten. Het geld werd gebruikt om ambtenaren en soldaten in te huren. Ambtenaren vervingen de edelen, zodat de adellijke invloed aan het koninklijk hof afnam. Getrainde soldaten vervingen adellijke heren als strijders in tijden van een oorlog. Hierdoor hadden de koningen de hulp van hun leenmannen minder nodig.
- Ten derde gingen koningen hun land vanuit één centrale plek besturen. Dat het centralisatie. Koninklijke bevelen werden vanuit de hoofdstad uitgevoerd door ambtenaren verspreid over het hele land. Om macht uit te stralen, lieten deze koningen grote en rijkversierde paleizen bouwen met een hofhouding, bestaande uit bedienden en een huishouding.
- Daarnaast gingen koningen hun land als een eenheid besturen. In dit land golden dezelfde regels, wetten en plichten. Deze ontwikkeling wordt staatsvorming genoemd.
Door die staatsvorming en centralisatie werden vorsten steeds machtiger, terwijl de macht van de adel kleiner werd. Van het leenstelsel bleef namelijk steeds minder over.
Bron 17. Aan de linkerkant Jeanne d'Arc tijdens het beleg van Orléans. Aan de rechterkant Jeanne tijdens de kroning van de Franse koning. Beide schilderijen komen uit de negentiende eeuw. Een periode van de geschiedenis waarin helden uit het verleden werden vereerd.
Jeanne d’Arc, de held van Frankrijk
Halverwege de Honderdjarig Oorlog zag het er somber uit voor de Franse koning Karel II. De Engelsen hadden grote delen van Frankrijk veroverd. Karel kreeg in 1429 bezoek van het 17-jarige boerenmeisje Jeanne d’Arc op het Franse kasteel Chinon. Jeanne kwam uit het noorden van Frankrijk, waar ze op haar vaders boerderij de stem van God had gehoord die haar opdroeg Frankrijk te bevrijden van de Engelsen. Kerkelijke geleerden uit die tijd bevestigden op verzoek van koning Karel dat Jeanne nog ‘maagd’ was en dus wel door God gezonden moest zijn. Daarop gaf hij Jeanne het bevel over een leger van 4000 man. Gekleed in mannenkleren en een harnas, bevrijdde ze met dit leger het Franse Orléans. Hierop volgend wist Jeanne nog meer steden te veroveren, inclusief Parijs!
In hoeverre Jeanne zelf betrokken was bij de militaire operaties en gevechten, vormt nog altijd een onderwerp van discussie. De meeste historici vermoeden dat Jeanne meer een symbool was waarmee het moreel van de soldaten en de inwoners van Frankrijk werd opgekrikt. Met de oorlog tegen Engeland ging het goed dankzij haar inmenging, maar met Jeanne ging het mis. Toen Jeanne steeds uitgesprokener werd en zich ook met de politiek van zowel de Kerk als de staat ging bemoeien, werd ze gevangengenomen door Bourgondiërs en aan de Engelsen uitgeleverd. Zowel de koning als de Katholieke Kerk in Frankrijk deed niks om haar te beschermen noch vrij te kopen. Jeanne was een lastpost voor hen geworden, die zich tegen de (mannelijke) autoriteiten uitsprak. Op 30 mei 1431 werd Jeanne vermoord op de brandstapel.
5. Deus Vult: op kruistocht omdat God het wil
- Kan aangeven wat de aanleiding was voor de Eerste Kruistocht;
- Kan vanuit economisch, politiek en religieus perspectief verklaren waarom Europeanen op kruistocht gingen.
- Kan uitleggen waardoor na de Eerste Kruistocht nog zeven kruistochten volgden.
- Kan aangeven dat de kruistochten grote culturele en economische gevolgen voor Europa hadden, maar minder gevolgen voor het Midden-Oosten.
- Leerdoelen
- Kan aangeven wat de aanleiding was voor de Eerste Kruistocht;
- Kan vanuit economisch, politiek en religieus perspectief verklaren waarom Europeanen op kruistocht gingen.
- Kan uitleggen waardoor na de Eerste Kruistocht nog zeven kruistochten volgden.
- Kan aangeven dat de kruistochten grote culturele en economische gevolgen voor Europa hadden, maar minder gevolgen voor het Midden-Oosten.
- Extra uitleg
In de 11e eeuw werden grote delen van het Midden-Oosten, waaronder Jeruzalem, veroverd door een Turks-Islamitisch volk, de Seldjoeken. Deze Turken, zoals ze in Europa werden genoemd, waren niet altijd even vriendelijk tegenover christenen die op pelgrimstocht naar het Heilige Land gingen. Zo noemden christenen de stad Jeruzalem en omgeving, het gebied waar Jezus gepreekt zou hebben. In 1009 liet kalief al-Hakim de Heilig Grafkerk verwoesten, die was gebouwd boven het graf van Jezus. Alle inwoners van Jeruzalem reageerden geschokt, niet alleen christenen! Jeruzalem was niet alleen heilig voor christenen omdat Jezus er zou zijn gestorven en lag begraven. Het was ook een heilige plaats voor joden en moslims. Voor joden was Jeruzalem de stad van de vroegere joodse tempel. Volgens moslims had Mohammed een reis naar de hemel gemaakt vanaf de Tempelberg.
Jeruzalem bevrijden
In 1095 kwamen honderden mensen samen bij het Franse stadje Clermont, om te luisteren naar Paus Urbanus II. Deze had een oproep gekregen van de Byzantijnse keizer. De keizer – die zichzelf zag als opvolger van de grote Romeinse keizers uit de oudheid – had meer soldaten nodig om zijn rijk te beschermen. De keizer liet de paus weten dat ‘als het Byzantijnse Rijk zou vallen, de gehele christelijke wereld in gevaar was’. Met diezelfde woorden wist Urbanus II de menigte over te halen om die boodschap over heel Europa te verspreiden.
Na de oproep in Clermont riepen rondtrekkende monniken in heel Europa mensen op om mee te doen en land te veroveren op niet-christenen. Deze gewapende tochten werden kruistochten genoemd. Deze monniken beloofden een volledige aflaat aan elke deelnemer die zou sterven. Deelnemers droegen een (rode) kruis als teken van hun heilige strijd en schreeuwden in de strijd: ‘Deus Vult‘!
In 1096 vertrok een enorm leger van vorsten, edelen, roofridders, boeren, burgers, monniken en zelfs criminelen over land via Constantinopel naar Anatolië en Syrië. De eerste slachtoffers van dit leger waren niet moslims maar joden die in Oost-Europa woonden. Na een vreselijke tocht ven enkele jaren stonden de kruisvaarders in 1099 voor de poorten van Jeruzalem. Van het gigantische leger dat uit Europa was vertrokken was weinig meer over. Maar toch wisten ze Jeruzalem op de Arabieren te veroveren, die inmiddels de Turken hadden vervangen als heersers van Jeruzalem. Na Jeruzalem veroverden de kruisvaarders ook gebieden langs de oostkust van de Middellandse Zee. Ze stichtten er vier kruisvaardersstaten, waar ze zich vestigden en gingen heersen over de plaatselijke bevolking.
Constante contacten
Om de kruisvaardersstaten te verdedigen volgenden nog acht kruistochten. Want de Eerste Kruistocht had diepe indruk gemaakt op de moslims. Zij wilden terugslaan. Zo ook de beroemde Arabische generaal Saladin. Hij stond aan het hoofd van een Arabisch leger dat in 1187 Jeruzalem veroverde. Weer namen Europeanen de wapens op om te gaan vechten in het Heilige Land. Met het succes voor ogen van de Eerste Kruistocht, hoopten zij dat ze hetzelfde konden bereiken. Maar Jeruzalem bleef in Arabische handen. In de oorlogen die daarop volgden, verloren de Europeanen steeds meer terrein. In 1291 werd Akko, de laatste kruisvaardersstaat, door de Arabieren veroverd.
De tijd van de kruistochten duurde bijna twee eeuwen. In die lange periode leerden de kruisvaarders het Midden-Oosten op een andere manier kennen. De cultuur was verfijnd en ontwikkeld. Dat kwam onder andere doordat de kennis uit de Oudheid hier goed bewaard was gebleven. Die verfijnde cultuur, met z’n ideeën en gewoonten, werden overgenomen door de Europeanen. Zo leerden ze van de Arabieren dat duiven als postduiven gebruikt konden worden. Ook liet de Franse koning Lodewijk IX een ziekenhuis bouwen in Parijs, nadat hij zo’n goed functionerend gebouw met eigen ogen had gezien tijdens de Zevende Kruistocht. Zo werden ook het tientallig cijferstelsel overgenomen van de Arabieren. De Italiaan Fibonaccio uit Pisa begreep dat dit systeem met tien cijfers, inclusief nul, het rekenen veel makkelijker maakte dan rekenen met Romeinse cijfers. Maar ook werd de geneeskunde afgekeken van de Arabieren. Men kende zelfs al oogoperaties!
Niet alleen de cultuur werd mee teruggenomen naar Europa. Doordat Arabieren en Europeanen niet alleen oorlog tegen elkaar voerden, maar ook handel met elkaar dreven; maakten Europese handelaren kennis met exotische producten als rijst, suiker, papier, katoen, zijde en specerijen. Italiaanse steden als Venetië en Genua profiteerden daarvan. Hoe meer kennis over de Arabische wereld Europa bereikte, hoe meer vraag er ontstond naar Arabische producten.
Langetermijngevolgen
De kruisvaarders bouwden in hun gebieden veel kastelen en stadsmuren. Daarvan is een groot deel bewaard gebleven. Maar verder hebben Europeanen geen sporen nagelaten in dit gebied. In de ogen van Arabieren waren de Europeanen wrede en weinig verdraagzame veroveraars. Voor de Europese cultuur hadden Arabieren weinig of geen interesse.
Andersom vertelden de teruggekeerde kruisvaarders in Europa over hun moedige en heldhaftige tegenstanders. Er ontstond een idee over wat is was om ridder te zijn en over ridderlijkheid, afgekeken van de ridderlijke Arabische generaal Saladin. Volgens dat ridderlijke idee moesten ridders niet alleen vechten maar ook vrouwen, kinderen en zwakkeren beschermen. Daardoor ontstonden bijvoorbeeld organisaties van riddermonniken, zoals de hospitaalridders, die in de kruisvaardersstaten ziekenhuizen stichtten en pelgrims beschermden. Deze organisatie bestaat tegenwoordig nog steeds.
Bron 22. Na de Eerste Kruistocht stonden de kruisvaarders en de moslims op gespannen voet met elkaar.
Literatuur
Asbridge, Thomas. The First Crusade: A New History. Londen: Simon & Schuster UK Ltd, 2004.
Rosenwein, Barbara H. A short History of the Middle Ages. Toronto: University of Toronto Press; 5e editie, 2018.
Tang, Frank. De middeleeuwen: een kleine geschiedenis. Amsterdam: Prometheus; 2e druk, 2017.