Vrouwenmoord door de eeuwen heen: van eerwraak tot #MeToo
De afgelopen tijd staat vrouwenmoord – vaak ook aangeduid met de term femicide – volop in het nieuws. Steeds vaker klinkt de roep om vrouwenmoord te erkennen als een apart maatschappelijk probleem, dat niet slechts gaat om ‘geweld in relaties’, maar om een structureel patroon van ongelijkheid en machtsmisbruik. Hoewel het onderwerp heel actueel lijkt, is het in feite een probleem dat diep verankerd is in de geschiedenis. Door terug te kijken, wordt duidelijk hoe hardnekkig dit verschijnsel is, en hoe samenlevingen er telkens anders mee omgingen. Historische kennis kan ons bovendien leren welke patronen telkens terugkeren en welke vormen van verzet door de eeuwen heen zijn ontwikkeld.
Oudheid en Middeleeuwen: eer en bezit
In de Oudheid en Middeleeuwen werden vrouwen vaak niet gezien als individuen met eigen rechten, maar als bezit van een vader, broer of echtgenoot. Dit maakte vrouwen extra kwetsbaar voor geweld. In het oude Rome had een pater familias – het mannelijk hoofd van het gezin – zelfs wettelijk het recht om zijn dochter of vrouw te doden als zij overspel pleegden. Hierin speelde de eer van de man en de familie een doorslaggevende rol.
Dit idee van ‘eer’ bleef eeuwenlang een belangrijke rechtvaardiging voor geweld tegen vrouwen. In veel middeleeuwse samenlevingen gold dat als de eer van een man werd ‘geschonden’, bijvoorbeeld door vermeend overspel van zijn vrouw of dochter, hij gerechtigd was om haar te straffen, desnoods met de dood. Het begrip eerwraak – waarbij de dood van de vrouw zogenaamd de eer van de familie herstelt – vindt hier zijn wortels.
Naast deze voorbeelden zijn er talloze literaire en juridische bronnen waarin duidelijk wordt hoe vanzelfsprekend het idee van vrouwelijke ondergeschiktheid was. Middeleeuwse rechtsboeken, zoals de Saksenspiegel in Duitsland, legden vast dat vrouwen geen eigen rechtspersoonlijkheid hadden en dus nauwelijks bescherming genoten tegen geweld. Dit juridische kader maakte dat vrouwenmoord niet als een misdrijf tegen het individu werd gezien, maar als een aantasting van familie-eer of mannelijk bezit. Een andere vorm van structureel geweld tegen vrouwen zou in de volgende eeuwen een grote rol gaan spelen: de heksenvervolgingen.
Heksenvervolgingen: angst en vrouwenhaat
Een extreem historisch voorbeeld van systematisch geweld tegen vrouwen is te vinden in de heksenvervolgingen van de 15e tot en met de 17e eeuw. In Europa werden honderdduizenden vrouwen beschuldigd van hekserij; tienduizenden van hen eindigden op de brandstapel. Vaak ging het om alleenstaande vrouwen, vroedvrouwen of vrouwen die zich niet schikten naar de rol die de samenleving hen toebedacht. Het was een periode waarin angst, bijgeloof en misogynie (vrouwenhaat) samenkwamen. Hoewel de heksenprocessen formeel gebaseerd waren op religie, is het moeilijk te ontkennen dat gender hierbij een grote rol speelde. Het idee dat vrouwen sneller tot zonde zouden vervallen, of makkelijker door de duivel te verleiden waren, legitimeerde moord op grote schaal.
Sommige regio’s in Europa, zoals Zuid-Duitsland en Zwitserland, kenden een ware heksenjacht, waarbij complete dorpen in een klimaat van achterdocht en geweld terechtkwamen. Vaak was het niet alleen de kerk, maar ook de gemeenschap die vrouwen aanwees en vervolgde. Dit laat zien dat vrouwenmoord soms niet van bovenaf werd opgelegd, maar ook een breed gedragen sociaal fenomeen kon zijn. Met de afname van de heksenvervolgingen leek het geweld tegen vrouwen af te nemen, maar de onderliggende ongelijkheid bleef bestaan. Het geweld kreeg simpelweg andere vormen.
Vroegmoderne tijd: vrouwen zonder bescherming
In de vroegmoderne tijd kregen staten steeds meer greep op hun burgers. Toch bleef de positie van vrouwen zwak. Juridisch gezien stonden ze vaak onder voogdij van hun man of familie. Echtelijk geweld werd zelden bestraft, en moord op een vrouw werd vaak verzacht als er sprake was van jaloezie of overspel. De patriarchale gedachte – dat een man ‘recht’ had op zijn vrouw – bleef leidend. Zelfs in literatuur en volksverhalen uit deze tijd zien we hoe geweld tegen vrouwen werd geromantiseerd of zelfs komisch werd afgebeeld.
Een bekend voorbeeld komt uit toneelstukken van de 17e eeuw, waarin overspelige of ongehoorzame vrouwen soms letterlijk tot de dood werden gestraft, en het publiek dit aanschouwde als een vorm van moraalspel. Zulke verhalen versterkten het idee dat vrouwenmoord, onder bepaalde omstandigheden, maatschappelijk geaccepteerd kon zijn. Toch begon in de 19e eeuw een verschuiving plaats te vinden, waarbij de rol van vrouwen in de samenleving langzaam veranderde.
19e eeuw: schijn van beschaving
Met de opkomst van de burgerlijke cultuur in de 19e eeuw veranderde de rol van vrouwen in Europa. Zij werden steeds vaker neergezet als het morele middelpunt van het gezin: deugdzaam, zedig en zorgzaam. Maar achter deze façade van beschaving bleef geweld bestaan. Het huwelijk was een contract waarin de vrouw nauwelijks rechten had; echtscheiding was vrijwel onmogelijk. Als een man zijn vrouw mishandelde of zelfs doodde, werd dat in de rechtspraak vaak gezien als een uitvloeisel van zijn emotionele gekwetstheid. ‘Crime passionnel’ – een moord uit hartstocht – werd regelmatig met mildheid behandeld.
In Frankrijk, Italië en Spanje ontwikkelde zich zelfs een juridische traditie waarin een man die zijn vrouw bij overspel betrapte en doodde, vaak een zeer lage straf kreeg. De rechtspraak bevestigde hiermee het idee dat mannen letterlijk levensmacht over vrouwen konden hebben. Dit contrast tussen het ideaalbeeld van de huisvrouw en de werkelijkheid van juridische machteloosheid tekende de hypocrisie van de 19e-eeuwse samenleving. In de 20e eeuw zou het feminisme deze vanzelfsprekendheid van geweld en ongelijkheid steeds nadrukkelijker ter discussie stellen.
20e eeuw: feminisme en verzet
Pas in de 20e eeuw kwam er langzaam verandering. Het vrouwenkiesrecht, in Nederland ingevoerd in 1919, was een belangrijke stap in de politieke emancipatie van vrouwen. Toch bleef huiselijk geweld vaak een onbesproken onderwerp. In veel culturen gold de regel dat wat er ‘achter de voordeur’ gebeurde, een privézaak was. Pas in de tweede feministische golf van de jaren zestig en zeventig kwam dit ter discussie te staan. Actiegroepen stelden het zwijgen over geweld tegen vrouwen aan de kaak en richtten opvanghuizen op voor mishandelde vrouwen. Langzaam groeide het besef dat vrouwenmoord niet slechts individuele tragedies zijn, maar dat ze voortkomen uit diepgewortelde ongelijkheid.
Bekende zaken kregen internationale aandacht. In de Verenigde Staten werd de moord op Kitty Genovese in 1964 een symbool van de onverschilligheid van de samenleving: tientallen buren zouden getuige zijn geweest zonder in te grijpen. In Latijns-Amerika begonnen feministische bewegingen vanaf de jaren zeventig aandacht te vragen voor de massale moorden op vrouwen in landen als Mexico en Guatemala. Deze internationale bewustwording liet zien dat vrouwenmoord niet gebonden is aan één cultuur of regio, maar wereldwijd een symptoom is van genderongelijkheid. De aandacht voor geweld tegen vrouwen breidde zich in de 21e eeuw verder uit, waarbij het begrip femicide centraal kwam te staan.
21e eeuw: femicide als begrip
In de 21e eeuw is het begrip femicide steeds meer ingeburgerd geraakt. Daarmee wordt bedoeld: de moord op vrouwen omdat ze vrouw zijn, meestal gepleegd door (ex-)partners of familieleden. De Verenigde Naties erkennen femicide als een wereldwijd probleem. Jaarlijks worden honderdduizenden vrouwen wereldwijd slachtoffer van moord die voortkomt uit gendergerelateerd geweld. In sommige landen, zoals Mexico, is femicide officieel als aparte misdaadcategorie vastgelegd. In Nederland woedt het debat of dat hier ook moet gebeuren, aangezien elke maand gemiddeld één vrouw door haar partner of ex om het leven wordt gebracht.
In landen als Spanje zijn speciale rechtbanken ingesteld die zich uitsluitend richten op geweld tegen vrouwen. Daar worden niet alleen daders zwaarder gestraft, maar krijgen slachtoffers en hun families ook meer erkenning. Zulke initiatieven tonen aan dat beleid en wetgeving daadwerkelijk verschil kunnen maken, al blijven de cijfers wereldwijd alarmerend hoog.
Vrouwengeweld in tijden van oorlog
Geweld tegen vrouwen nam vaak extreme vormen aan in oorlogstijd. Oorlogen boden een klimaat van wetteloosheid waarin vrouwen dubbel kwetsbaar waren. Verkrachtingen, gedwongen prostitutie en moord werden herhaaldelijk gebruikt als wapens van terreur en onderdrukking. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog zijn er bijvoorbeeld kronieken waarin wordt beschreven hoe vrouwen systematisch slachtoffer werden van soldaten. In de 20e eeuw is dit patroon nog duidelijker zichtbaar. In de Tweede Wereldoorlog werden honderdduizenden vrouwen in Oost-Europa door soldaten verkracht, vaak massaal en systematisch. Het bekendste voorbeeld zijn de zogenoemde “troostmeisjes”: vrouwen en meisjes die door het Japanse leger in bezette gebieden gedwongen werden tot seksuele slavernij. Ook in de Joegoslavische oorlogen van de jaren negentig en in recente conflicten zoals in Syrië en Congo is seksueel en dodelijk geweld tegen vrouwen ingezet als instrument van etnische zuivering en intimidatie.
Door deze voorbeelden zien we dat oorlogen geweld tegen vrouwen niet nieuw creëren, maar bestaande ongelijkheid en machtsstructuren versterken. Het lichaam van de vrouw werd en wordt daarbij vaak een strijdtoneel waarop macht en overheersing worden uitgevochten.
Continuïteit en verandering
Kijken we naar deze lange lijn, dan zien we patronen van continuïteit en verandering. Continuïteit zit in de hardnekkige rol van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, waarin geweld vaak werd gelegitimeerd door eer, religie of emotie. Verandering zien we in de maatschappelijke reactie: van stilzwijgen en acceptatie naar erkenning en bestrijding. De strijd tegen vrouwenmoord loopt parallel met de bredere strijd voor vrouwenrechten. Hoe meer gelijkheid vrouwen in wet en samenleving verwierven, hoe sterker de roep werd om geweld tegen hen niet langer te negeren.
In de 19e eeuw klonken die stemmen slechts in kleine kring, terwijl in de 20e eeuw feministische bewegingen steeds meer politieke macht kregen. In de 21e eeuw zien we dat het begrip femicide zelfs op de agenda staat van internationale organisaties. Dat is een grote verandering, maar tegelijkertijd blijkt de praktijk van vrouwenmoord onverminderd voort te bestaan. Deze dubbele realiteit – erkenning in beleid, maar hardnekkigheid in de cijfers – laat zien hoe taai de strijd blijft. Het is juist die combinatie van oud en nieuw die het belang van historisch besef in dit debat duidelijk maakt.
Slotbeschouwing: lessen uit het verleden
De actualiteit laat zien dat vrouwenmoord geen marginaal verschijnsel is, maar een structureel probleem. Door de geschiedenis heen werden vrouwen vermoord omdat ze als bezit, zondebok of bedreiging werden gezien. De manier waarop samenlevingen dit geweld legitimeerden, verschilde, maar steeds lag ongelijkheid aan de basis. Het historisch besef maakt duidelijk dat we hier te maken hebben met een eeuwenoud patroon dat niet vanzelf verdwijnt. De lessen uit het verleden zijn daarom onmisbaar in het debat van vandaag: zolang ongelijkheid blijft bestaan, blijft ook de voedingsbodem voor vrouwenmoord bestaan.
Het is dus geen puur modern probleem, maar een eeuwenoud kwaad dat telkens een nieuwe gedaante aanneemt – van eerwraak in de Middeleeuwen tot de actuele discussies over femicide. Het verleden laat zien dat verandering mogelijk is, maar dat die altijd bevochten moest worden. En die strijd is nog lang niet gestreden. Wie de lange lijn ziet, begrijpt dat elke stap voorwaarts – van vrouwenkiesrecht tot de erkenning van femicide – gebouwd is op eeuwen van strijd, lijden en doorzettingsvermogen. Dat besef kan kracht geven in het huidige debat: wat vroeger onwrikbaar leek, kan door inzet en volharding toch veranderen.













