Van republiek tot absolute monarchie
Hoofdvragen
Waardoor was de Gouden Eeuw in de Nederlanden mogelijk?
Hoe was de macht en rijkdom in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden verdeeld?
Wat waren de gevolgen van de continue machtsstrijd tussen de prins- en staatsgezinden?
Op welke gebieden vond de Gouden Eeuw plaats?
Waarom streefde Lodewijk XIV naar absolute macht en hoe uitte zich dat?
Bron 1. De Dam in de stad Amsterdam. Op de marktplaats werden de meest exotische producten verhandeld. Van peper tot zijde, alles was er te koop als je het kon betalen.
In 1648 zaten de vertegenwoordigers van de Republiek en Spanje rond een grote tafel. Na tachtig jaar strijd werd eindelijk de Vrede van Münster getekend. Buiten luidden de klokken en in de zaal ging een zucht van opluchting rond. De Spaanse koning had genoeg van de vele oorlogen – tegen Engeland, het Ottomaanse Rijk en de opstanden in zijn verre koloniën. Voor de Republiek betekende het verdrag iets heel bijzonders: andere landen erkenden haar nu officieel als een echt, zelfstandig land. Dat was in die tijd zeldzaam en gaf de jonge staat veel aanzien in Europa.
Het was een ongelofelijke prestatie. Een klein groepje opstandige gewesten, die ooit onder Spaanse heerschappij stonden, had een van de machtigste rijken ter wereld verslagen. Ze hadden dit bereikt door samen te werken, slimme militaire tactieken te gebruiken en steun te zoeken bij andere landen. Met hun nieuwverworven vrijheid begon voor de Republiek de Gouden Eeuw: een tijd vol rijkdom, drukke havens vol schepen uit alle windstreken, ontdekkingen in de wetenschap en prachtige schilderijen van meesters als Rembrandt en Vermeer. Steden groeiden, kooplieden werden rijk en het land kreeg een reputatie als handels- en kunstcentrum.
In Frankrijk zat intussen een jonge koning op de troon: Lodewijk XIV. Men noemde hem de zonnekoning, omdat hij zichzelf zag als het stralende middelpunt van het rijk. Hij geloofde dat hij alleen verantwoording hoefde af te leggen aan God en hield alle macht stevig in handen – dit heet absolute macht. Vanuit zijn indrukwekkende paleis in Versailles liet hij aan heel Europa zien hoe rijk en machtig hij was. Wie er op bezoek kwam, zag gouden zalen, weelderige tuinen en talloze bedienden die zijn bevelen opvolgden. Iedereen wist meteen: hier regeert de machtigste koning van Europa, iemand die zijn land wilde laten schitteren net zoals de zon.
1. Een apart landje
- Kent de 4 punten van de vredesovereenkomst gesloten als de Vrede van Münster.
- Kent de 3 aparte politieke kenmerken van de Republiek ten opzichte van andere Europese staten.
- Kent het aparte religieuze kenmerk van de Republiek ten opzichte van andere Europese staten (verdiepingsstof).
- Leerdoelen
-
- Kent de 4 punten van de vredesovereenkomst gesloten als de Vrede van Münster.
- Kent de 3 aparte politieke kenmerken van de Republiek ten opzichte van andere Europese staten.
- Kent het aparte religieuze kenmerk van de Republiek ten opzichte van andere Europese staten (verdiepingsstof).
- Extra uitleg
-

Bron 2. Joden werden in Spanje vervolgd om hun geloof. Veel rijke Joodse handelaren en wetenschappers vluchtten naar de Nederlanden toe. Hier konden zij hun geloof in relatieve vrijheid uitoefenen. Zij namen hun rijkdom met zich mee.
Met de Vrede van Münster kwam er een vredesverdrag tussen de Republiek en Spanje. In dit verdrag werd afgesproken dat Spanje de Republiek der Zeven Verenigde NederlandenNaam voor het samenwerken tussen zeven gewesten in de Nederlanden (1588-1795) met als staatsvorm het republicanisme. erkende als een onafhankelijke staat. Daarmee werd bedoeld dat Spanje officieel toegaf dat de Republiek zelf mocht beslissen over haar eigen bestuur, wetten en buitenlandse politiek, zonder dat Spanje daar nog iets over te zeggen had. De zuidelijke gewesten bleven bij Spanje horen. Deze gebieden kregen de naam Spaanse Nederlanden en bleven onderdeel van het Habsburgse Rijk. De Republiek beloofde om deze zuidelijke gewesten niet te proberen te veroveren. Ook bleef de Schelde, die in 1585 door Maurits was afgesloten, dicht.
Doordat de Schelde afgesloten bleef, konden handelsschepen Antwerpen, dat toen bij Spanje hoorde, niet meer bereiken. Hierdoor verloor Antwerpen zijn belang als handelsstad. Antwerpen was altijd de belangrijkste handelsstad van Zuid-Nederland geweest. Handelaren moesten daarom een andere bestemming zoeken. Na 1585 vertrokken veel handelaren, ambachtslieden en wetenschappers uit Antwerpen naar Amsterdam. Door deze migratiestroomDe richting waarin mensen verhuizen. groeide Amsterdam uit tot de belangrijkste handelsstad van Europa. De nieuwe inwoners namen namelijk hun kennis en rijkdom mee.
Drie keer bijzonder
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden had in politiek opzicht een bijzondere positie in Europa. Daar zijn drie redenen voor:
- De Republiek was een staat zonder vorst. De bestuursraden die ooit door de landsheren van de Nederlanden waren opgericht, bleven bestaan na het uitroepen van de Republiek. De Gewestelijke Staten en de Staten-Generaal, die eerder door Karel V en Filips II werden gebruikt om het land te besturen, werden aangepast aan de nieuwe situatie: regeren zonder vorst.
- De soevereiniteitHet recht om zelf te besturen zonder dat er verantwoording verschuldigd is aan een ander bestuurlijk orgaan (vorst, land of organisatie). lag niet bij één persoon. Elk gewest bestuurde zichzelf via de Gewestelijke Staten en bepaalde zelf zijn wetten, belastingen en bestuur. Alleen als er besluiten moesten worden genomen die meerdere gewesten aangingen, kwamen vertegenwoordigers bij elkaar in de Staten-GeneraalAfgevaardigden van de gewesten van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Ze vormden een vergadering waarin vertegenwoordigers zaten van alle gewesten. Deze vergadering ging over de buitenlandse politiek en de oorlogsvoering van de Republiek. . Dit overleg veranderde van een adviesorgaan van de koning naar een vergadering tussen de gewesten zelf. Ze overlegden vooral in tijden van oorlog of als er beslissingen nodig waren over de buitenlandse politiekIs het beleid van een staat ten opzichte van andere staten en internationale organisaties. .
- De macht lag in handen van rijke burgers. Zij namen in de Gewestelijke Staten de besluiten en stuurden vertegenwoordigers naar de Staten-Generaal om namens hun gewest te spreken.


Bron 4. Schuilkerk in Utrecht. Katholieken mochten hun geloof onopvallend uitoefenen. Dit betekende dat katholieke kerken verhuld moesten worden als woonhuizen, werkplaatsen of ondernemingen. Aan de binnenkant waren het volledig functionerende kerken.
Verdiepingsstof: Geloof in de Republiek
Ook vanuit religieus oogpunt was de Republiek een bijzondere staat. De officiële staatsgodsdienst was het calvinisme. In landen zoals Engeland, Frankrijk en Spanje werd maar één godsdienst toegestaan, vaak het katholicisme. In de Nederlanden werd het katholieke geloof officieel verboden. De uitoefening van dit geloof werd wel gedoogdAls een overheid of organisatie bij de overtreding van een wet besluit de overtreder niet te vervolgen of straffen. . Katholieken werden dus niet vervolgd, zolang zij hun geloof maar onopvallend uitoefenden (zie bron 4). Toch kwam het nog vaak voor dat katholieken gediscrimineerd werden vanwege hun geloof. Zo mochten zij vaak niet deelnemen aan vergaderingen van de Gewestelijke Staten, geen burgemeester worden en geen andere overheidsfunctie bekleden.
- Kan uitleggen wat regenten zijn en kent hun beweegredenen.
- Kent de bijzondere positie van het gewest Holland en de stad Amsterdam.
- Kent het verschil tussen een raadpensionaris en een stadhouder.
- Kent het verschil tussen arm en rijk, maar kan aangeven dat beide groepen pronkten.
- Kent de bijzonder positie van de vrouw in de Republiek.
- Leerdoelen
-
- Kan uitleggen wat regenten zijn en kent hun beweegredenen.
- Kent de bijzondere positie van het gewest Holland en de stad Amsterdam.
- Kent het verschil tussen een raadpensionaris en een stadhouder.
- Kent het verschil tussen arm en rijk, maar kan aangeven dat beide groepen pronkten.
- Kent de bijzonder positie van de vrouw in de Republiek.
- Extra uitleg
-

Bron 5. Regenten kregen vaak een positie toegewezen binnen een organisatie of overheidsfunctie. Met zo’n functie was vaak veel aanzien te verkrijgen. Dit moest dan ook publiekelijk getoond worden door bijvoorbeeld je af te laten schilderen in je ambtskledij.
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werden buitenlandse zaken besproken in de Staten-Generaal. In theorie waren alle gewesten daarin gelijk, maar in de praktijk had Holland de meeste invloed. Holland was het grootste gewest en leverde meer dan de helft van alle belastinginkomsten. Deze inkomsten waren belangrijk voor de jonge Republiek, omdat hiermee ook de helft van het leger werd betaald.
Binnen Holland hadden grote steden zoals Amsterdam de meeste macht. Officieel mocht ook de adel meebeslissen in het bestuur van het gewest, maar in werkelijkheid regeerde vooral de stedelijke elite van handelaren en kooplieden. Deze bestuurders werden regentenRegenten waren de bestuurders van de Nederlandse steden in de 17e en 18e eeuw. genoemd. Zowel regenten als adel hadden hetzelfde doel: het besturen van de gewesten en het buiten de deur houden van mensen uit andere bevolkingslagen. Om dat te bereiken, verdeelden zij de belangrijkste en meest winstgevende banen onder elkaar. Deze functies brachten niet alleen veel geld maar ook aanzienHoe iemand beoordeeld wordt en hierdoor veel respect en waardering ondervindt. met zich mee.
In de manier waarop steden, adel en regenten samenwerkten, verschilde de Republiek van andere Europese landen. Daar lag de macht vaak nog volledig bij de adel en een vorst. In de Nederlanden was de macht meer verspreid, wat leidde tot trots op de vereniging van de zeven gewesten zonder centrale koning.
Stadhouder en raadpensionaris
Binnen de samenwerking tussen de gewesten waren er twee functies met meer macht dan die van de regenten. De eerste was die van raadpensionarisDit was de titel van de eerste ambtenaar van de Staten-Generaal uit het gewest Holland en het gewest Zeeland. Hij werd gekozen uit de groep belangrijkste regenten en stippelde vaak het beleid uit van de Republiek. . Dit was een juridisch geschoolde ambtenaar die de gewesten bij hun werkzaamheden hielp. In de praktijk leidde de raadpensionaris de Staten-Generaal en voerde hij de onderhandelingen met het buitenland. De raadpensionaris werd gekozen uit de belangrijkste regenten van Holland.
De tweede machtsfunctie was die van stadhouderTot aan de Opstand de titel voor de plaatsvervanger van de koning. Later de titel voor de belangrijkste functionaris van de Republiek, die leiding gaf aan de legers van de Republiek en tevens veel zeggenschap had in het militaire beleid van het land. . Deze functie was een overblijfsel uit de tijd van de Habsburgse vorsten, toen de stadhouder de plaatsvervanger van de landsheer was. In de Republiek kreeg de stadhouder een nieuwe rol: hij werd de aanvoerder van de legers, die door de gewesten werden betaald. Hierdoor had hij veel macht en aanzien. De functie van stadhouder van Holland bleef in handen van de nakomelingen van Willem van Oranje. Hoewel de Oranjes geen koningen waren, probeerden zij wel de machtigste politici van de Republiek te worden en gingen zij de concurrentie aan met de regenten.
Bron 6. Bijdragen aan de kas van de Staten-Generaal in procenten.
De rijken die pronken
Rijke burgers gaven, net als de stadhouders, graag opdrachten aan kunstenaars en architecten om prachtige kunst en gebouwen te laten maken waarmee zij konden pronken. Vooral een buitenhuis was populair. Zo’n huis – bijvoorbeeld in de duinstreek, aan de Amstel of de Vecht – was bedoeld als toevlucht in de zomermaanden. Deze buitenhuizen werden vaak gebouwd in de Griekse stijl uit de oudheid, het classicisme. Zo hoefden de deftige heren en dames niet in de stank van de overvolle stad te verblijven, waar het vaak naar afval, open riolen en mest van paarden rook. Bij zo’n uitstapje nam men het hele huishouden mee: van tafelzilver tot aan tot slaafgemaakten.
De rijkdom waarmee deze kunst werd bekostigd, kwam voort uit de bloeiende handel, scheepvaart en internationale investeringen van de Republiek. Rijke burgers lieten vaak portretten, familiegroepen en stadgezichten maken om hun status en succes te tonen. Talentvolle schilders als Rembrandt van Rijn en Frans Hals kregen zulke opdrachten en vroegen daarvoor enorme bedragen, soms wel vijfmaal het jaarloon van een timmerman.
De armen die eten?
Rijke inwoners noemden het gewone volk in de stad en op het platteland ‘het lagere volk’ of ‘het grauw’. Hoewel zij geen dure kleding konden kopen, waren zij niet straatarm. In vergelijking met andere landen in Europa was er in de Republiek bijna nooit tekort aan brood, het basisvoedsel van de zeventiende eeuw. Daarom waren hongeroproeren zeldzaam.
Door de enorme economische groei in de zeventiende eeuw was er altijd een tekort aan arbeiders. Jongeren uit heel Europa kwamen naar de Nederlanden om te werken. De lonen waren hoog, maar de prijzen ook. In de winter verdiende men minder doordat de dagen korter waren. Wie niet rondkwam, kon gratis brood of turf krijgen, een brandstof gemaakt van gedroogd veen dat werd gebruikt om huizen te verwarmen en op te koken. Ook het ‘grauw’ pronkte graag met wat ze hadden: bakkers, kruideniers en andere zelfstandigen lieten schilderijen maken – niet door beroemde meesters, maar door goedkopere ateliers – en versierden hun huizen. Buitenlandse handelaren schreven verbaasd over dit ‘gekke’ gedrag van de Nederlanders.
Nederlandse mannen en vrouwen
Buitenlandse bezoekers viel ook de zelfstandigheid van vrouwen in de Republiek op. Al in de middeleeuwen hadden ongehuwde vrouwen soms belangrijke functies, zoals ambtenaar. De kennis en vaardigheden die zij hiervoor nodig hadden, kwamen vaak voort uit ervaring in het familiebedrijf of uit praktisch onderwijs dat zij van huis uit kregen. Dit kon bijvoorbeeld lezen, schrijven en rekenen zijn, zodat zij in de handel of administratie konden werken. In de zeventiende eeuw kwam daar bij dat veel mannen voor de handel op zee waren, waardoor vrouwen thuis het huishouden en soms het bedrijf moesten runnen. Vrouwen van ondernemers deden de boekhouding, stuurden personeel aan en zetten bij overlijden van hun man het bedrijf voort. Anders dan in veel andere landen konden Nederlandse vrouwen zonder mannelijke begeleiding naar de kroeg. Dit leidde tot de uitdrukking ‘de vrouw heeft de broek aan’. Deze zegswijze verwees naar de broek als mannelijk kledingstuk en de rok als vrouwelijk kledingstuk. Daarmee bedoelde men dat de vrouw de baas was in huis en beslissingen nam, in tegenstelling tot wat gebruikelijk was in het buitenland waar doorgaans de man de leiding had.
3. Prins- of staatsgezind
- Kent het verschil tussen prins- en staatsgezinden.
- Kan 2 voorbeelden geven van perioden waarin prins- en staatsgezinden tegenover elkaar kwamen te staan.
- Leerdoelen
-
- Kent het verschil tussen prins- en staatsgezinden.
- Kan 2 voorbeelden geven van perioden waarin prins- en staatsgezinden tegenover elkaar kwamen te staan.
- Extra uitleg
-

Bron 9. Een knielende raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt die zich klaarmaakte voor zijn onthoofding. Het conflict tussen de bejaarde raadpensionaris en stadhouder Maurits van Oranje zou uiteindelijk gewonnen worden door Maurits.
De macht in de Republiek lag niet bij één persoon, zoals in Frankrijk of Spanje. De stadhouder en de raadpensionaris kwamen het dichtst in de buurt van een centraal machtsfiguur. Toch hadden deze twee vaak tegengestelde belangen en een verschillende achterbanDe grote groep van mensen die een organisatie/partij niet leiden of besturen maar wel steunen..
Oorlog
De zonen van Willem van Oranje stonden bekend als goede legeraanvoerders en strategen. Ze behaalden overwinningen op Filips II en versterkten zo hun macht. De Oranjes streefden ook naar vorstelijke uitstraling. Dat bleek uit de bouw van grote paleizen en huwelijken met vrouwen uit belangrijke adellijke families en koningshuizen. Tegenstanders werden bij dit streven naar aanzien vaak buitenspel gezet. Johan van Oldenbarnevelt raakte in conflict met stadhouder Maurits van Oranje over religieuze en politieke kwesties, zoals het sluiten van vrede met Spanje. Veel aanhangers van de stadhouder, vooral adel, legerofficieren en calvinistische stedelingen, maakten deel uit van de prinsgezinden. Ook het gewone volk steunde vaak de Oranjes, omdat zij hen zagen als beschermers in oorlogstijd en als symbool van nationale eenheid. Na een politiek proces, waarin Van Oldenbarnevelt werd beschuldigd van landverraad, moest de raadpensionaris dat in 1619 zelfs met de dood bekopen.
In tijden van oorlog hadden de Oranjes veel aanzien, omdat hun macht sterk verbonden was met het leger. Maar in 1650 nam stadhouder Willem II te veel risico door Amsterdam aan te vallen, om zo de macht van Holland en zijn regenten te beperken. Toen hij datzelfde jaar overleed, besloten de gewesten geen nieuwe stadhouder te benoemen. Ze vonden dat Willem II tegen de Republiek had gehandeld. Veel mensen die zijn oorlogsvoering direct hadden meegemaakt, deelden die mening. Deze perioden zonder stadhouder noemen we de stadhouderloze tijdperken.
Vrede
In tijden van vrede hadden de raadpensionarissen het meeste aanzien. Zo’n periode begon na de dood van Willem II. Drie jaar later werd Johan de Witt raadpensionaris. Hij was een groot voorstander van de republikeinse staatsvorm, die volgens hem de burgers beschermde tegen machtsmisbruik door koningen en prinsen. Zijn aanhangers bestonden vooral uit rijke kooplieden, regenten en stedelijke bestuurders die belang hadden bij vrede en handel. Zijn beleid was gericht op het bewaren van vrede, al lukte dat niet altijd. Johan de Witt speelde zo’n grote rol in de politiek, dat veel buitenlandse diplomatenIemand die in dienst van zijn land, de belangen van dit land in het buitenland behartigd door overeenkomsten te sluiten. Vaak gaan diplomaten heel voorzichtig en zorgvuldig te werk om ruzie tussen landen te voorkomen. hem zagen als het hoofd van de Republiek.
Het Rampjaar
In 1670 werd op aandringen van de staatsgezinden het stadhouderschap afgeschaft. De prinsgezinden waren het daar niet mee eens. Volgens hen – en vooral volgens de Oranjes – kon alleen een stadhouder een oorlog winnen. Om te laten zien dat dit niet waar was, wilde raadpensionaris Johan de Witt de landsverdediging versterken. Dat betekende een hoger verdedigingsbudget, maar Amsterdam wilde niet meer betalen. Ondanks dreiging in Europa zag de stad daar geen nut in. In 1672, het Rampjaar, vielen Frankrijk, Engeland en twee Duitse legers de Republiek aan. Dat jaar kreeg deze naam niet alleen door de militaire aanvallen, maar ook door de economische crisis, politieke chaos en grote paniek onder de bevolking. In deze crisissfeer, waarin wantrouwen en angst overheersten, besloot het gewest Holland in te stemmen met de benoeming van prins Willem III tot stadhouder. Hoewel De Witt had geprobeerd het leger te versterken, gaven veel burgers hem de schuld van de ramp. Samen met zijn broer werd hij in Den Haag door woedende burgers vermoord. Willem III wist de Republiek te redden door het leger slim in te zetten. Zo begon een nieuwe periode van macht voor de Oranjes en de prinsgezinden.
4. De Gouden Eeuw: macht en rijkdom voor wie?
- Kan aangeven dat Amsterdam in de zeventiende eeuw een aantrekkelijke handelsstad was.
- Kan 4 oorzaken geven voor de opbloeiende economie tijdens de Gouden Eeuw.
- Kan aangeven dat het inpolderen van gebieden en specialisatie voor economische groei zorgde.
- Kan uitleggen wat een stapelmarkt is en waarom die past bij het handelskapitalisme.
- Kent het verschil tussen de VOC en de WIC en kan uitleggen hoe beide handelscompagnieën bijdroegen aan het creëren van een wereldeconomie.
- Kan uitleggen dat de benaming Gouden Eeuw ook van toepassing is op de wetenschap, de schilderkunst en de literatuur.
- Kan aangeven dat de welvaart in de Republiek niet eerlijk was verdeeld (verdiepingsstof).
- Kan uitleggen waardoor de Republiek zijn bijzondere positie in de wereld verloor (verdiepingsstof).
De West-Indische Compagnie (WIC)
Handelskapitalisme leidt tot een wereldeconomie
- Leerdoelen
-
- Kan aangeven dat Amsterdam in de zeventiende eeuw een aantrekkelijke handelsstad was.
- Kan 4 oorzaken geven voor de opbloeiende economie tijdens de Gouden Eeuw.
- Kan aangeven dat het inpolderen van gebieden en specialisatie voor economische groei zorgde.
- Kan uitleggen wat een stapelmarkt is en waarom die past bij het handelskapitalisme.
- Kent het verschil tussen de VOC en de WIC en kan uitleggen hoe beide handelscompagnieën bijdroegen aan het creëren van een wereldeconomie.
- Kan uitleggen dat de benaming Gouden Eeuw ook van toepassing is op de wetenschap, de schilderkunst en de literatuur.
- Kan aangeven dat de welvaart in de Republiek niet eerlijk was verdeeld (verdiepingsstof).
- Kan uitleggen waardoor de Republiek zijn bijzondere positie in de wereld verloor (verdiepingsstof).
- Extra uitleg
-
De West-Indische Compagnie (WIC)
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.Handelskapitalisme leidt tot een wereldeconomie
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
De zeventiende eeuw noemen we in Nederland de Gouden Eeuw. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden beleefde in deze periode een grote bloei, onder andere op het gebied van economie, wetenschap, literatuur en schilderkunst. Van een Europees buitenbeentje groeide de Republiek uit tot een van de meest welvarende staten van Europa. Veel buitenlanders vroegen zich in die tijd dan ook af: ‘Hoe is dat mogelijk?’

Bron 12. Kaas kreeg een belangrijke positie in de economie van de Republiek. Door specialisatie gingen veel boeren zich richten op de veeteelt. Goedkope producten werden gehaald uit het buitenland. Nederlandse kazen werden verkocht aan het buitenland. De grote wielen Hollandse kaas werden door deze levendige handel wereldberoemd. Zelfs zo beroemd dat schilders ze gingen gebruiken in hun werken als statussymbool.
Interesse in de Nederlanden
Een groot deel van de economische activiteiten in de Republiek draaide om werkzaamheden in en rond de stad Amsterdam. Rond 1200 was die stad nog onbereikbaar voor grote handelsschepen. De toegangsrivieren waren ondiep en de zeemonding werd geblokkeerd door grote zandbanken. Maar in de eeuwen daarna werd het klimaat zachter. De zeespiegel steeg, de rivieren werden groter en waar tegenwoordig het IJsselmeer ligt, ontstond zelfs een zee: de Zuiderzee. Zo konden ook de grootste schepen Amsterdam bereiken.
Het middeleeuwse Amsterdam was echter te klein. Daarom kwam het stadsbestuur met een uitgebreid hervormingsplan. Rondom het middeleeuwse stadscentrum werden grachten aangelegd met grote pakhuizen waar handelaren hun goederen konden opslaan. De grachten maakten het makkelijker om goederen van en naar de pakhuizen te vervoeren.
Om te voorkomen dat handelaren zouden frauderen, moesten kooplui hun goederen verplicht wegen in de Waag. Dit werkte als volgt: wanneer een handelaar met zijn goederen de stad binnenkwam, bracht hij deze eerst naar de Waag. Daar wogen officiële weegmeesters, in dienst van de stad, de goederen nauwkeurig op grote weegschalen. Zo wist de koper zeker dat hij de juiste hoeveelheid kreeg en konden verkopers niet stiekem minder leveren dan was afgesproken.
De handel werd gedreven in een nieuw gebouw: de Beurs. Dankzij deze voorzieningen kwamen buitenlandse handelaren graag naar Amsterdam. Niet alleen handelaren kwamen naar de stad om hun waren te verkopen, ook ambachtslieden begonnen nijverheidsproducten te maken in de stad. Niet alleen Amsterdam groeide; ook andere steden in de Nederlanden profiteerden van de toenemende handel. Die rijkdom zorgde voor een sterke groei van het aantal stedelingen. Dit noemen we verstedelijking of urbanisatie. In de 17e eeuw woonde al zestig procent van de inwoners van het gewest Holland in een stad.
Specialisatie, handel en ambacht
De basis van de economie van de Nederlanden lag in de middeleeuwen, maar de grootste bloeiperiode vond in de zeventiende eeuw plaats. Daarvoor zijn vier oorzaken te noemen:
- Ten eerste vonden er in de landbouw grote veranderingen plaats. De inwoners van de Nederlanden pompten meren en moerassen leeg met behulp van molens. Ze begonnen deze gebieden in te polderen. De nieuw gewonnen gronden werden gebruikt als akkers, die beter bemest werden. Dit leidde tot een grotere opbrengst. Daarnaast specialiseerden boeren zich: ze gingen alleen producten verbouwen of telen waarvoor de grond geschikt was. In Holland betekende dit vooral veeteelt, waardoor de productie van kaas en boter toenam. In Europa was veel vraag naar deze kwaliteitsproducten, wat veel geld opleverde. Ook werden gewassen verbouwd voor verwerking door Nederlandse ambachtslieden, zoals vlas voor textielAlles dat geweven wordt. Van vlas werden lappen stof geweven om kleding van te maken.. Producten die niet meer zelf werden verbouwd, werden uit andere landen gehaald. Een bekend voorbeeld is de moedernegotie: de graanhandel met het Oostzeegebied. Deze marktgerichte bedrijvigheid heet commerciële landbouwLandbouw die gericht is op het verkopen van producten..
- De tweede oorzaak was de groei van Amsterdam. Na de val van Antwerpen in 1585 werd Amsterdam de grootste handelsstad van de Nederlanden en zelfs van Europa. Het werd een stapelmarktEen plek waar goederen vanuit de hele wereld naartoe werden gebracht en opgeslagen, om in tijden van schaarste voor veel winst te worden doorverkocht.. Goederen werden opgeslagen in pakhuizen en pas verkocht als de prijs hoog genoeg was. Zo werd enorme winst gemaakt. Dit was het begin van het handelskapitalismeEen economisch systeem waarbij ondernemers streven naar zoveel mogelijk winst door het verhandelen van goederen of diensten..
- De derde reden was dat de Republiek de handel in exotische producten beheerste. In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)De VOC was een handelsonderneming in de 17e en 18e eeuw die het monopolie had om handel, oorlog en verbonden te sluiten in Azië. De VOC wordt ook wel als de eerste multinational beschouwd. opgericht. Deze onderneming verdreef Engelse, Portugese, Spaanse en Franse kooplieden uit veel gebieden in Azië. Voor de handel op Amerika en Afrika werd in 1621 de West-Indische Compagnie (WIC)De WIC was een handelsonderneming uit de 17e eeuw die het monopolie had op Afrika en Amerika. Deze handelscompagnie vervoerde slaven van Afrika naar Amerika, die daar op plantages werkten. Op de terugweg vervoerde de WIC koloniale producten als koffie, thee en tabak naar Europa. opgericht.
- De vierde oorzaak was de bloeiende nijverheid. Voor de landbouwproductie waren landbouwwerktuigen nodig, gemaakt door handwerklieden. Ook werden er veel schepen gebouwd: zowel koopvaardij- als oorlogsschepen. Veel Aziatische en Amerikaanse producten werden naar Amsterdam verscheept en daar bewerkt. Koffie werd gebrand, suiker geraffineerd of verwerkt tot alcohol, en van Amerikaans en Chinees katoen werden goedkope stoffen gemaakt. De Hollandse textiel werd verkocht aan het buitenland, vooral aan Duitsland. Dit deel van de economie richtte zich op het maken van kwaliteitsproducten uit ruwe grondstoffen, om deze vervolgens voor veel geld te verkopen.
VOC
In de zestiende eeuw werden verschillende Nederlandse handelscompagnieën opgericht, maar zij beconcurreerden elkaar flink. Ze pakten elkaars klanten en handelsroutes af, waardoor producten goedkoper moesten worden verkocht om kopers te lokken. Dit leidde tot minder winst en dus ook minder belastinginkomsten voor de overheid. Om deze concurrentie te stoppen en de handel efficiënter te organiseren, werd in 1602 de VOC opgericht. Eerst kwamen er in de zes grootste Hollandse en Zeeuwse handelssteden kamers die de dagelijkse gang van zaken regelden. Daarna werd het bestuur gevormd door afgevaardigden van deze kamers: de Heren Zeventien. De VOC bleek zo succesvol dat zij van de Staten-Generaal het Nederlandse monopolieIs een situatie waarin een product of dienst slechts door één partij mag worden aangeboden. op de handel in Azië kreeg. Wilde een Nederlandse handelaar schepen naar Azië sturen, dan moest hij zich eerst aansluiten bij de VOC. Bovendien mocht de VOC bondgenootschappen sluiten en oorlogen verklaren namens de Staten-Generaal.
In korte tijd werd de VOC de grootste Europese handelscompagnie in Azië. Daar waren vier oorzaken voor:
- Allereerst gaf de VOC aandeelEen aandeel is het bewijs dat je een stukje van een onderneming hebt gekocht, afhankelijk van hoeveel je hebt betaald. Aandelen kunnen doorverkocht worden. uit om de dure handelsreizen te financieren. Iedereen kon zo’n aandeel kopen op de Amsterdamse Beurs en werd dan aandeelhouder. Deze aandeelhouders kregen na verloop van tijd een deel van de winst. Zo werd de VOC een beetje van iedereen.
- Meerdere volken uit Azië – zoals Indonesiërs, Japanners en Chinezen – hadden geen behoefte aan Europese producten, maar wel aan goud, zilver en Aziatische producten. Daarom verdiende de VOC het meest aan de handel binnen Azië zelf. Met Europees goud en zilver werd bijvoorbeeld zijde, thee en porselein ingekocht. Een deel van die producten werd met winst in Japan verkocht. Omdat de Japanners met zilver betaalden, kon de VOC verder handelen in Azië. Als er ergens vraag was naar een product, kocht de VOC het elders in en verkocht het met winst door.
- Daarnaast beschermde de VOC haar handelsbelangen in Azië. De compagnie vond het meestal niet nodig om gebieden te koloniseren, want handel kon ook via afspraken tot stand komen. Werden afspraken niet nagekomen, dan gebruikte de VOC geweld. Zo gebeurde dat op de Indonesische Banda-eilanden. De inwoners wilden hun specerijen ook aan andere Europeanen verkopen. Toen VOC-onderhandelaars in de val werden gelokt en vermoord, liet Jan Pieterszoon Coen – de leider van de VOC in Azië – in 1621 harde maatregelen nemen. Veel eilandbewoners werden onthoofd, de eilanden raakten ontvolkt en de grond werd verdeeld onder Hollanders, de ‘perkeniers’. Slaven uit India bewerkten het land. Dit bleef de enige Nederlandse kolonie in Azië.
- Tot slot wilde Coen voorkomen dat andere Europeanen de handel konden bedreigen. Hij liet goed verdedigbare handelssteunpunten bouwen of veroverde die op de Spanjaarden en Portugezen. Zo kon de VOC de wateren veiligstellen en de vloot veilige havens bieden. In 1619 veroverde Coen de havenplaats Jacatra – het huidige Jakarta – op Java. Dit werd het centrale handelspunt, omgedoopt tot Batavia, van waaruit alle VOC-activiteiten in Azië werden bestuurd.
WIC
Waar de VOC handelde in Azië, daar handelde de WIC in Afrika en Amerika. Omdat de Republiek nog in oorlog was met Spanje en Portugal, maakte de WIC jacht op Spaanse schepen (kaapvaartDoor de overheid gesteunde piraterij.), om buitgemaakte goederen samen met koloniale producten naar de Nederlanden te brengen. De beroemdste kaper was Piet Hein, die in 1628 de Spaanse zilvervloot – het jaarlijkse transport van zilver uit de Spaanse koloniën – bij Cuba veroverde.
Ook de WIC legde factorijen aan. In 1624 bouwde zij de eerste versterking in Noord-Amerika: het fort ‘Nieuw Amsterdam’ op het eiland Manhattan. Dit werd de basis voor de handel in beverbont en tabak, verbouwd door de indianen. Hoewel de WIC er een kolonie van probeerde te maken, wilden weinig mensen uit de Republiek emigreren. Het project liep uiteindelijk op niets uit.

Bron 15. Om aan genoeg slaven te komen, organiseerden Afrikaanse vorsten strooptochten. Deze tochten werden geleid door slavenmakelaars, die uiteindelijk ook verantwoordelijk waren voor het transport naar de Europese slavenforten.
In 1630 veroverde de WIC een Portugese plantagekolonieKolonie met als doel plantages op te zetten om geld te verdienen met producten als katoen, suiker, koffie en tabak. in Brazilië. Maar ook hier wilden weinig Nederlanders gaan wonen; en de Portugese inwoners stonden vijandig tegenover de nieuwe machthebbers. Daarom haalde men tot slaafgemaakten uit Afrika om op de plantages te werken. Na twintig jaar gaf de WIC de kolonie op, omdat het veel geld kostte om deze te verdedigen tegen aanvallen en er te weinig Nederlandse kolonisten waren om het gebied winstgevend te maken. Wel had de WIC in die periode veel ervaring opgedaan met slavenhandel. Eerst kochten ze deze van Portugese en Arabische handelaren in Noord-Afrika, maar al snel besloten ze zelf slaven te halen. Zo veroverden ze het slavenfort El Mina aan de Afrikaanse westkust op de Portugezen en stichtten later meer slavenforten in Afrika.
In Afrika zelf was slavernij al een gebruik. In oorlogen tussen Afrikaanse vorsten werden krijgsgevangenen tot slaaf gemaakt; en ook mensen met schulden konden als slaaf worden verkocht. Arabische kooplui kochten deze slaven en verkochten ze in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Europa. Het natuurlijke aanbodAanbod van slaven als gevolg van oorlogen en schulden. kon de groeiende Europese vraag echter niet bijhouden.
Machtige Afrikaanse vorsten stonden Europese handelaren niet toe om zelf op jacht te gaan naar slaven. Zij organiseerden zelf strooptochten om nieuwe slaven te krijgen. Deze werden naar de forten van de WIC gebracht en geruild voor vuurwapens, goud, zilver en katoenen stoffen. Daarna gingen de tot slaafgemaakten per schip naar Curaçao, om van daaruit te worden verspreid over Midden-Amerika. Ongeveer twintig procent van hen overleefde de overtocht niet. Dat het sterftecijfer niet hoger lag dan bij de bemanning, kwam doordat men probeerde zoveel mogelijk tot slaafgemaakten levend aan te laten komen voor de verkoop.
De schepen namen op de terugweg naar Europa plantageproducten mee: dit noemde men de Atlantische-driehoekshandel. Hoewel de slavenhandel winst opleverde, bedroeg het aandeel in de totale inkomsten van de Republiek slechts ongeveer vijf procent.
Op slavenmarkten werden mensen bij aankomst gekeurd, gebrandmerkt en kreeg de koper een eigendomsbewijs. Een slaaf kostte ongeveer driemaal het jaarloon van een ambachtsman, waardoor eigenaren probeerden hun slaven in leven te houden. Suriname werd de grootste Nederlandse plantagekolonie. Plantagehouders woonden er in grote houten huizen, terwijl 10 tot 250 slaven – afhankelijk van de plantagegrootte – in kleine hutjes en schuren leefden. Regelmatig vluchtten opstandige slaven het bos in. Deze ‘marrons’ of ‘bosnegers’, zoals ze toen werden genoemd, probeerden daar te overleven, overvielen plantages voor voorraden en bevrijdden andere slaven. Het werk was zwaar en de behandeling wreed, waardoor de sterfte hoog bleef en de vraag naar nieuwe slaven groot was.
In de zeventiende eeuw vonden maar weinig mensen dat zwarte medemensen niet tot slaaf gemaakt mochten worden. Veel christelijke gelovigen zagen het ontbreken van christelijk geloof en de donkere huidskleur als bewijs dat zij ‘zielloos’ waren. Daardoor werden zij door velen niet als mens, maar als bezit gezien. Tegenwoordig kijken we hier heel anders naar: slavernij wordt nu wereldwijd als onmenselijk en onacceptabel beschouwd, omdat ieder mens gelijke rechten heeft, ongeacht huidskleur, geloof of afkomst.
Ook bloei in de cultuur en wetenschap!
De zeventiende eeuw was niet alleen op economisch gebied bijzonder, ook de wetenschap bloeide in de Republiek. Daardoor wordt ook op dat terrein gesproken van een Gouden Eeuw. Wetenschappers konden in relatieve vrijheid experimenten doen en hun ideeën publiceren, zonder bang te zijn voor arrestatie door de Katholieke Kerk of de koning, want die laatste was er niet meer. Eén van die wetenschappers was Hugo de Groot (bron 16). Hij publiceerde in 1625 het belangrijke werk Het recht van oorlog en vrede. Hierin beschreef hij de rechten en plichten van staten: hoe zij zich tegenover elkaar moesten gedragen en of elk conflict met oorlog moest worden opgelost. Hij pleitte voor overleg tussen landen. Daarom wordt hij soms de vader van de wereldvrede en het internationaal recht genoemd. Ook andere Nederlandse wetenschappers uit de Gouden Eeuw zijn bekend, zoals Antonie Leeuwenhoek, de uitvinder van de microscoop, en de bioloog Jan Swammerdam.
De ´Nachtwacht´ van Rembrandt is het beroemdste schilderij uit de Gouden Eeuw (bron 17). Ook andere Nederlandse schilders verwierven faam door de realistische manier waarop zij mensen, dieren, voedsel en voorwerpen weergaven. In vrijwel elke stad woonde wel een bekende schilder. Dat kwam door de economische welvaart: er was geld om luxeproducten te kopen, want door specialisatie was voedsel goedkoper geworden. Twee groepen bestelden vooral schilderijen: de regenten en de grotere groep van rijke ambachtslieden en winkeliers. Zij vonden het belangrijk dat er realistisch werd geschilderd; rimpels en grijs haar mochten gewoon zichtbaar zijn.
Ook in de literatuur verscheen veel werk. Dankzij de drukpers werd het goedkoper boeken uit te geven, en in de Republiek kon dat zonder angst voor censuur – dat betekent dat de overheid of een machthebber boeken of andere teksten eerst bekijkt en soms verbiedt. Vooral in de eerste helft van de zeventiende eeuw publiceerden schrijvers als Pieter Cornelisz Hooft, Jacob Cats en Joost van den Vondel belangrijke werken over opvoeding, geschiedenis en ook romans voor vermaak. Buitenlandse auteurs, vooral uit Frankrijk en Spanje waar strenge censuur gold, kwamen naar de Republiek om hun ‘verboden’ teksten toch te kunnen uitgeven.
Verdiepingsstof: Oneerlijke welvaart en neergang?
De welvaart in de Republiek was oneerlijk verdeeld, want niet iedereen profiteerde ervan. Veel boeren in Oost- en Zuid-Nederland leefden vaak in grote armoede. De welvaart gold vooral voor de regenten en de gegoede burgerij (kleinere handelaren en kooplieden). Deze verschillen zijn ook vandaag de dag nog steeds terug te vinden in steden als Amsterdam, Delft, Leiden en Groningen. In deze steden zie je vaak nog grote en rijkversierde pakhuizen van de handelaren met daarachter kleinere woningen waarin de kleine handwerklieden en arbeiders woonden.
De Republiek was de welvarendste staat van Europa in de zeventiende eeuw. Toch werd het snel ingehaald door Frankrijk en Engeland. Wil dat zeggen dat de Republiek minder welvarend werd? Nee, de Republiek bleef nog steeds één van de welvarendste landen van Europa. Alleen Engeland en Frankrijk gingen zelf steeds meer handeldrijven, daardoor leek het alsof de Republiek erop achteruit ging. Aan de ene kant werden er minder producten naar Engeland en Frankrijk verscheept en nam de werkeloosheid in de Republiek toe aan het einde van de zeventiende eeuw. Aan de andere kant investeerde de rijke elite nog steeds in handelsondernemingen, grootgrondbezit en gebouwen. Kunnen we dan wel van een neergang spreken?
5. De staat, dat ben ik!
- Kan uitleggen wat absolutisme is.
- Kan uitleggen waarom Lodewijk XIV streefde naar absolutisme.
- Kent het absolutistische politiek, militair, economisch en religieus beleid van Lodewijk XIV.
- Kent 2 andere Europese vorsten die streefden naar absolutisme en hier in slaagden (verdiepingsstof).
- Kent 2 Europese vorsten die ook streefden naar absolutisme, maar daar niet in slaagden (verdiepingsstof).
- Kent het verschil tussen een hof- en burgercultuur (verdiepingsstof).
- Leerdoelen
-
- Kan uitleggen wat absolutisme is.
- Kan uitleggen waarom Lodewijk XIV streefde naar absolutisme.
- Kent het absolutistische politiek, militair, economisch en religieus beleid van Lodewijk XIV.
- Kent 2 andere Europese vorsten die streefden naar absolutisme en hier in slaagden (verdiepingsstof).
- Kent 2 Europese vorsten die ook streefden naar absolutisme, maar daar niet in slaagden (verdiepingsstof).
- Kent het verschil tussen een hof- en burgercultuur (verdiepingsstof).
- Extra uitleg
-
In 1648-1653 kwamen Franse edelen in opstand. Zij wilden af van de toen 9-jarige Lodewijk XIV, die koning van Frankrijk was. Volgens de adel was het Franse koningshuis zwak, omdat Lodewijk vooral als een marionet werd gezien. De echte macht lag bij zijn moeder en bij kardinaal Mazarin, de belangrijkste adviseur van de koning. Met geweld probeerde de adel Lodewijk van de troon te krijgen. Dit maakte het tot een angstige periode voor de jonge vorst, die het de adel nooit zou vergeven.

Bron 19. Lodewijk XIV van Frankrijk. Hij werd de Zonnekoning genoemd, omdat hij alles om hem liet draaien. De koning stond centraal. Niemand mocht tegen hem ingaan. Hij had absolute macht. Dit schilderij liet hij ophangen in de troonzaal van zijn paleis in Versailles (vlak bij Parijs). Lodewijks onderdanen moesten vaak lang wachten in die zaal. Hij liet het schilderij zo ophangen dat zijn voeten op ooghoogte hingen. Daarmee liet hij duidelijk de plaats van zijn onderdanen zien: ‘aan zijn voeten’. Een bekende uitspraak van Lodewijk was dan ook: ‘De staat, dat ben ik’.
Van opstand tot absolutisme
De opstand liet zien dat de Franse koning in de 17e eeuw nog niet alle macht had. Hij moest vaak overleggen met de Staten-Generaal, waar de drie standen – geestelijkheid, adel en burgerij – vertegenwoordigd waren. Vooral de adel had daar veel invloed. Aan het begin van de 17e eeuw waren de Franse koningen het zat om steeds te moeten overleggen. Zij wilden meer macht en vanuit één centraal punt regeren. Lodewijk XIII en Lodewijk XIV begonnen daarom buiten de Staten-Generaal om te regeren. Vanaf 1614 werd de Staten-Generaal niet meer bijeengeroepen. Dit was het begin van een periode van groeiende koninklijke macht, die duurde tot 1789. Om de adel buitenspel te zetten stelde Lodewijk ambtenaren aan die voor hem werkten en gaf hij hen functies die eerder voor de adel waren. In 1661, na de dood van Mazarin, kreeg Lodewijk de volledige macht. Hij versterkte de centralisatie en bepaalde dat het parlement van Parijs geen invloed meer mocht hebben. Zo kon hij zonder tegenspraak zijn wil opleggen. Dit noemen we absolutismeDe absolute monarchie of het vorstelijk absolutisme is een regeringsvorm waarbij de vorst alle macht heeft, niet door wetten gebonden is en geen verantwoording hoeft af te leggen.. Het absolutisme was te zien op vier gebieden: politiek, militair, economisch en religieus. Hij gebruikte deze vier terreinen van macht ook om zijn belangrijkste doel te bereiken: via oorlogen Frankrijk uit te breiden en zo een groot, machtig rijk te vormen dat zijn positie als absolute vorst bevestigde.
Kenmerken van Lodewijks absolutisme
Politiek: De koning nam alle beslissingen zelf en duldde geen tegenspraak. Hij benoemde de ambtenaren, die alleen aan hem verslag uitbrachten, en maakte zelf de wetten. Om hervormingen door te voeren, voerde hij censuurDe staat bepaalt welke informatie wel of niet mag worden verspreid. in. Hierdoor werd openlijke kritiek op de vorst gevaarlijk. Critici drukten daarom vaak anonieme pamfletEen kort drukwerk waarin iemand duidelijk zijn mening geeft, vaak om ergens tegen te protesteren. met hun kritiek.
Militair: De koning bouwde een groot, vast leger van beroepssoldaten op. De rangen werden verdeeld op basis van geschiktheid, niet op basis van vriendjespolitiek. Soldaten kregen goede training en een fatsoenlijk loon, waardoor zij trouw waren aan Lodewijk. Dit joeg zijn tegenstanders angst aan.
Economisch: De minister van Financiën, Jean-Baptiste Colbert, moest de economie zo organiseren dat de oorlogen betaald konden worden. Hij voerde het mercantilismeEconomisch systeem waarbij de staat de export stimuleert en de import afremt met hoge belastingen, zodat zoveel mogelijk geld in het land blijft. in. Colbert stimuleerde het verkopen van Franse producten aan het buitenland (exportGoederen naar het buitenland vervoeren.) en ontmoedigde het kopen van buitenlandse producten (importGoederen uit het buitenland halen.), omdat daarop hoge belastingen werden geheven. Zo probeerde hij de Fransen vooral Franse producten te laten kopen.
Religieus: Lodewijk XIV was zelf katholiek en wilde dat katholieken meer rechten kregen dan protestanten. In de zestiende eeuw hadden Franse hugenoten (protestanten) het recht gekregen hun geloof te volgen dankzij het Edict van Nantes. Lodewijk maakte dit edict ongeldig, waardoor alleen het katholicisme nog werd toegestaan. Religie was voor hem om nog een andere reden belangrijk: het geloof werd gebruikt om het absolutisme te rechtvaardigenUitleggen waarom iets goed of redelijk is.. De Franse geestelijke Jacques Bossuet (1627-1704) werkte deze gedachte uit. Hij gebruikte de Bijbel om te stellen dat de koning de plaatsvervanger van God op aarde was. De koning had het droit divin (goddelijk recht). Omdat zijn macht van God kwam, hoefde hij zich tegenover niemand te verantwoorden behalve God. Hierdoor stond Lodewijk XIV boven de wet: zijn wil was wet. Omdat alles om hem draaide, vergeleek hij zichzelf met de zon, waar alle planeten omheen draaien. Daarom kreeg hij de bijnaam de Zonnekoning.
Bron 20. Het paleis in Versailles moest de absolute macht van de koning uitstralen: groots, indrukwekkend en je kan er niet omheen. Het paleis werd betaald met belastingen geheven onder Lodewijks onderdanen. De door Lodewijk gehate Franse adel moest hem van tijd tot tijd komen opzoeken. Kwam een edelman niet opdagen? Dan kon hij zijn verdere politieke loopbaan en bezittingen wel vergeten. Zo kon Lodewijk de adel goed in de gaten houden en een eventuele opstand van de edelen voorkomen. Swipe naar rechts voor een video over Versailles.
Verdiepingsstof: Absolutisme in de rest van Europa
Buiten Frankrijk probeerden ook andere vorsten alle macht in handen te krijgen. Hoe dat gebeurde, verschilde per land. In Rusland ontstond in de 17e eeuw een absolute monarchie onder de Russische tsaarDe vorst van Rusland.. Van 1613 tot 1917 regeerde de familie Romanov. De tsaren beperkten de macht van de adel, de kerk en het gewone volk. Zij benoemden zelf alle belangrijke functies. Ook werkten ze samen met de kerk om de bevolking onder controle te houden, vergrootten ze het leger en richtten ze een geheime politie op om mensen te controleren en critici op te pakken.
Een vergelijkbare ontwikkeling vond plaats in Brandenburg-Pruisen, een van de grootste staten in het Duitse Rijk. De heerser Frederik Willem, ook wel de ‘Grote Keurvorst’ (1640–1688) genoemd, moderniseerde het leger. In dit leger waren vaardigheden belangrijker dan afkomst, al behield de adel (de Junkers) een sterke positie in de hogere officiersrangen. Frederik Willem zag zichzelf als dienaar van de staatEen land met een eigen bestuur dat regeert over een bevolking. Alleen dit bestuur mag geweld gebruiken, bijvoorbeeld met leger of politie. en vond dat alleen hij wist wat goed was voor het land. Zijn zoon, Frederik Willem I (1713–1740) – koning in Pruisen en bekend als de ‘Soldatenkoning’ – professionaliseerde en vergrootte het leger enorm. Onder zijn leiding groeide het uit tot een van de sterkste en best getrainde legers van Europa.
Niet elke poging om absolute macht te krijgen, was een succes. In het vorige hoofdstuk las je over het centralisatiebeleid van Filips II. Ook hij wilde alle macht naar zich toe trekken, maar dat mislukte, vooral omdat de Nederlandse gewesten in opstand kwamen en zich niet zomaar onderwierpen. In Engeland mislukte het eveneens om een absoluut koningschap te vestigen. Dat had te maken met het feit dat al in 1215 koning Jan zonder Land het Magna Carta had moeten ondertekenen. Daarin stond dat de koning niet zonder toestemming van adel en burgerij het leger mocht oproepen of belasting mocht heffen. Dit document beperkte dus blijvend de macht van de koning. Toen koning Karel I probeerde deze afspraken te negeren en toch eigenmachtig te regeren, leidde dat tot grote spanningen met het parlement. Uiteindelijk mondde dit conflict uit in een burgeroorlog (1642–1649), die eindigde met zijn onthoofding.





















