Van steen- tot ijzertijd: het ontstaan van landbouw in Nederland
De kennis van akkerbouw en veeteelt is waarschijnlijk meegenomen en doorgegeven door de mensen uit de landbouwsamenlevingen in het Midden-Oosten, toen zij richting Europa trokken. Hierdoor werden er vanaf 7500 v.C. ook in Europa allerlei nieuwe technieken en uitvindingen gedaan. Zo werd wol geweven, potten gebakken en gepolijst steen gemaakt. Een gepolijste stenen hakbijl was scherp genoeg om een boom mee om te hakken. De omgehakte bomen werden gebruikt als bouwmateriaal. De gebieden die op die manier vrij werden gemaakt van bomen, konden gebruikt worden als nieuwe landbouwgrond. De periode vanaf 7500 V.C wordt het neolithicum genoemd, dat nieuwe steentijd betekent. De periode heeft deze naam gekregen door de gereedschappen van gepolijst steen die de mensen gebruikten.
De eerste boeren: de bandkeramiekcultuur
Rond 5300 v.C. vestigden de eerste boeren zich in het huidige Nederland. Net als in de rest van Europa, werd de kennis van de landbouw uit het Midden-Oosten meegenomen en doorgegeven aan de jager-verzamelaars die al in Nederland woonden.
In Zuid-Limburg – dat tot dan toe nog dicht bebost was – kapten deze boeren stukken bos en legden er akkers aan. De grond was erg vruchtbaar en daardoor was de landbouwopbrengst groot. Er ontstonden dorpjes die steeds groter werden. Daarvan lag de grootste bij het huidige Elsloo. Het dorp telde bijna tweehonderd inwoners.
De boeren uit Limburg zijn te onderscheiden van anderen doordat ze potten maakten van klei die ze versierden met punten, strepen en banden waarin ze hun voedselvoorraden opsloegen. Vandaar dat archeologen deze boeren de bandkeramiekcultuur noemen. Hoe deze eerste boeren zichzelf noemden weten we niet. Net als de eerste jager-verzamelaars gebruikten ook de eerste boeren nog geen schrift.
Ook in de steen-, brons- en ijzertijd was er al sprake van conflict tussen mensen. Om die reden begonnen de eerste landbouwsamenlevingen met het vervaardigen van wapens om tegenstanders op afstand te houden en mogelijk als hulpmiddel bij verover/pludertochten.
Geloof in het hiernamaals: trechterbekercultuur
Rond 4900 v.C. verlieten de bandkeramiekers plotseling hun nederzettingen. Het is voor archeologen niet duidelijk waarom. Rond 3500 v.C. vestigden zich weer boeren in het tegenwoordige Nederland. Deze groep wordt de trechterbekercultuur genoemd, naar de vorm van hun aardewerk (bron 9). Waar zij vandaan kwamen weten we niet, maar de boeren vestigden zich noordelijker dan de bandkeramiekers. Naast hun aardewerk, is de trechterbekercultuur vooral bekend om de hunebedden die ze bouwden. Dat waren grote grafmonumenten van op elkaar gestapelde zwerfkeien. In Drenthe kun je op veel plaatsen overblijfselen van deze hunebedden vinden.
Niet alleen in Nederland werden grote bouwwerken van zwerfstenen gemaakt. Eén van de bekendste werken ergens anders in Europa is het prehistorische Stonehenge in Zuid-Engeland. Waar dit bouwsel voor gebruikt werd, is nog steeds een punt van discussie onder archeologen. Sommigen denken dat het dienst deed als tempel, waar zieke mensen werden verzorgd of bijeenkwamen om te genezen. Anderen denken dat het een grote zonnewijzer was, waar men de dagen en dus de tijd mee zichtbaar maakte.
Van steen naar ijzer, een verbetering?
Langzamerhand werd meer en meer gebruik gemaakt van metaal in het maken van gereedschappen, wapens en sieraden. Vanaf 3000 v.C. werden voor het eerst gereedschappen gemaakt van brons in het Midden-Oosten. Brons was een mengsel van koper en tin. Door deze twee samen te laten smelten ontstond een metaal dat langer meeging dan de eerder gebruikte gepolijste stenen. Daarom wordt deze periode de bronstijd genoemd. Rond 1200 v.C. werd brons vervangen door ijzer. Dit metaal was nog harder dan brons. Een bijkomend voordeel was dat ijzer minder snel sleet en beter tegen verschillende weersomstandigheden kon. Die periode wordt de ijzertijd genoemd.
De landbouwrevolutie lijkt een enorme vooruitgang, want door deze revolutie ontstond een manier van leven die erg op dat van ons lijkt. We willen graag geloven dat de geschiedenis van de mens een stijgende lijn volgt, die uiteindelijk uit moet komen op het punt waar we nu zijn. Sommige geschiedenisboeken laten je terugkijken vanuit het heden naar het verleden. Dit is natuurlijk niet de juiste manier. Drieduizend jaar geleden wisten de mensen natuurlijk nog niet hoe de samenleving er vandaag uit zou gaan zien. Wij weten namelijk ook niet hoe Nederland en de Nederlandse samenleving er uit gaat zien over vijfhonderd jaar. Hetzelfde geldt voor de overgang van jagen en verzamelen naar een landbouwsamenleving. Historici zijn er nog niet over uit of deze overgang een verbetering was. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de eerste boeren te weinig te eten kregen, vaak last hadden van ziektes en gemiddeld tien centimeter kleiner waren dan de jagers en verzamelaars. Waarschijnlijk kwam dit door de eenzijdige voeding.










