Koninkrijk der Nederlanden: van revolutie naar pacificatie
Hoofdvragen
Waarom ontstond in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en waarom scheidde België zich in 1830 daarvan af?
Waarom en op welke manier breidde het Koninkrijk der Nederlanden in de (lange) negentiende eeuw zijn aanwezigheid in het Indische Archipel verder uit?
Hoe veranderde de Nederlandse economie in de negentiende eeuw op het gebied van landbouw, industrie en handel?
Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw voor op het gebied van sociale verhoudingen in Nederland?
Op een koude novemberdag in 1813 landde prins Willem Frederik van Oranje bij Scheveningen. De zee was woelig en de wind scherp, maar aan de kust stonden mensen te juichen en te zwaaien met vlaggen. Willem Frederik was jarenlang in ballingschap in Engeland geweest, maar nu werd hij onthaald als een held. Nadat Napoleon in Rusland een grote nederlaag had geleden, trokken zijn legers zich terug en verloren de Fransen hun greep op Nederland. De prins stapte aan land en reed later te paard Den Haag binnen, waar duizenden mensen hem begroetten alsof hij het land kwam redden van de Franse overheersing.
In diezelfde dagen sloegen overal in het land de Nederlanders de handen ineen. Franse soldaten werden uit steden verjaagd, terwijl in Amsterdam en Rotterdam de bestuurders besloten de kant van de prins te kiezen. Voor veel inwoners voelde dit als een bevrijding na jaren van hoge belastingen, dienstplicht en weinig vrijheid onder de Fransen. Toch was de toekomst onzeker. De oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was verdwenen, en in heel Europa werd tijdens het Congres van Wenen nagedacht over een nieuw machtsevenwicht. De vraag was: hoe kon Nederland voortaan sterk genoeg zijn om zichzelf en de vrede in Europa te beschermen?
Niet lang daarna werd Willem Frederik uitgeroepen tot soeverein vorst en in 1815 zelfs tot koning Willem I. Zijn taak was zwaar. Het nieuwe koninkrijk was groter dan ooit, want ook de Zuidelijke Nederlanden – het huidige België – waren erbij gevoegd. Vanuit paleizen en vergaderzalen in Den Haag en Brussel maakte Willem I plannen om de verschillende delen van zijn rijk met elkaar te verbinden. Hij geloofde dat een bloeiende economie de sleutel was tot een sterke staat. Havens moesten drukker worden, fabrieken in het zuiden moesten volop produceren en handel met de koloniën moest weer tot bloei komen. Zo hoopte de nieuwe koning zijn rijk stevig neer te zetten tussen de grote mogendheden van Europa.
- 31. De industriële revolutie die in de westerse landen de basis legde voor een industriële samenleving.
- 32. Discussies over de ‘sociale kwestie’.
- 33. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
- 34. De opkomst van emancipatiebewegingen.
- 35. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
- 36. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
Bron 1. De zoon van de laatste stadhouder Willem V komt aan in Scheveningen. Deze Willem Frederik zou uiteindelijk koning Willem I worden.
1. De opkomst van een koninkrijk
- Kent 2 verschillen tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden waarmee koning Willem I aan het begin van zijn regeerperiode te maken kreeg.
- Kan aangeven dat Willem I van de Nederlanden een eenheid probeerde te maken door zich te richten op hervormingen in de economie.
- Kent 2 machtsmiddelen van de koning die in de grondwet van 1815 waren opgenomen.
- Kent het ontstaan en het verloop van de Belgische Revolutie.
- Kan aangeven dat de Belgische onafhankelijkheid internationaal werd gewaarborgd.
- Leerdoelen
-
- Kent 2 verschillen tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden waarmee koning Willem I aan het begin van zijn regeerperiode te maken kreeg.
- Kan aangeven dat Willem I van de Nederlanden een eenheid probeerde te maken door zich te richten op hervormingen in de economie.
- Kent 2 machtsmiddelen van de koning die in de grondwet van 1815 waren opgenomen.
- Kent het ontstaan en het verloop van de Belgische Revolutie.
- Kan aangeven dat de Belgische onafhankelijkheid internationaal werd gewaarborgd.
- Extra uitleg
-
In het hoofdstuk over de Franse Revolutie heb je gelezen dat heel Europa te maken kreeg met de uitbreidingsdrang van revolutionair Frankrijk. Vooral in de tijd van de Franse keizer Napoleon. Door zijn veroveringen hield de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op te bestaan. Napoleon stelde zijn jongere broer Lodewijk Napoleon van 1806-1810 aan als koning van Holland. Zo kreeg hij meer grip op Nederland en werd het land onderdeel van het Franse keizerrijk.
In 1813, na de mislukte veldtocht van Napoleon naar Rusland, werd duidelijk dat het Franse keizerrijk op zijn einde liep. In Groot-Brittannië dacht men al na over een Europa zonder Napoleon. Willem Frederik van Oranje kwam toen in beeld. Hij was de zoon van de laatste stadhouder die naar Engeland was gevlucht. Voor Groot-Brittannië was hij een geschikte bondgenoot om rust en orde te bewaren. De Britten wilden een machtsevenwicht in Europa. Zij dachten dat Frankrijk geen nieuwe oorlog zou beginnen als het omringd werd door sterke landen. Nederland werd daarom een bufferstaatEen bufferstaat is een land dat tussen twee rivaliserende en mogelijk vijandige grootmachten ligt. Het land bestaat dan ook expliciet om een conflict tussen de twee landen te voorkomen.. Maar de oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was daarvoor te klein. Daarom werd het huidige België toegevoegd. Zo verdubbelde Nederland in grootte. Daarbij veranderde ook de staatsvorm. Van een republiekEen republiek is een land zonder koning, waar bestuurders gekozen worden door het volk of een parlement. werd het een gecentraliseerde eenheidsstaatEen staat met een sterk centraal bestuur en weinig macht voor de provincies.. In deze nieuwe staat kreeg Willem Frederik een bijzondere rol: hij werd koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
Het nieuwe Nederland
In 1815 besloten Groot-Brittannië en de andere overwinnaars van de Napoleontische oorlogen het Koninkrijk der Nederlanden te vormen. Koning Willem I kreeg de zware taak dit nieuwe land te regeren. Hij stond echter voor twee grote problemen:
- De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden – het huidige Nederland en België – hadden al twee eeuwen niet meer bij elkaar gehoord. Daardoor hadden de inwoners van deze gebieden ook een andere cultuur, taal en gewoonten ontwikkeld.
- Daarnaast waren beide gebieden politiek en economisch anders gegroeid. Het noorden leefde nog grotendeels van handel, landbouw en nijverheid. In het zuiden ontwikkelde zich industrie: in Luik mijnbouw en metaalbewerking, en in Gent textiel.
Door deze tegenstellingen moest de koning telkens verschillende belangen behartigen. Maar Willem I begon aan deze taak met veel energie. Zijn aandacht ging vooral uit naar de economie. Door de noordelijke en zuidelijke economieën afhankelijk van elkaar te maken, hoopte hij meer verbondenheid te creëren. De koning besloot de industrie in Gent en Luik te ontwikkelen door eigen geld in deze ondernemingen te investeren. Daarna werden de producten naar het noorden vervoerd en vanuit de havens over de wereld verspreid.
De producten die in de Nederlanden werden gemaakt, moesten vooral naar de koloniën worden gebracht. Daarom richtte koning Willem I de Nederlandsche Handelmaatschappij (NHM)Handelsonderneming met als doel de handel, scheepvaart, scheepsbouw, visserij, industrie en landbouw te bevorderen. De onderneming was vooral actief in de handel op Nederlands-Indië. op, waarvan hij de grootste aandeelhouder werd. Zo kon hij de handel stimuleren en er persoonlijk invloed op houden. De NHM vormde de schakel tussen de industrie in het zuiden en de handel in het noorden. Nederlandse producten gingen naar Nederlands-Indië en grondstoffen kwamen mee terug. De havens van Antwerpen, Amsterdam en Rotterdam profiteerden van deze handel. Zo hoopte de koning dat Nederland weer een handelsgrootmacht zou worden, zoals in de Gouden Eeuw.
Autoritair maar ondergeschikt
Hoewel koning Willem I veel maatregelen op eigen initiatief nam, had hij niet onbeperkte macht. Bij zijn aantreden moest hij beloven dat er een grondwet zou komen, waarin de spelregels van het nieuwe koninkrijk werden vastgelegd. Nederland werd daardoor een constitutionele monarchieEen staatsvorm met een erfelijk koningschap, waarbij de bevoegdheden van de koning in de grondwet zijn vastgelegd en beperkt.. Toch wilde Willem I regeren zoals de meeste koningen in Europa: met veel macht en weinig tegenstand. De grondwet die hem eigenlijk moest beperken, gebruikte hij juist om zijn positie te versterken.
- In de grondwet stond dat de koning het recht had ministers te benoemen en te ontslaan. Deze ministers hoefden alleen verantwoording af te leggen aan de koning, niet aan de Tweede Kamer zoals nu.
- De koning kon ook buiten parlement en ministers om regeren. Hij mocht zogenaamde Koninklijke Besluiten (KB) uitvaardigen. Dit waren regels die hij zelf kon maken zonder instemming van de Tweede Kamer. In de praktijk regeerde Willem I bijna volledig via zulke besluiten: hij ondertekende er gemiddeld vier per dag.
Willem I had het liefst zo min mogelijk te maken met de Tweede Kamer, omdat deze volgens hem te veel uiteenlopende meningen had. In 1815 woonden er in de Noordelijke Nederlanden twee miljoen mensen en in de Zuidelijke drieënhalf miljoen. Het zuiden had dus meer inwoners, maar om te voorkomen dat het zuiden zou overheersen, kreeg het noorden net zoveel zetels in de Tweede Kamer. Het zuiden stelde daar een eigen eis tegenover: de conservatieve adel wilde invloed houden via een Eerste Kamer. Dat was altijd hun recht geweest. Willem I stemde toe, maar bepaalde dat hij de leden van de Eerste Kamer zelf mocht benoemen. Deze Eerste Kamer kon wetten tegenhouden die al door de Tweede Kamer waren goedgekeurd. Samen vormden beide kamers de Staten-Generaal of het parlement. Omdat de Tweede Kamer weinig macht had en de invloed van de koning juist groeide, ontstond er onvrede bij de liberalen. Zij wilden de macht van de koning beperken.
De Belgische Revolutie
In zijn politiek gaf Willem I de voorkeur aan de Nederlandse taal, de taal van het noorden. In het zuiden werd echter vooral Frans gesproken. Naarmate Willems macht groeide, nam ook de onvrede in het zuiden toe. Vooral vooraanstaande liberalen en katholieken verzetten zich tegen de manier waarop het noorden zijn taal, godsdienst en manier van leven oplegde. Zo bemoeide Willem I zich zelfs met de opleiding van katholieke priesters. Dat zorgde voor veel wrevel.
In de winter van 1829-1830 barstte de bom. Het ging slecht met de economie en de winter was streng. Door de misoogst werden de voedselprijzen veel hoger. Veel mensen verloren hun werk. De armen gaven Willem I en zijn noordelijke bestuurders de schuld. In diezelfde periode werd in Brussel de opera De Stomme van Portici opgevoerd. Dit toneelstuk bevatte felle kritiek op de regering van Willem. Gewone mensen herkenden zich in de oproep tot vrijheid. Veel toeschouwers vatten dit op als een oproep tot opstand. Al snel braken rellen uit, die uitgroeiden tot een massale beweging. In augustus trokken grote groepen door de straten van Brussel, roepend om een zelfstandig België.
De Belgische Revolutie was begonnen. Willem I stuurde de kroonprins met een leger naar Brussel om de opstand te onderdrukken. Maar de prins koos ervoor om te overleggen en beloofde hervormingen voor te leggen aan zijn vader. Willem I weigerde echter te praten over een scheiding tussen noord en zuid. Toen ook prins Frederik met een leger naar Brussel trok, kwam het tot gevechten en vloeide er bloed in de straten. Daarmee was een vreedzame oplossing uitgesloten.
In 1830 riepen de opstandelingen in Brussel een voorlopige regering uit, die de onafhankelijkheid van België afkondigde. Willem I probeerde in 1831 met de Tiendaagse Veldtocht het zuiden terug te winnen, maar leed een zware nederlaag. Toch wilde hij de strijd niet opgeven. De grote Europese mogendheden grepen echter in. Engeland en Pruisen maakten duidelijk dat zij zouden ingrijpen als Willem doorging met vechten, omdat zij zo kort na de oorlogen tegen Napoleon een nieuwe oorlog in Europa wilden voorkomen. Uiteindelijk werd in 1839 de opsplitsing officieel. Voortaan waren er twee koninkrijken: België en Nederland. Engeland beloofde dat het België zou beschermen als een ander land, ook Nederland, zou proberen het nieuwe koninkrijk te veroveren.
Wij willen Willem weg,
wilde Willem wijzer worden,
willen wij Willem weer.
Bron 6. Tijdens de revolutie werden vaak drie W's op de muren in Brussel gekalkt. De betekenis stond voor het bovenstaande rijmpje.
2. Nederlands-Indië
- Kent 3 oorzaken voor het verval van de VOC.
- Kan aangeven waarom koning Willem I pas in 1830 van Nederlands-Indië een winstgevend wingewest wist te maken.
- Kent de werking van het cultuurstelsel met daarin de positie van Nederlanders, Javaanse boeren en edelen; en hoe dit systeem door de Javaanse edelen werd misbruikt.
- Kent de negatieve milieu en sociale gevolgen en de positieve economische en sociale gevolgen van de invoering van het cultuurstelsel.
- Kent 3 maatregelen die met de afschaffing van het cultuurstelsel en met de invoering van de Agrarische Wet de Nederlands-Indische economie grootschalig hervormden.
- Kent de manier waarop de koloniale macht over heel Indonesië werd verspreid met de toepassing van de Atjeh-methode.
- Kan aangeven hoe in Nederland de Ethische Politiek ontstond; waar dat de politiek zich op richtte en dat Indonesiërs ondanks de Ethische Politiek nog steeds politiek werden buitengesloten.
Cultuurstelsel en bestuur
- Leerdoelen
-
- Kent 3 oorzaken voor het verval van de VOC.
- Kan aangeven waarom koning Willem I pas in 1830 van Nederlands-Indië een winstgevend wingewest wist te maken.
- Kent de werking van het cultuurstelsel met daarin de positie van Nederlanders, Javaanse boeren en edelen; en hoe dit systeem door de Javaanse edelen werd misbruikt.
- Kent de negatieve milieu en sociale gevolgen en de positieve economische en sociale gevolgen van de invoering van het cultuurstelsel.
- Kent 3 maatregelen die met de afschaffing van het cultuurstelsel en met de invoering van de Agrarische Wet de Nederlands-Indische economie grootschalig hervormden.
- Kent de manier waarop de koloniale macht over heel Indonesië werd verspreid met de toepassing van de Atjeh-methode.
- Kan aangeven hoe in Nederland de Ethische Politiek ontstond; waar dat de politiek zich op richtte en dat Indonesiërs ondanks de Ethische Politiek nog steeds politiek werden buitengesloten.
- Extra uitleg
-
Cultuurstelsel en bestuur
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
De eilanden in de Indische Archipel – het huidige Indonesië – waren tijdens de periode van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in handen geweest van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In de loop van de achttiende eeuw raakte de VOC in verval. Daar waren meerdere oorzaken voor.
- Allereerst kreeg de VOC steeds meer last van Britse en Franse concurrentie. De Britten organiseerden hun koffie- en theehandel veel efficiënter.
- Daarnaast werden de Engelsen en de Nederlanders steeds vijandiger tegenover elkaar. Toen Frankrijk steeds meer invloed kreeg in Nederland, besloten de Engelsen in een reeks oorlogen de Nederlandse bezittingen in Indonesië in te nemen. Ze deden dit om hun eigen handelspositie te versterken en tegelijk Frankrijk te verzwakken. Daardoor kon er niet meer worden gehandeld.
- Ook werd de VOC van binnenuit verzwakt. Veel werknemers stalen producten of gebruikten ze voor hun eigen handel.
In 1780 kwam de VOC in de rode cijfers. Dat betekende een neerwaartse spiraal: de schulden liepen steeds verder op, totdat de Nederlandse overheid zich gedwongen zag de VOC-bezittingen over te nemen.

Bron 9. Een kaart van het Indische Archipel. In het rood zijn de huidige gebieden van de Republiek Indonesië aangegeven. Het rode langwerpige eiland onderaan is Java.
Naar een wingewest
De Verenigde Oost-Indische Compagnie werd opgeheven, omdat zij failliet was gegaan. De Nederlandse overheid nam de bezittingen over, maar wat moest Nederland doen met al die gebieden? Opgeven was geen optie. De staat wilde bereiken waarin de VOC had gefaald: een winstgevend wingewestEen gebied dat gebruikt wordt om winst te behalen.. In 1814 kwam Indonesië onder het gezag van koning Willem I van het Koninkrijk der Nederlanden te staan. De koning was optimistisch: Nederland zou welvarend worden dankzij de Indonesische kolonie. In zijn visie zouden Nederlanders en Indonesiërs samenwerken om dit te bereiken.
Van de mooie plannen van Willem I kwam weinig terecht. De kolonie leverde geen winst op, maar kostte juist elk jaar meer geld. Nederlandse ondernemers voeren naar Indonesië met oude schepen, soms nog uit de VOC-tijd. Deze schepen waren langzaam en hadden weinig laadruimte. Daardoor konden zij niet concurreren met Britse en Amerikaanse ondernemers, die met het verdwijnen van de VOC ook naar Nederlands-Indië waren gekomen. Bovendien wilden veel Javaanse boeren niet voor Nederland werken. De Nederlandse wil werd daarom vaak met geweld opgelegd. Dit leidde tot opstanden. De Javaanse prins Diponegoro leidde een grote opstand in 1825. Hij kreeg massale steun en bracht het Nederlandse leger zware nederlagen toe. Pas na vijf jaar werd Diponegoro gedwongen zich over te geven. Deze Java-oorlog kostte tweehonderdduizend mensen het leven, zowel Indonesiërs als Nederlanders.
Door het groeiende verzet en de oplopende kosten besloot Willem I het beleid te veranderen. Hij benoemde Johannes van den Bosch tot gouverneur-generaal. Van den Bosch behoorde tot de oude VOC-elite en geloofde niet in vrijheid en gelijkheid, de idealen van de Franse Revolutie. Volgens hem waren de inwoners van de tropen lui en dom. Daarom voerde hij in 1830 het cultuurstelselHet cultuurstelsel was een belastingsysteem dat door gouverneur-generaal Johannes van den Bosch werd ingevoerd in 1830. In dit stelsel moesten boeren een vijfde van hun grond gebruiken om exportgewassen te verbouwen, zoals koffie, thee, suiker, tabak of indigo. in. Met dit systeem kon de Javaanse bevolking worden gedwongen hard te werken. Van den Bosch vond dat heel Indonesië van Nederland was. Als eigenaar van de grond mocht de Nederlandse overheid een vergoeding eisen van de boeren voor het gebruik ervan, een soort huur. Deze vergoeding moest in de vorm van exportgewassen worden betaald. Per dorp bepaalde de overheid welke producten geleverd moesten worden. Elke boer moest één vijfde van zijn land gebruiken voor exportgewassen. Wanneer de boeren voldoende produceerden, kregen zij een kleine vergoeding: het zogenoemde plantloon. Vaak betekende dit dat er minder land overbleef om voedsel voor de eigen bevolking te verbouwen, waardoor veel boeren honger leden.
De Nederlandse overheid werd de grootste ondernemer op het eiland. Het vervoer van de cultuurproducten gebeurde via de in 1824 door Willem I opgerichte Nederlandse Handelsmaatschappij. Deze maatschappij kreeg het alleenrecht: alleen zij mocht de producten vervoeren. Andere ondernemers, zoals Nederlandse, Franse of Engelse, mochten hier niet meer aan meedoen.
Om het cultuurstelsel goed te laten werken werden inheemse bestuurders ingeschakeld. Nederlandse ambtenaren gaven opdrachten door aan plaatselijke adel. In ruil voor de samenwerking met de Nederlandse overheid kregen de inheemse bestuurders een percentage van de opbrengst: de cultuurprocenten. Dit leidde vaak tot misbruik. De adel had belang bij een zo groot mogelijke opbrengst. Hoe meer producten, hoe meer cultuurprocenten. Daarom dwongen veel Javaanse edelen hun boeren om extra cultuurproducten te verbouwen. Dit ging ten koste van het verbouwen van rijst, het hoofdvoedsel van de Javanen. Zo hadden veel gezinnen te weinig rijst om zichzelf te voeden.
Het cultuurstelsel had grote gevolgen voor Java. Rond 1850 was bijna de helft van de bevolking betrokken bij dit stelsel; zowel bij het verbouwen als bij het vervoeren van exportgewassen. Bovendien kwam een derde van de Nederlandse staatsinkomsten uit Indonesië. De Nederlandse schatkist werd rijk gevuld door deze inkomsten.
Negatieve en positieve gevolgen
Het succes van het cultuurstelsel wekte in het buitenland jaloezie. Frankrijk en Engeland overwogen het Nederlandse systeem in hun eigen koloniën te gebruiken, omdat het zo effectief leek. Maar er was ook veel kritiek. Met zijn roman Max Havelaar uitte MultatuliSchrijversnaam van Eduard Douwes Dekker, die met zijn boek Max Havelaar een felle aanklacht schreef tegen de misstanden die op Java voorkwamen als gevolg van het cultuurstelsel. kritiek op de Nederlandse ambtenaren. Die deden alsof ze de bevolking hielpen door de corruptie van de Javaanse adel te bestrijden, maar in werkelijkheid hielpen ze mee bij het uitbuiten van de Javanen.

Bron 13. Portret van de schrijver Multatuli (pseudoniem) oftewel Eduard Douwes Dekker. Douwes Dekker zette zich als een van de eerste Nederlanders in voor het lot van de Indonesiër.
Onder het cultuurstelsel was de werkdruk drie keer zo hoog als tijdens de VOC-periode. Drie op de vijf Javanen moest exportgoederen verbouwen om aan de belastingen te voldoen. Vooral de koffieplantages leverden zwaar werk op. Koffie groeide in hoge, afgelegen streken, die vaak alleen bereikbaar waren via smalle bergpaadjes. Koffie werd in de 19e eeuw steeds winstgevender, omdat in steeds meer Europese steden koffie werd gedronken. Daardoor werden steeds meer plantages aangelegd. Om ruimte te maken voor deze plantages werd veel oerwoud gekapt. Om genoeg arbeiders te krijgen, dwongen de Nederlanders hele dorpen te verhuizen naar de plantages.
Suiker werd verbouwd op bestaande landbouwgronden. Ook dit had nadelen. Suikerriet had veel water nodig om te groeien, net als rijst. De rijstvelden kregen daardoor te weinig water. Hierdoor mislukten vele rijstoogsten. Daarbovenop werden de boeren door het gouvernement en de Javaanse adel ingezet bij de aanleg van wegen en gebouwen. Boeren waren soms weken weg van hun eigen landbouwgrond. Daardoor mislukten oogsten van zowel rijst als exportproducten.
Het cultuurstelsel bracht niet alleen ellende met zich mee. De aanwezigheid van Nederland maakte een einde aan de voortdurende oorlogen tussen verschillende Javaanse heersers. Daarnaast werden havens en wegen aangelegd door de bevolking, om de exportproducten zo snel mogelijk naar Nederland te vervoeren. De bouwprojecten waren verplicht, maar de boeren kregen er wel voor betaald. Zo kwam er veel geld in de tot dan toe arme Javaanse economie. Met dat geld werden bijvoorbeeld Twents textiel en andere Nederlandse producten gekocht. Daardoor nam de welvaartWelvaart in de economische zin is de mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden bevredigd. Hoe meer dat kan, hoe welvarender je bent. iets toe.
‘Indië de kurk waar Nederland op drijft’, maar het zinkt?
In de periode 1845-1850 werden grote delen van Java getroffen door hongersnoden en aardverschuivingen. In de zwaarst getroffen gebieden stierf één op de vijf Javanen. Het gouvernement besefte dat de druk op de bevolking en de natuur te groot was geworden. Minister van Koloniën De Waal besloot in 1870 de Agrarische WetWet uit 1870 waardoor particuliere ondernemers de gelegenheid kregen om plantages op te zetten door langlopende pachtcontracten af te sluiten. in te voeren. Daarmee werden enkele maatregelen genomen.
- Allereerst werd de verplichte suikerrietcultuur afgeschaft. Ook de aanleg van nieuwe koffie-, indigo- en suikerrietplantages werd beperkt. De productie van winstgevende producten mocht voortaan alleen worden verhoogd door betere landbouwmethoden. Zo hoopte de Nederlandse overheid uitputting en erosie (het wegspoelen van de grond) te voorkomen.
- Ten tweede mochten particuliere ondernemers naar Nederlands-Indië komen om te investeren. Voortaan bepaalde niet alleen de Nederlandse overheid wat er geproduceerd en verbouwd werd. Dit bleek zeer effectief. In de periode van 1870-1914 verviervoudigde de export van tabak. In diezelfde periode ontdekte men dat de grond rijk was aan aardolie, zilver, koper en tin. Met de komst van de eerste auto’s nam de vraag naar rubber voor banden sterk toe. Rubberbomen bleken uitstekend te groeien op de eilanden Sumatra en Borneo.
- Ook probeerde het gouvernement nieuwe hongersnoden te voorkomen. Het ging zich bemoeien met de productie van rijst en verdubbelde het aantal sawa’s (rijstvelden). De nieuwe rijstvelden moesten de bevolking van genoeg eten voorzien. Dankzij die rijstproductie kon de Javaanse bevolking tussen 1850 en 1870 groeien van negen tot zestien miljoen.
De Atjeh-methode
Voor 1870 hoorden alle Indonesische eilanden officieel bij Nederland, maar in werkelijkheid waren alleen op Java veel Nederlanders aanwezig. Na 1870 veranderde dat. Met het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) werd het Nederlandse gezag sterk uitgebreid. Vooral in Atjeh en op Lombok was er veel verzet tegen het Nederlandse modern imperialisme, dat betekent het uitbreiden van macht en invloed door gebieden te veroveren. Om dit te breken gebruikte het KNIL harde middelen. Hele dorpen werden in brand gestoken en rijstvelden vernietigd. Deze aanpak was zo effectief dat diezelfde Atjeh-methodeEen militaire tactiek ontwikkeld door het KNIL, waarbij gericht economisch waardevolle doelen werden vernietigd. Het doel was de vijand economisch te breken. ook op andere plekken werd toegepast. Na de oorlog tegen Atjeh bleef er weinig verzet over. De inheemse bevolking kon weinig beginnen tegen de moderne wapens van het KNIL. Men zei toen dat ‘Indië gepacificeerd was’, wat betekende dat het verzet onderdrukt was.
Moderne idealen
Rond 1900 begonnen steeds meer Nederlanders te beseffen dat een groot deel van de Indische bevolking onder slechte omstandigheden leefde. Toch wilde de Nederlandse regering, die grotendeels liberaal was, zich zo min mogelijk bemoeien met de economische, politieke en sociale situatie van de Indonesiërs. Oppositiepartijen vonden dit echter schandalig. Zij wezen erop dat Nederland veel verdiende aan de kolonie, maar er niets voor terugdeed. Vooral religieuze politici benadrukten dat Nederland ‘tijdelijk de macht had over Indonesië’ en daarom verantwoordelijk was voor de bevolking. Volgens hen moest deze bevolking worden opgevoed om uiteindelijk zelfstandig te kunnen worden.

Bron 14. Generaal van Heutsz zou het sultanaat Atjeh met veel geweld bedwingen. Ook de latere minister-president Hendrik Colijn kreeg militaire ervaring door mee te vechten in de Atjeh-Oorlog.
In 1899 hield de liberaal Van Deventer, die advocaat was geweest op Java, een fel pleidooi in de Tweede Kamer. Hij stelde dat Nederland verantwoordelijk was voor de ellende in Nederlands-Indië en sprak over een ‘ereschuld’. Zijn woorden maakten grote indruk, juist omdat hij als liberaal afweek van de gebruikelijke houding van zijn partij. Met zijn toespraak legde hij de basis voor een nieuw koloniaal beleid. De jaren daarna groeide in Nederland de overtuiging dat de Indische bevolking ‘meer beschaving moest krijgen’. Vooral christelijke politici vonden dat dit moest gebeuren door onderwijs, gezondheidszorg en leefomstandigheden te verbeteren, maar ook door het verspreiden van christelijke waarden. Deze nieuwe houding kreeg de naam Ethische PolitiekNieuwe houding binnen de koloniale politiek waarbij gestreefd werd naar de ontwikkeling van Nederlands-Indië, vooral door onderwijs, gezondheidszorg, economische ontwikkeling en verspreiding van het christendom.. Toch bleef respect voor de Indische cultuur of invloed van Indonesiërs op het bestuur uit. Men dacht dat Indonesiërs pas mochten meebesturen als ze volgens Nederlandse maatstaven ‘voldoende ontwikkeld’ waren.
3. Van landbouw tot industrie
- Kan aangeven hoe de Nederlandse economie in de negentiende eeuw veranderde op het gebied van landbouw, industrie en handel.
- Kent 2 oorzaken waardoor de eerste Nederlandse ondernemingen die binnen hun productieproces overstapten op het gebruik van stoommachines mislukten.
- Kent het verschil tussen een stapelmarkt en transitohandel.
- Leerdoelen
-
- Kan aangeven hoe de Nederlandse economie in de negentiende eeuw veranderde op het gebied van landbouw, industrie en handel.
- Kent 2 oorzaken waardoor de eerste Nederlandse ondernemingen die binnen hun productieproces overstapten op het gebruik van stoommachines mislukten.
- Kent het verschil tussen een stapelmarkt en transitohandel.
- Extra uitleg
-
Aan het eind van de achttiende eeuw begon in Engeland de Industriële Revolutie. Daar veranderde de economie snel. Vanaf 1800 volgden ook België, Noord-Frankrijk en Duitsland. In Nederland was er toen nog nauwelijks sprake van industrialisatie. In de vruchtbare kustprovincies hielden rijke boeren zich bezig met de teelt van handelsgewassen en tuinbouwproducten. Deze producten werden in de Nederlandse nijverheid verwerkt. In de lagergelegen, drassige gebieden richtte men zich vooral op veeteelt. Vaak werd er ook gemengde landbouw bedreven. Armere boeren in het midden en zuiden van Nederland deden aan akkerbouw én veeteelt en produceerden vooral voor hun eigen gezin. Daardoor waren de meeste Nederlandse bedrijven gericht op de binnenlandse markt en maar deels op de buitenlandse markt. Dit maakte dat Nederland lange tijd een echt landbouwland bleef. Vooral producenten van ambachtelijke goederen hielden vast aan oude productiemethoden en wilden geen machines gebruiken. Zo werd in Delft nog steeds aardewerk met de hand gevormd en beschilderd. Pas in de late negentiende eeuw ging de land- en tuinbouw zich meer op het buitenland richten. Dat kwam door stijgende prijzen van vlees, zuivel, suiker, groente en fruit, en juist dalende prijzen van graan en aardappelen. De gewone man hield nu geld over voor luxeproducten die eerder onbetaalbaar waren.
Waterkracht en handel
In Engeland werd de stoommachine steeds vaker gebruikt om sneller en goedkoper te produceren. In Nederland gebeurde dat veel minder. De eerste bedrijven die overstapten op stoomkracht en massaproductie mislukten. Daar waren twee eenvoudige redenen voor:
- Nederland had zelf geen grote hoeveelheden steenkool. Het moest uit het buitenland komen en was duur. Wat men bespaarde op het productieproces ging weer op aan de hoge transportkosten van steenkool.
- Stoommachines waren aanvankelijk nog niet betrouwbaar en verbruikten veel brandstof. Daardoor waren ze vaak duurder dan wind- en watermolens, die nog lang in gebruik bleven.
Pas rond 1850 kwamen de eerste industrieën in het oosten en zuiden van Nederland. Daar waren de lonen lager dan in de grote steden als Amsterdam en Den Haag. Voorbeelden zijn de katoenindustrie in Twente en de wolindustrie in Tilburg. Omdat deze industrieën veel arbeiders nodig hadden, vestigden zij zich op plaatsen waar arbeid goedkoop was. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden juist kapitaal- en grondstofintensieve industrieën in Holland. Dat betekent dat deze bedrijven veel geld en grote hoeveelheden grondstoffen nodig hadden om te kunnen produceren. Via de havens konden grondstoffen als staal makkelijk worden aangevoerd.
Van stapelmarkt naar transitohandel
In de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw, verdienden Nederlandse kooplieden hun geld door producten in te kopen en later met winst te verkopen. Zij ‘stapelden’ goederen op en wachtten tot de prijs steeg, waarna ze deze in het buitenland verkochten. In de achttiende eeuw werd dit moeilijker. Steeds meer landen beschermden hun eigen handel door buitenlandse handelaren extra te belasten. De Franse koning Lodewijk XIV bijvoorbeeld liet Hollandse handelaren hoge belastingen betalen om hun producten in Frankrijk te mogen verkopen. Daardoor kochten Fransen minder Nederlandse goederen.
In de negentiende eeuw verdwenen veel van deze handelsbeperkingen. Nederlandse handelaren profiteerden hiervan. Dankzij betere transportmiddelen kon Nederland in de tweede helft van de eeuw opnieuw gebruikmaken van de gunstige ligging aan de Noordzee en de grote rivieren. Maar de handel was veranderd. Opslaan en later verkopen was niet meer nodig. Snelle communicatie via de telegraaf en het vervoer met stoomschepen maakten de traditionele rol van de koopman overbodig. Producten waren het hele jaar door verkrijgbaar. Voortaan ging het om het vervoeren van grote hoeveelheden grondstoffen en producten. Nederlandse havens werden doorvoerhavens voor de industrieën in Duitsland en Engeland. Deze betaalden Nederlandse transporteurs voor hun snelheid en de grote scheepsladingen. Voor de kooplieden betekende dit dat hun werk veranderde: zij werden meer vervoerders dan verkopers. Deze manier van handelen heet transitohandelDoorvoerhandel; de aangevoerde goederen worden direct verder vervoerd zonder opslag voor prijsstijging.. In de negentiende en twintigste eeuw verdiende Nederland hier veel geld mee. Maar de afhankelijkheid van het buitenland maakte de economie ook kwetsbaar. In tijden van oorlog, vooral tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog, leidde dit tot grote problemen.
- Kan uitleggen waardoor de industrialisatie bijdroeg aan het ontstaan van de sociale kwestie.
- Kunt voorbeelden noemen van de slechte woon- en werkomstandigheden van fabrieksarbeiders en kan manieren noemen waarop deze omstandigheden konden worden verbeterd.
- Kan aangeven wanneer, waarom, door wie en waarmee de eerste stappen werden genomen om een einde te maken aan de sociale kwestie.
- Kan aangeven wat de Pacificatie van 1917 was en wat daarin geregeld werd (verdiepingsstof).
- Leerdoelen
-
- Kan uitleggen waardoor de industrialisatie bijdroeg aan het ontstaan van de sociale kwestie.
- Kunt voorbeelden noemen van de slechte woon- en werkomstandigheden van fabrieksarbeiders en kan manieren noemen waarop deze omstandigheden konden worden verbeterd.
- Kan aangeven wanneer, waarom, door wie en waarmee de eerste stappen werden genomen om een einde te maken aan de sociale kwestie.
- Kan aangeven wat de Pacificatie van 1917 was en wat daarin geregeld werd (verdiepingsstof).
- Extra uitleg
-
De situatie tijdens de industrialisatie in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden leek op die van andere opkomende industriële landen. Omdat er in de landbouw en nijverheid nog lang met de hand werd gewerkt, was er weinig plaats voor machines. Waar die machines wel werden gebruikt, waren de omstandigheden slecht. Arbeiders moesten lange dagen maken voor lage lonen, vaak in gevaarlijke omstandigheden. Zo moesten Twentse textielarbeiders soms twaalf uur achter elkaar werken in giftige ammoniakdampen. Ook was er niet altijd het hele jaar door werk. Als er minder werk was, zaten arbeiders maanden zonder inkomen. Voor alleenstaande vrouwen met kinderen was dit extra zwaar, omdat zij maar de helft van het loon van mannen kregen. Ook de woonomstandigheden waren slecht. Arbeidersgezinnen leefden in kleine, tochtige huisjes zonder riolering of schoon water, vaak vlak bij de vervuilende fabrieken. Hierdoor werden velen ziek. In de eerste helft van de negentiende eeuw trokken fabriekseigenaren zich weinig aan van deze misstanden. Hun houding was: winst ging boven het welzijn van de arbeiders.


Bron 17. De bovenstaande afbeeldingen geven de 'sociale kwestie' goed weer. Arbeiders hadden vaak niet het inkomen of de kennis om hun leefomstandigheden te verbeteren - Publiek Domein.
Een sociale kwestie?
In de tweede helft van de negentiende eeuw begon dit te veranderen. Mensen uit hogere klassen – zoals dominees, pastoors, schrijvers en artsen – vonden dat de ellende van de arbeiders niet langer genegeerd mocht worden. Sommigen hielpen met liefdadigheid, anderen schreven pamfletten of rapporten om de overheid te overtuigen in te grijpen. Zo publiceerde arts J. Penn, die op de Veluwe werkte, een rapport over alcoholmisbruik onder arbeiders. Hij beschreef hoe gezinnen in erbarmelijke omstandigheden woonden en vaders naar de fles grepen om hun ellende te vergeten. Dit maatschappelijke probleem werd de sociale kwestieMaatschappelijke bewustwording dat door de industrialisatie een groot verschil was ontstaan tussen rijk en arm, waarbij arbeiders in slechte werk- en woonomstandigheden leefden. genoemd.
Het oplossen van deze sociale kwestie werd een belangrijk politiek thema. Toch werden vooral de meest zichtbare problemen aangepakt, vaak halfslachtig. Een belangrijke stap kwam van de liberaal politicus Samuel van Houten, die in 1874 een wet maakte tegen kinderarbeid. Dit was opvallend, want liberalen wilden normaal gesproken dat de overheid zich zo min mogelijk met de economie bemoeide. Maar Samuel vond het onacceptabel dat veel kinderen nooit leerden lezen, schrijven of rekenen omdat ze al vanaf hun zevende in de fabriek werkten. Met het KinderwetjeWet van Samuel van Houten uit 1874 die kinderarbeid in fabrieken tot 12 jaar verbood, maar landbouwarbeid toestond. werden de eerste stappen gezet richting sociale wetgevingBeleid van de overheid om misstanden in woon-, werk- en leefomstandigheden te verminderen.. Toch werkten veel kinderen tot 1900 nog steeds in fabrieken, want er was weinig controle en ouders hadden het inkomen nodig. Pas met de invoering van de leerplicht in 1900 kon kinderarbeid echt worden tegengegaan.
Verdiepingsstof: De Pacificatie van 1917
Niet alleen socialisten en sociaalliberalen streefden naar meer gelijkheid voor arbeiders, ook protestanten, katholieken en vrouwen voerden een emancipatiestrijd. Hoewel godsdienstvrijheid al in de grondwet stond, waren katholieken sinds de Gouden Eeuw tweederangsburgers. Zij wilden dat veranderen. Sommige katholieken werkten samen met protestanten, omdat ze hetzelfde belang hadden: onderwijs. Volgens de grondwet betaalde de overheid alleen openbaar onderwijs, dat was neutraal en door de overheid betaald. Wie christelijk onderwijs wilde aanbieden, moest dat zelf betalen. De confessionelen – protestanten en katholieken – gingen de Schoolstrijd aan om gelijke subsidies voor bijzonder onderwijs te krijgen. Dit was onderwijs dat gebaseerd was op een religieuze of levensbeschouwelijke identiteit.
Aan het eind van de negentiende eeuw zetten ook vrouwen zich steeds meer in voor gelijke rechten. Terwijl steeds meer mannen stemrecht kregen, eisten feministen hetzelfde voor vrouwen. Bekende strijdsters waren bijvoorbeeld Aletta Jacobs, de eerste vrouwelijke arts in Nederland, en Wilhelmina Drucker, die opriep tot gelijke rechten voor vrouwen. Zij organiseerden demonstraties, schreven pamfletten en richtten verenigingen op om hun eisen kracht bij te zetten. Na jarenlange strijd kregen vrouwen in 1917 passief kiesrecht: ze mochten gekozen worden, maar nog niet zelf stemmen. Dit kwam door een grondwetswijziging, waarbij onder druk van socialisten eerst het algemeen mannenkiesrecht werd ingevoerd. In dezelfde wijziging werd ook de Schoolstrijd beslist: bijzonder en openbaar onderwijs kregen gelijke subsidies. Zo werd de politieke vrede hersteld. Daarom heet dit akkoord de Pacificatie van 1917, een vredesluiting waarbij de schoolstrijd werd opgelost en het kiesrecht werd uitgebreid.
Literatuur
Baardewijk, Frans van. Geschiedenis van Indonesië. Den Haag: Walburg Pers, 2006.
Blom, Hans. Geschiedenis van de Nederlanden. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, 2005.
Riessen, M.G. Nederland en Indonesië: Vier eeuwen contact en beïnvloeding. Groningen: Wolters-Noordhoff, 2000.