Het Verdrag van Allahabad: Brits imperialisme in India
In de zeventiende eeuw was het Britse Rijk begonnen met een inhaalslag. Waar de Nederlanders, Portugezen en Spanjaarden al overzeese handelsgebieden en posten hadden, liepen de Britten achter. Vanaf de zeventiende eeuw hadden zich Britse handelaren in de Mogolprovincie Bengalen gevestigd. De heersende vorst Djehingir van de Mogoldynastie beloofde de Britten een handelsmonopolie in dat gebied. Met die overeenkomst werd de deur gesloten voor Portugese handelaren en de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In de jaren daarna werd de East India Company (EIC) door het Britse Rijk opgericht om handel te drijven met India. In het land van de Mogols werden verschillende handelsposten opgericht, waaronder Bombay in 1639 en Calcutta in 1690.
De belangrijkste handelsproducten uit India waren niet alleen de in Europa geliefde specerijen zoals kaneel en peper, maar er werd vooral in zijde en katoen gehandeld. Deze handel liep via Indiase bania’s – tussenpersonen in de handel. De Engelsen kochten deze Indiase handelswaar in met de inkomsten uit de Amerikaanse koloniën. De producten uit India werden voor veel geld in Europa verkocht of gebruikt om zelf producten mee te produceren om die weer verder te kunnen verkopen. Met de winst werden slaven gekocht die in de Engelse plantagekoloniën moesten werken. Dit systeem staat bekend als de Trans-Atlantische driehoekshandel.
Een aftakelende dynastie: het Verdrag van Allahabad
In de loop van de achttiende eeuw begonnen lokale provinciale machthebbers steeds vaker verdragen te sluiten met andere Europese handelaren, buiten de Mogolvorst om. Deze situatie was kenmerkend voor de afnemende macht van de Mogoldynastie. Daarnaast waren in de achttiende eeuw steeds meer gebieden in handen van de Maratha’s gevallen, een kaste van krijgers die in het noorden van India hun macht aan het uitbreiden waren. De Britten maakten gebruik van die toenemende aftakeling van de Mogols door gebieden met geweld in te nemen. Niemand kon hen immers tegenhouden. Zo werd de Britse handelsinvloed steeds verder uitgebreid. De nieuw veroverde gebieden zouden bestuurd worden door ambitieuze inheemsen, die als marionet van de Britten functioneerden.

De Mogolvorst Shah Alam II ondertekend samen met Lord Robert Clive het vredesverdrag in de plaats Allahabad, de plek waar de Shah zetelde.
Mir Qasim – de marionet heerser van het Bengaalse gebied – accepteerde in 1763 niet langer dat de Britten hem als vazal en dienaar behandelden. Qasim kwam in opstand en vond een bondgenoot in de Mogolkeizer Shah Alam II. Die op zijn beurt hoopte gebieden te heroveren op het Britse Rijk. In 1764 kwam het tot een veldslag tussen de Britten en de Mogolvorst en zijn bondgenoten: de Slag bij Buxar. Ondanks dat de Mogols met meer dan 40.000 man sterk in de meerderheid waren tegenover 7072 Britse troepen, werd het Mogolbondgenootschap verslagen door de beter bewapende Britten.
Vrede?
De onderhandelingen tussen de Britten en de Mogolkeizer leidden tot het Verdrag van Allahabad, dat in augustus 1765 werd ondertekend. Dat dit verdrag een duidelijk overwinnaarsvrede moest zijn, wordt duidelijk uit het volgende fragment:
‘De sterksten en de meest machtigen, de meest edelen van alle verheven edelen, de voorlopers van vele roemrijke strijders, onze trouwe dienaren en integere begunstigden, onze koninklijke genadigheid meer dan waard, de “English Company” ’.
Namens de EIC liet Robert Clive een overeenkomst optekenen waarin werd besloten dat de Britten belasting mochten innen in de gebieden die door hen waren veroverd. Hierdoor verloor de Mogolvorst een van zijn grootste en belangrijkste inkomstenbronnen.
Door dit verdrag kreeg de EIC tevens de politieke soevereiniteit over de door hen veroverde gebieden, waaronder Bengalen. Lord Robert Clive werd in 1765 de eerste Britse gouverneur van Bengalen. India werd met het Verdrag van Allahabad een belangrijke inkomstenbron. Dat economische belang werd steeds zwaarder, doordat de Britse koloniën in Amerika opstandiger werden en steeds vaker geld kostten dan opleverden. Toen die koloniën in 1776 de onafhankelijkheid uitriepen, moest India het economische gat opvullen dat was ontstaan door die onafhankelijkheid. Het moest het juweel op de Engelse kroon worden.
Noten
[1] Yvonne Bouw e.a., Feniks: Tijdvakken en historische contexten Havo 4/5 (Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, 2019), 223.
Literatuur
Klooster, W., Revolutions in the Atlantic World: a comparative history. New York, NYU Press, 2009.
Armitage, D. en Braddick, B.J., (red), The British Atlantic World, 1500-1800. Londen: Palgrave Macmillan, 2009.