Historische context 1: Het Britse Rijk, 1585 - 1900

Leidende vragen

Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika’s (1585-1833)?

Waardoor werd India in de 19e eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)?

Welke rol speelden de koloniën in sociaal- economische ontwikkelingen in Groot-Brittannië (1750-1900)?

Ze was nog maar twintig jaar oud toen ze voet zette op de kade van Londen. Pocahontas, dochter van een Powhatan-hoofdman, keek haar ogen uit. De stad was grijs, koud en druk. Ze was ver van huis. Haar naam klonk vreemd in de Engelse salons waar ze werd rondgeleid als een soort levende trofee – een ‘beschaafde’ Indiaanse prinses, bewijs dat het Britse rijk niet alleen veroverde, maar ook ‘beschaving’ bracht.

Wat niemand zag, was hoe verloren ze zich voelde. Ze miste haar familie, haar taal, haar land. Slechts een jaar later stierf ze, op twintigjarige leeftijd, in een havenstad aan de Theems. Ze zou nooit terugkeren naar haar geboortegrond.

Haar verhaal is klein. Maar het markeert het begin van iets groots. Want achter de reis van Pocahontas schuilt het verhaal van een rijk dat groeide en groeide – gevoed door plantages, koloniale handel en Britse ambities. Katoen uit India, suiker van Caribische eilanden en tabak uit Virginia werden met scheepsladingen naar Engeland gebracht. Steeds vaker dreef winst uit koloniën de motor van vernieuwing aan.

Twee eeuwen later was Groot-Brittannië de fabriekshal van de wereld. De stoommachine pompte ritmisch in de fabrieken van Manchester en Liverpool. Kinderen werkten tussen ratelende machines. Ondernemers verdienden fortuinen. Overal roken mensen de steenkool, hoorden ze de piepende wielen van spoorwegen, zagen ze de rook van schoorstenen die de lucht zwart kleurden.

Maar hoe kon een eilandrijk uitgroeien tot het machtigste industriële en imperialistische rijk van de 19e eeuw? Welke rol speelden koloniën, technologie, arbeiders, hervormers – en mensen zoals Pocahontas, die hun leven zagen veranderen door de ambities van een verre monarch?

Kenmerkende aspecten
  • Het begin van Europese overzeese expansie.
  • De ontwikkeling van handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
  • Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën, en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
  • De wetenschappelijke revolutie.
  • Rationeel optimisme en verlicht denken dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving.
  • De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving.
  • Discussies over de ‘sociale kwestie’.
  • De opkomst van emancipatiebewegingen.
  • Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen aan het politieke proces.
  • De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
  • Het modern imperialisme dat verband hield met de industrialisatie.

1. Vestiging en vrijheid: de ontwikkeling van Engelse koloniën in Amerika (1585-1833)

  • Kent drie motieven om in de zeventiende eeuw naar Amerika te verhuizen.
  • Kunt beschrijven hoe de contacten tussen kolonisten en indianen zich ontwikkelden.
  • Kan verklaren waarom de komst van kolonisten zorgde voor een snelle afname van het aantal indianen.
  • Kent de sociale en economische eigenschappen van vestigingskoloniën en van plantage-economieën.
  • Kunt verklaren waarom de plantagekoloniën in het Caraïbisch gebied, zoals Barbados en Jamaica, winstgevender waren voor de Britse kolonisator dan de plantagekoloniën in Noord-Amerika.
  • Kunt de driehoekshandel van de Britse African Company beschrijven en verklaren.
  • Kent economische en politieke motieven voor het verzet van de kolonisten tegen Groot-Brittannië.
  • Kunt uitleggen hoe verlichte ideeën als trias politica, volkssoevereiniteit en natuurlijke rechten werden toegepast in de Amerikaanse grondwet.
  • Kent de historische argumenten voor en tegen abolitionisme; en waarom het verbod op slavenhandel en slavernij in het Britse Rijk zorgde voor de economische neergang van Jamaica en Barbados.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kent drie motieven om in de zeventiende eeuw naar Amerika te verhuizen.
  • Kunt beschrijven hoe de contacten tussen kolonisten en indianen zich ontwikkelden.
  • Kan verklaren waarom de komst van kolonisten zorgde voor een snelle afname van het aantal indianen.
  • Kent de sociale en economische eigenschappen van vestigingskoloniën en van plantage-economieën.
  • Kunt verklaren waarom de plantagekoloniën in het Caraïbisch gebied, zoals Barbados en Jamaica, winstgevender waren voor de Britse kolonisator dan de plantagekoloniën in Noord-Amerika.
  • Kunt de driehoekshandel van de Britse African Company beschrijven en verklaren.
  • Kent economische en politieke motieven voor het verzet van de kolonisten tegen Groot-Brittannië.
  • Kunt uitleggen hoe verlichte ideeën als trias politica, volkssoevereiniteit en natuurlijke rechten werden toegepast in de Amerikaanse grondwet.
  • Kent de historische argumenten voor en tegen abolitionisme; en waarom het verbod op slavenhandel en slavernij in het Britse Rijk zorgde voor de economische neergang van Jamaica en Barbados.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

Vanaf de vijftiende eeuw begon Europa aan een periode van overzeese expansie. Door verbeteringen in de scheepvaart en navigatie konden Europese landen als Spanje, Portugal, Frankrijk en Engeland verre reizen maken. Ze waren op zoek naar nieuwe handelsroutes, kostbare grondstoffen en mogelijkheden om hun macht en geloof te verspreiden. In deze context begonnen aan het eind van de zestiende eeuw ook de Engelsen met het verkennen van Noord-Amerika. Ze zagen het als een mogelijke uitvalsbasis in de strijd met het katholieke Spanje en als gebied om nieuwe koloniën te stichten. Engeland en Spanje waren op dat moment verwikkeld in een conflict dat voortkwam uit religieuze tegenstellingen (protestantisme tegenover katholicisme), politieke rivaliteit en economische concurrentie op zee. Engelse kapers vielen bijvoorbeeld regelmatig Spaanse schepen aan. Het was een tijd van religieuze en politieke spanningen in Europa; en veel landen zochten naar manieren om hun invloed te vergroten. De Engelsen wilden niet achterblijven. In 1585 stichtten de Engelsen een eerste kolonie: Roanoke. Die kolonie heeft maar een paar jaar bestaan, doordat het geteisterd werd door misoogsten en ziekten. Enkele nakomelingen uit die kolonie vertrokken naar de kolonie Virginia, de eerste succesvolle Noord-Amerikaanse kolonie.

 

De eerste kolonisten

De eerste contacten tussen kolonisten en indianenInheemse bewoners van Amerika. waren vaak vriendelijk. Met ‘indianen’ bedoelen we de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika, die al duizenden jaren op het continent leefden voordat de Europeanen arriveerden. Ze hadden hun eigen talen, culturen en samenlevingen, verspreid over het hele continent. In het begin dreven zij handel met de Engelse kolonisten en wisselden ze kennis uit over landbouwgewassen. Zo leerden de kolonisten bijvoorbeeld hoe ze mais en pompoen konden verbouwen. Deze samenwerking zorgde ervoor dat de kolonisten de eerste jaren konden overleven, wat later in de Amerikaanse geschiedenis herdacht zou worden met het feest ‘Thanksgiving’. Maar het bestaan in deze ‘nieuwe wereld’ bleef hard. Daarom werden er telkens weer campagnes georganiseerd om nieuwe kolonisten aan te trekken.

In de eeuw daarna verhuisden steeds meer mensen naar deze gebieden. Ze deden dat om drie belangrijke redenen:

  • Geld verdienen: net als andere Europese landen hoopten de Engelsen op rijkdom uit Amerika, zoals goud, zilver en vruchtbare grond. Ook zochten ze een nieuwe route naar Azië die hen zou helpen de lucratieve specerijenhandel te bereiken.
  • Vrijheid van geloof: sommige gelovigen mochten in Engeland hun geloof niet uitoefenen zoals zij wilden. In Amerika wilden ze een samenleving opbouwen waar dat wel kon. Ze geloofden dat ze een voorbeeld konden zijn voor de rest van de wereld.
  • Beter leven: door de bevolkingsgroei in Engeland waren er te weinig banen. Veel jongeren hoopten in Amerika een nieuw bestaan op te bouwen als boer, ambachtsman of handelaar. Grond was daar goedkoop of zelfs gratis, wat het extra aantrekkelijk maakte.

In 1620 stichtten de protestantse Pilgrim Fathers een Engelse nederzetting in New England, aan de oostkust van Noord-Amerika. Zij wilden een geheel nieuwe samenleving opbouwen waarin zij hun geloof vrij konden uitoefenen, zonder inmenging van de Engelse staat of kerk, waarbij het leven draaide om het geloof. Al snel leidde deze puriteinse kijk op het geloof tot onbegrip richting andere geloven: katholiek, maar ook inheemse religieuze gebruiken.

Bron 1. De Pilgrim Fathers vertrokken in 1620 naar Amerika. Ze kwamen vanuit Leiden, waar ze negen jaar hadden gewoond na hun vlucht uit Engeland vanwege religieuze vervolging. Vanuit Delfshaven vertrokken ze met de Speedwell, die in Engeland werd verwisseld voor de Mayflower. Dit schip vertrok uiteindelijk op 16 september 1620 vanuit Plymouth, Engeland, met 102 kolonisten aan boord, om de Plymouth Colony te stichten.
Bron 2. In 1614 bekeerde het Indiaanse meisje Pocahontas zich tot het christendom en ging door het leven als Rebecca. Tijdens haar leven zijn twee portretten van haar gemaakt. Op dit potret is haar huidskleur veel witter gemaakt. Waarom zou de maker dat gedaan hebben?

De spanningen tussen indianen en kolonisten leidden uiteindelijk ook tot conflicten. De kolonisten namen steeds meer land in voor landbouw. Een belangrijke oorzaak hiervan was dat kolonisten een andere kijk hadden op bezit dan de indianen. Waar de meeste indianen land collectief gebruikten zonder het als persoonlijk eigendom te beschouwen, zagen de Europeanen land juist als iets wat je kon bezitten, afbakenen en verkopen. Dit leidde tot misverstanden, frustraties en uiteindelijk gewelddadige conflicten. Daardoor ontstonden gevechten. De Engelsen hadden betere wapens en waren vaak in het voordeel. De inheemse volken werkten bovendien niet goed samen tegen de kolonisten. Bloedige oorlogen en Europese ziektes als pokken en griep decimeerden de inheemse bevolkingOorspronkelijke bewoners van een gebied.. Deze ziektes verspreidden zich razendsnel en richtten enorme schade aan, omdat de inheemse bevolking er geen weerstand tegen had.

 

Vestigings- en exploitatiekoloniën

De manier waarop kolonisten zich vestigden en geld probeerden te verdienen, verschilde per regio. Deze verschillen hadden te maken met klimaat, bodem, ligging en het doel waarmee mensen naar Amerika kwamen. Zo ontstonden er in Noord-Amerika twee soorten koloniën:

  • In het noorden waren vestigingskoloniën zoals New England. Mensen leefden in dorpen en stadjes, deden aan handel, kleinschalige landbouw en ambachten. Ze vormden hechte gemeenschappen met een sterke focus op godsdienst, onderwijs en zelfbestuur.
  • In het zuiden waren plantagekoloniënEen overzees gebiedsdeel met grote landbouwgebieden waar slaven handelsgewassen voor de Europese markt verbouwden. of exploitatiekoloniën zoals Virginia. Daar werkten veel mensen op plantages waar tabak en katoen werd verbouwd. Hiervoor gebruikten ze vaak slaven. Deze plantages waren sterk gericht op export naar Europa.

Hoewel de dertien koloniën aan de oostkust van Noord-Amerika een belangrijk deel vormden van het Britse rijk, lagen de écht grote winsten vaak elders. De Caraïbische eilanden zoals Barbados en Jamaica waren voor de Britse kolonisator zelfs vaak winstgevender dan de noordelijke of zuidelijke koloniën in Noord-Amerika. Dat had meerdere oorzaken. Het klimaat was er warm en de grond vruchtbaar, wat ideaal was voor de teelt van suikerriet, een zeer gewild product in Europa. Bovendien werden op de plantages in deze gebieden op nog grote schaal gebruikgemaakt van slavenarbeid, waardoor de productiekosten laag bleven. De hele economische structuur was gericht op maximale winst, vaak zonder oog voor duurzaamheid of het welzijn van de mensen die het werk uitvoerden. Zo ontstonden op deze eilanden echte winstfabrieken, waar natuur en mensenlevens ondergeschikt waren aan de opbrengst.

Bron 3. Engelse koloniën in Amerika. Sommigen ontstonden als vestigingskolonie, anderen als plantagekolonie/exploitatiekolonie.
Bron 4. In eerste instantie moesten de inheemse bewoners van Amerika suiker en tabak verbouwen op de plantages. Toen zij stierven, werden tot slaafgemaakte Afrikanen naar Amerika verscheept om daar dwangarbeid te verrichten.
Bron 5. Een schematische weergave van de driehoekshandel met de belangrijkst handelsstromen tussen Europa, Afrika en Amerika.

De plantagehouders op deze eilanden waren vaak tijdelijk in de kolonie. Ze keerden met hun rijkdom terug naar Engeland, terwijl de slaven achterbleven in slechte en vaak onmenselijke omstandigheden. Alle Britse koloniën maakten gebruik van de arbeid van slaafgemaakten, maar in de zuidelijke plantagekoloniën en vooral in de Caraïbische gebieden vormden zij een veel groter deel van de bevolking. De economische bloei van deze regio’s was dan ook onlosmakelijk verbonden met slavernijSysteem waarbij iemand eigendom is van een ander..

Om deze slavenhandel goed te organiseren, ontwikkelde zich een winstgevend handelssysteem dat driehoekshandel werd genoemd. Vanuit Engeland gingen producten zoals textiel, wapens en alcohol naar Afrika. Daar ruilden de Engelsen deze spullen voor tot slaaf gemaakte Afrikanen. Die werden vervolgens onder gruwelijke omstandigheden naar Amerika gebracht tijdens de zogenaamde ‘Middle Passage’. In Amerika werden ze verkocht en tewerkgesteld op plantages. De suiker, tabak en katoen die zij daar produceerden, ging weer terug naar Europa. De ’royal african companyBritse handelsorganisatie die zich specialiseerde in het vervoeren van slaven over de Atlantische Oceaan.‘ werd opgericht om deze handel te coördineren en verder te professionaliseren. Deze handelscompagnie verplichte bijvoorbeeld haar handelaren dat schepen niet meer leeg vanuit Amerika mochten terugkeren naar Engeland. De driehoekshandel was een kernonderdeel van het handelskapitalismeHandel drijven met als doel winst te maken. dat de wereldeconomieEen economisch systeem waarin goederen uit verschillende delen van de wereld worden verhandeld. in deze periode vormgaf.

 

Groeiende spanning in de Amerikaanse koloniën

In de achttiende eeuw kwamen er spanningen tussen de kolonisten en Groot-Brittannië. De Britse overheid voerde veel oorlogen en om die te bekostigen moesten de kolonisten belasting betalen. Maar zij hadden geen stem in het Britse parlement dat over die belastingen besliste. Dat vonden zij oneerlijk en zij riepen: “No taxation without representation” (geen belasting zonder vertegenwoordiging). Hier zie je een direct verband tussen de belastingen en het gevoel van uitsluiting uit de politieke macht.

Daarnaast golden er strenge handelsregels. Kolonisten mochten hun producten alleen aan Groot-Brittannië verkopen en moesten veel goederen juist uit Groot-Brittannië halen. Hierdoor werd hun economie afhankelijk en dat versterkte hun gevoel dat ze niet serieus werden genomen als volwaardige burgers van het rijk. Zo hingen economische onvrede en politieke onvrede nauw met elkaar samen.

De kolonisten protesteerden hevig tegen de Britse regering. Daarbij grepen terug op verlichte ideeënIdeeën die dankzij rationeel (verstandelijk) redeneren ontstonden en die tot doel hadden een betere samenleving te creëren. die populair waren geworden in Europa:

  • Trias politicaScheiding van de macht in drie delen: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. (Montesquieu): deze Franse filosoof stelde dat de macht in een samenleving verdeeld moest worden in drie delen: de wetgevende macht (bijvoorbeeld het parlement), de uitvoerende macht (zoals de regering) en de rechterlijke macht (de rechters). Door deze machten van elkaar te scheiden, voorkom je machtsmisbruik en bescherm je de vrijheid van burgers. Dit idee was een reactie op de absolute macht van koningen, waarbij één persoon alle beslissingen nam zonder controle. Montesquieu zag die machtsconcentratie als een groot gevaar voor de vrijheid van het volk.
  • VolkssoevereiniteitHet volk heeft de hoogste macht en bepaalt wie de bestuurders zijn. (Rousseau): Jean-Jacques Rousseau geloofde dat het volk het hoogste gezag in de staat moest hebben. Niet een koning of een elite, maar de burgers zelf moeten bepalen wie hen regeert. Een regering mag alleen bestaan als het volk ermee instemt; en het volk mag haar ook weer afzetten. Dit idee was een directe tegenhanger van het absolutisme, waarbij koningen beweerden dat zij hun macht van God kregen (het ‘droit divin’) en geen verantwoording hoefden af te leggen aan het volk, alleen aan God.
  • Natuurlijke rechtenRechten die altijd, overal en voor iedereen zouden moeten gelden, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting. (Locke): de Engelse denker John Locke vond dat ieder mens van nature rechten heeft die niet afgenomen mogen worden. Het gaat dan vooral om het recht op leven, vrijheid en eigendom. Deze rechten gelden altijd, overal en voor iedereen. De belangrijkste taak van de overheid is om deze rechten te beschermen; als dat niet gebeurt, heeft het volk het recht om in verzet te komen. Locke’s ideeën waren een reactie op het achttiende-eeuwse probleem dat veel mensen machteloos stonden tegenover willekeurige arrestaties, machtsmisbruik en onderdrukking door absolute heersers. Zijn theorie bood een alternatief waarin de rechten van het individu voorop stonden; en waarin de overheid verantwoordelijk was om die rechten actief te waarborgen.

De spanning liepen zo hoog op, dat in 1776 de kolonisten in opstand kwamen en hun onafhankelijkheid uitriepen. Ze vormden een eigen federale statenbondOnafhankelijke staten met eigen regelgeving die met elkaar een verbond van samenwerking hebben.: de Verenigde Staten van Amerika, gebaseerd op verlichte ideeën over vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid. Deze ideeën kwamen ook concreet terug in de staatsinrichting van het nieuwe land. Zo werd de trias politica van Montesquieu doorgevoerd in de Amerikaanse grondwet: de macht werd verdeeld tussen de wetgevende macht (Congres), de uitvoerende macht (president) en de rechterlijke macht (Hooggerechtshof). De volkssoevereiniteit van Rousseau kreeg vorm doordat burgers voortaan hun eigen vertegenwoordigers mochten kiezen. En de natuurlijke rechten van Locke — leven, vrijheid en eigendom — werden als uitgangspunt opgenomen in de Onafhankelijkheidsverklaring. Zo kwamen theorie en praktijk op revolutionaire wijze samen.

Maar die idealen stonden vaak ook haaks op de praktijk in veel Amerikaanse staten, waar slavernij nog volop bestond. Dit leidde tot toenemende spanningen. Want hoe kon een land dat gebouwd was op vrijheid en mensenrechten tegelijkertijd miljoenen mensen in slavernij houden?

 

Afschaffing van de Slavernij

Vanaf het einde van de achttiende eeuw groeide in verlichte én religieuze kringen het besef dat slavernij moreel onaanvaardbaar was. Die overtuiging vormde de basis van het abolitionismeBeweging waarvan de aanhangers streden voor afschaffing van de slavernij.: een beweging die streed voor de afschaffing van slavernij. Deze discussie speelde niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Groot-Brittannië, waar steeds meer stemmen opgingen om een einde te maken aan de slavenhandel en slavernij in het rijk.

Voorstanders van afschaffing wezen op de onmenselijke en wrede behandeling van slaven. Volgens de Bijbel, zo stelden zij, zijn alle mensen gelijk voor God. Daarnaast betoogden zij — in lijn met de verlichte filosofen — dat elk mens onvervreemdbare rechten bezit. Die rechten gelden voor iedereen, ongeacht afkomst of huidskleur.

Tegenstanders dachten daar heel anders over. Zij vonden slavernij noodzakelijk voor het succes van de plantage-economieEconomie die afhankelijk is van de opbrengsten van grote landbouwgebieden (plantages).. Zonder goedkope arbeid zouden plantages failliet gaan. Sommigen rechtvaardigden slavernij zelfs met racistische denkbeelden. Zij geloofden dat Afrikanen minderwaardig waren.

De discussie kreeg steeds meer politieke invloed. Onder druk van het abolitionisme nam het Britse parlement in 1807 een belangrijke stap: het verbood de trans-Atlantische slavenhandelAfrikanen vervoeren naar Amerika om hen daar als slaven te werk te stellen.. Er mochten geen slaven meer uit Afrika naar Amerika worden vervoerd. In 1833 volgde een nieuwe wet. Deze verbood slavernij in het grootste deel van het Britse rijk, waaronder op de winstgevende eilanden Barbados en Jamaica. De economische gevolgen waren groot. Zonder slavenarbeid daalde de productie. Suikerplantages leverden minder op en raakten uitgeput. De eilanden verloren hun leidende positie in de wereldhandel.

Toch verdween slavernij niet overal tegelijk. In de Verenigde Staten duurde het nog tot 1865 voordat slavernij werd afgeschaft. Maar de Britse afschaffing was een keerpunt. Ze liet zien dat morele overtuigingen en verlichte idealen — zoals gelijkheid, vrijheid en menselijke waardigheid — uiteindelijk tot grote maatschappelijke veranderingen kunnen leiden.

Bron 6. Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten van Amerika waarin de kolonisten zich afscheidden van het Britse Rijk, waarin ze de Britse koning als tiran bestempelden.
Bron 7. Op dit schilderij de nichtjes van Opperrechter Lord Mansfield. Hij was een groot tegenstander van slavernij. Soortgelijke schilderijen werden gebruikt als propaganda. Wat voor boodschap geeft de maker de kijker mee?

2. India als kroonkolonie van het Britse Rijk, van handelscontact tot imperiale overheersing (1765-1885)

  • Kunt uitleggen dat het Britse handelsmonopolie in India voordelen had voor de Britse handelaren, maar ook voor de Indiase bevolking en de Indiase vorsten.
  • Kent de Britse handelswijze in India in de zeventiende eeuw, met factorijen en bania’s en kan deze handelswijze verklaren.
  • Kunt de ontwikkeling van de positie van Indiase handelsproducten in de wereldeconomie van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw beschrijven en verklaren.
  • Kunt uitleggen waarom het Verdrag van Allahabad het einde betekende van de invloed van de Mogolvorsten op het bestuur van India.
  • Kunt verklaren waarom in 1857 de Grote Indiase Opstand tegen het Britse gezag uitbrak en je kunt benoemen welke gevolgen deze opstand kreeg.
  • Kent het verband tussen de industriële revolutie in Groot-Brittannië en de opkomst van het modern imperialisme in India uitleggen.
  • Kunt het belang van de opening van het Suezkanaal voor de Britse handel uitleggen.
  • Kent de motieven voor de oprichting van het Indian National Congres.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kunt uitleggen dat het Britse handelsmonopolie in India voordelen had voor de Britse handelaren, maar ook voor de Indiase bevolking en de Indiase vorsten.
  • Kent de Britse handelswijze in India in de zeventiende eeuw, met factorijen en bania’s en kan deze handelswijze verklaren.
  • Kunt de ontwikkeling van de positie van Indiase handelsproducten in de wereldeconomie van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw beschrijven en verklaren.
  • Kunt uitleggen waarom het Verdrag van Allahabad het einde betekende van de invloed van de Mogolvorsten op het bestuur van India.
  • Kunt verklaren waarom in 1857 de Grote Indiase Opstand tegen het Britse gezag uitbrak en je kunt benoemen welke gevolgen deze opstand kreeg.
  • Kent het verband tussen de industriële revolutie in Groot-Brittannië en de opkomst van het modern imperialisme in India uitleggen.
  • Kunt het belang van de opening van het Suezkanaal voor de Britse handel uitleggen.
  • Kent de motieven voor de oprichting van het Indian National Congres.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

In het begin van de 17e eeuw begonnen Britse handelaren met het opzetten van handelscontacten in India. Ze richtten de East India Company op, een machtige onderneming die van de Britse regering het handelsmonopolieAfspraak om als enige te mogen handelen in een bepaald product, met een bepaald land of in een bepaald gebied. kreeg op de handel met India. Deze compagnie had uitzonderlijk veel bevoegdheden: ze mocht verdragen sluiten met lokale vorsten, legers inzetten om gebieden onder controle te krijgen en factorijenEen factorij is een handelspost aan een buitenlandse kust die werd gebruikt als steunpunt voor de overzeese handel. bouwen; handelsposten langs de kust die als steunpunt dienden voor hun handelsnetwerk. De Britten werkten daarbij samen met Indiase tussenpersonen, de zogenaamde bania’s, die een sleutelrol speelden. Deze bania’s kochten goederen, zoals katoen, zijde en specerijen, van producenten in het binnenland en zorgden ervoor dat die op tijd bij de Britse factorijen aankwamen. De Britten drongen het binnenland niet zelf binnen, omdat ze daarvoor militair en bestuurlijk afhankelijk waren van samenwerking met lokale machthebbers: de Mogolvorsten van India. De Britten voelden de noodzaak ook niet, omdat de handelscontacten via de bania’s efficiënter en winstgevender waren. Zo verdienden zowel de Britse handelaren als de Indiase handelaren en vorsten goed aan deze samenwerking. De Britten kregen toegang tot waardevolle producten voor de Europese markt, terwijl de Indiase producenten profiteerden van extra inkomsten; de Mogolvorsten van de export belastingen over die goederen en de plaatselijke bevolking van de extra werkgelegenheid.

 

India in de wereldeconomie en Britse controle

Bron 8. Een vertegenwoordiger van de East India Company.

In de 17e en 18e eeuw groeide India uit tot een belangrijke speler in de wereldeconomie. Indiase stoffen waren populair in Europa vanwege hun kwaliteit en kleur. De mooie stoffen werden een statussymbool voor rijke burgers in Europa. Maar ook buiten Europa was de vraag groot; zo ook in Azië en Afrika. Deze stoffen werden soms zelfs gebruikt om slaven te kopen in Afrika, die vervolgens naar Amerika werden verscheept. India was dus onderdeel van een wereldwijde handel die ook bekendstaat als de driehoekshandelHandelsnetwerk tussen Europa, Afrika en Amerika.. Deze manier van handel drijven, met het doel zoveel mogelijk winst te maken, wordt aangeduid als handelskapitalismeHandel drijven met als doel winst te maken, door in te spelen op vraag en aanbod.. De Britse vloot, de Royal Navy, speelde een grote rol in het beschermen van deze routes en het handhaven van Britse invloed op zee. Daarnaast speelde het Brits-Indische leger een grote rol bij de controle over het rijk. Dit leger bestond voornamelijk uit Indiase soldaten, die dienden onder Britse officieren. De militaire aanwezigheid hielp bij het afdwingen van Britse belangen in het subcontinent.

 

Van handelsmacht naar territoriale heerschappij

In de loop van de 18e eeuw raakte de centrale macht van de Mogol dynastieFamilie die gedurende meerdere generaties invloed of macht uitoefent. in India verzwakt. In de eerste helft van die eeuw bestuurden de Mogolvorsten het grootste deel van India, maar hun gezag begon af te nemen. Daardoor konden andere lokale vorsten, die formeel onder het gezag van de Mogols vielen, steeds meer hun eigen gang gaan. Ze sloten zelfstandig verdragen, soms met de Britten maar ook met andere Europese mogendheden zoals de Fransen of de Nederlanders. Omdat deze lokale machthebbers vooral voor eigen voordeel kozen, verbonden zij zich geregeld aan de Britse East India Company in plaats van aan de Mogols. De East India Company maakte hier handig gebruik van door een strategie van ‘verdeel en heers’: ze sloot allianties met sommige lokale machthebbers en speelde hen uit tegen anderen, waaronder de Mogols.

In 1757 sloot de ‘nawab van Bengalen’, een regionale vorst die formeel nog onder het gezag van de Mogols viel, een bondgenootschap met de Fransen. Daardoor kwamen de Britse handelsbelangen direct in gevaar. Daarom greep het Britse leger in. Nog datzelfde jaar versloegen de Britten onder leiding van de East India Company het leger van de nawab bij de Slag bij Plassey. Daardoor kregen de Britten de controle over Bengalen en verstevigden ze hun positie in India. Acht jaar later, in 1765, dwongen zij de Mogolvorst Shah Alam II het Verdrag van Allahabad te ondertekenen. Het gevolg was dat de East India Company het recht kreeg om belasting te innen in een groot deel van India. Hierdoor waren de Mogolvorsten, hoewel zij formeel bleven bestaan, in de praktijk machteloos. Sommigen werkten nog samen met de Britten, maar hun rol was voornamelijk symbolisch. Het echte bestuur lag voortaan bij de Britten.

Na de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten in 1776 verloor Groot-Brittannië zijn belangrijkste kolonie in Noord-Amerika. Daardoor kwam er meer nadruk te liggen op Aziatische gebieden, met name India. India werd gezien als een waardevolle vervanging vanwege zijn rijkdom aan grondstoffen, strategische ligging en grote bevolking. Daarom namen de Britse investeringen in militaire, bestuurlijke en economische structuren in India sterk toe. De koloniale bezittingen in India moesten het moederlandEen staat die de macht uitoefent in een ander land of gebied door koloniale overheersing. versterken, zoals de Engelse koloniën in Amerika de eeuw daarvoor hadden gedaan.

De Britten vestigden zich echter niet in groten getale in India. Een kleine groep Britse bestuurders voerde het gezag uit over miljoenen Indiërs. Zij maakten hierbij gebruik van bestaande Indiase bestuursstructuren, zoals samenwerking met lokale vorsten en regionale ambtenaren die al gewend waren belasting te innen en recht te spreken. Daardoor konden de Britten met een relatief kleine aanwezigheid toch hun macht uitoefenen over het uitgestrekte gebied.

Bron 9. De Mogolvorst Shah Alam II ondertekent het Verdrag van Allabad, waarin stond dat de door de EIC veroverde provincies deels van de EIC zouden blijven en dat de belastingen uit het deel wat van de Mogolvorst bleef, naar de EIC zouden gaan.
Bron 10. Britse normen en waarden werden na de machtsovername van de EIC leidend in India. Zo werd onder andere weduweverbranding verboden.

Hoewel veel Indiërs zich schikten in het Britse gezag, wezen de Britten tal van inheemse religieuze en sociale gebruiken af. Zo ook de weduweverbranding. Als een vooraanstaande man was overleden en werd gecremeerd, ondergingen zijn vrouwen hetzelfde lot, terwijl zij nog leefden. Daarom bestempelden de Britten dit gebruik als barbaars. Ook het Indiase kastenstelsel en andere tradities werden door hen beschouwd als tekenen van een achtergebleven samenleving. Vanuit een gevoel van culturele superioriteit zagen de Britten hun eigen beschaving als verheven boven die van de Indiërs. Daardoor voelden ze zich gerechtigd om in te grijpen.

Om die reden voerden de Britten hun eigen normen en waarden in. Engels werd de officiële taal van bestuur en onderwijs. Ook het Britse rechtssysteem werd ingevoerd. Daardoor veranderde de manier waarop rechtspraak plaatsvond ingrijpend. Scholen kregen een curriculum dat was gebaseerd op Britse onderwijsprincipes. Het gevolg was dat een nieuwe, door de Britten opgeleide Indiase elite ontstond, die vertrouwd was met westerse ideeën. Deze hervormingen moesten niet alleen het bestuur efficiënter maken, maar dienden ook het bredere doel om India om te vormen naar westers model.

 

De Grote Sepoy Opstand

Ondanks de grote veranderingen in tradities en religieuze gebruiken accepteerden veel Indiërs het Britse gezag. Er was na de machtsovername inmiddels een middenklasse opgekomen, die had geprofiteerd van de Engelse scholing en samenwerkte met de EIC. Maar er sluimerde wel ongenoegen, vooral wanneer religieuze gebruiken belachelijk werden gemaakt. Daardoor groeide de spanning tussen Britten en Indiërs. In 1857 kwam het tot een grote opstand, begonnen door Indiase soldaten (sepoys) in het Britse leger. Zij weigerden nieuwe geweerpatronen te gebruiken, omdat die met vet van koeien en varkens zouden zijn ingesmeerd. Voor hindoes is de koe een heilig dier, waardoor het gebruik van rundervet als diep beledigend en onrein werd gezien. Voor moslims is het varken een onrein dier dat strikt verboden is in hun geloof. Omdat hindoes en moslims de twee grootste geloofsgroepen in India waren, raakte deze kwestie een zeer gevoelige snaar. Daarom beschouwden zij het gebruik van respectievelijk rundervet en varkensvet als verwerpelijk.

Bron 11. De Britten straften de opstandige Indiërs meedogenloos. Zo gebruikten ze een techniek die ze ‘blowing the guns’ noemden: de gevangene werd voor de loop van een kanon vastgebonden. Daarna werd deze afgevuurd, met de dood van de gevangene als gevolg.

De woede over deze kwestie leidde ertoe dat een opstand uitbrak die zich snel uitbreidde over grote delen van Noord- en Centraal-India. Sepoys vielen Britse garnizoenen aan, bevrijdden gevangenen en riepen in sommige gebieden de oude Mogolheerschappij opnieuw uit. Daardoor ontstonden bloedige confrontaties waarin zowel Britten als Indiërs wreedheden tegen elkaar pleegden. Britse vrouwen en kinderen werden in sommige gevallen vermoord, wat in Groot-Brittannië tot grote verontwaardiging leidde. Daardoor kwam de opstand groot in het nieuws in Groot-Brittannië. De kranten legden vooral de nadruk op het geweld van de Indiase rebellen. Daardoor groeide in Groot-Brittannië de steun voor een harde aanpak van de opstandelingen.

De Britten reageerden met ongekende hardheid. Daarom sloegen ze de opstand neer met grote militaire kracht en pasten ze keiharde repressie toe. Dit hield in dat hele dorpen die verdacht werden van steun aan de rebellen werden platgebrand, mannen publiekelijk werden geëxecuteerd en vrouwen en kinderen zwaar werden gestraft. Ook werden sepoys massaal opgepakt en op gruwelijke wijze terechtgesteld, bijvoorbeeld door ze voor de loop van kanonnen te binden. Onder druk van de publieke opinie vond de regering in Londen dat de EIC deze opstand had kunnen voorkomen. Daarom werd de East India Company opgeheven en nam de Britse regering het bestuur over India officieel over. Het gevolg hiervan was dat India veranderde in een kroonkolonie. In 1876 werd koningin Victoria symbolisch uitgeroepen tot keizerin van India. Daardoor was het land nu onmiskenbaar onderdeel van het Britse Rijk.

 

India, de productieschuur van het Britse Rijk

Intussen had in Groot-Brittannië de industriële revolutie grote veranderingen teweeggebracht. Britse fabrieken konden nu op grote schaal stoffen maken, waardoor India niet langer nodig was als producent van eindproducten. In plaats daarvan werd India leverancier van grondstoffen, zoals ruwe katoen, die in Britse fabrieken werden verwerkt. Daarna werden die stoffen weer terug naar India gebracht om verkocht te worden. India werd zo een plantagekolonie, waar de nadruk kwam te liggen op het telen van exportgewassen zoals katoen, thee en indigo. Kleine Indiase producenten konden niet op tegen de goedkope fabrieksproducten en verloren hun werk. Veel Indiërs konden deze geïmporteerde Britse producten alleen betalen omdat ze werk vonden op plantages of in dienst van de koloniale infrastructuur, zoals spoorwegen, havenarbeid of de lagere ambtenarij. Toch leidde dit proces op langere termijn tot het instorten van de traditionele Indiase huisnijverheid.

Om deze koloniale economie draaiende te houden, investeerden de Britten in moderne infrastructuur. Ze legden een uitgebreid spoorwegnet aan waarmee grondstoffen snel van het binnenland naar de havens konden worden vervoerd. Ook het gebruik van stoomschepen nam toe. Een belangrijke mijlpaal was de opening van het Suezkanaal in 1869. Dit kanaal verbond de Middellandse Zee met de Rode Zee, waardoor de reis tussen Europa en India duizenden kilometers korter werd. De handelsroutes werden hierdoor niet alleen sneller, maar ook goedkoper, wat de Britse controle over India verder versterkte.

 

Oproep tot hervorming en het begin van verzet

Hoewel de Britten India zagen als een onderdeel van hun wereldrijk, kwam er ook steeds meer kritiek. In 1885 richtte een groep hoogopgeleide Indiërs het Indian National Congress op. Deze organisatie begon voorzichtig: ze wilden gelijke kansen voor Indiërs binnen het Britse bestuur, zonder meteen te streven naar onafhankelijkheid. In eerste instantie werd het Congress door de Britten getolereerd, omdat zij het zagen als een beperkte, elitaire beweging die via beschaafde en loyale kanalen hun zorgen uitte. De leden waren tegen discriminatie, racisme en economische uitbuiting. Ze wilden een stem in hoe hun land werd bestuurd. Het Congress groeide langzaam en werd steeds invloedrijker. De Britten weigerden echter om hun macht met Indiërs te delen. Voor hen stond voorop dat Groot-Brittannië een wereldrijk was dat de taak had de wereld te vormen naar Brits voorbeeld — een beschavingsmissie waarin het Britse bestuur, de Britse cultuur en de Britse normen en waarden als superieur werden beschouwd.

In de twintigste eeuw groeide het verzet tegen de Britse overheersing uit tot een brede volksbeweging, mede dankzij de inzet van Mahatma Gandhi. Hij maakte het Indian National Congress toegankelijk voor de gewone bevolking en introduceerde geweldloos verzet (satyagraha) als strategie. Een bekend voorbeeld is de Zoutmars van 1930, waarin Gandhi het Britse zoutmonopolie uitdaagde. Zijn aanpak kreeg internationale aandacht en bracht miljoenen Indiërs in beweging. Gandhi’s leiderschap gaf het nationalisme een vreedzaam en massaal karakter en droeg bij aan de uiteindelijke onafhankelijkheid van India in 1947.

India veranderde dus in een paar eeuwen van een land van vrije handel in een kolonie onder Brits gezag. Wat begon met factorijen en bania’s, eindigde in volledige overheersing. En hoewel die overheersing grote winsten opleverde voor Groot-Brittannië, ontstond er ook steeds meer Indiaas verzet. De geschiedenis van Brits-Indiase relaties is daarmee een verhaal van winst, verlies, verzet en verandering.

Bron 12. Met de opening van het Suezkanaal in 1869 nam de reistijd naar India aanmerkelijk af.
Bron 13. Een bijeenkomst van het eerste Indian National Congress in 1885. Vanuit alle streken van India naar Bombay kwamen afgevaardigden om het Indiase volk te vertegenwoordigen.

3. Industriële wereldmacht, Groot-Brittannië als motor van de 19e eeuw (1750-1900)

  • Kent het belang van de Spinning Jenny en de stoommachine voor de ontwikkeling van de industriële revolutie in Engeland.
  • Kent de oorzaken van de bevolkingsgroei in Engeland in de achttiende eeuw.
  • Kunt uitbreiding van het Britse en Indiase spoorwegnetwerk beschrijven en daarbij verklaren waarom deze snelle uitbreiding noodzakelijk was voor de Britten.
  • Kunt de betekenis van de Reform Bill voor de ondernemers in de Britse steden beschrijven en de invoering hiervan verklaren.
  • Kent de betekenis van de Factory Acts voor Britse arbeiders en de invoering hiervan verklaren.
  • Kunt de veranderende positie van het Britse Rijk in de wereldeconomie aan het einde van de negentiende eeuw beschrijven en verklaren.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kent het belang van de Spinning Jenny en de stoommachine voor de ontwikkeling van de industriële revolutie in Engeland.
  • Kent de oorzaken van de bevolkingsgroei in Engeland in de achttiende eeuw.
  • Kunt uitbreiding van het Britse en Indiase spoorwegnetwerk beschrijven en daarbij verklaren waarom deze snelle uitbreiding noodzakelijk was voor de Britten.
  • Kunt de betekenis van de Reform Bill voor de ondernemers in de Britse steden beschrijven en de invoering hiervan verklaren.
  • Kent de betekenis van de Factory Acts voor Britse arbeiders en de invoering hiervan verklaren.
  • Kunt de veranderende positie van het Britse Rijk in de wereldeconomie aan het einde van de negentiende eeuw beschrijven en verklaren.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

In de achttiende eeuw begon Groot-Brittannië uit te groeien tot een economische wereldmacht. De rijkdom uit de koloniën, zoals katoen uit India en de zuidelijke Verenigde Staten, tabak uit Noord-Amerika en suiker uit het Caribisch gebied, speelde daarbij een belangrijke rol. Deze grondstoffen werden verbouwd door tot slaafgemaakte mensen in Amerika en op plantages in het Caribisch gebied. Britse ondernemers investeerden de winsten uit deze koloniale handel in nieuwe machines, fabrieken en infrastructuur met als doel winst te maken Dat noemen we industrieel kapitalismeFabrieksmatig produceren van producten, met als doel deze met winst te verkopen.. Rond 1750 begon in Groot-Brittannië een grote verandering: de industriële revolutie. In korte tijd veranderde het land van een landbouwmaatschappij in een land vol fabrieken en steden. Fabrikanten investeerden ook in winstgevende projecten in de koloniën. Door al deze economische initiatieven werd Londen werd het financiële hart van de wereld. Ondernemers wilden dan ook voorkomen dat de overheid zich te veel bemoeide met de economie. Zij gebruikten hun geld en invloed om de liberale markteconomieEen economie gebaseerd op vrijhandel, met zo min mogelijk inmenging in economische zaken door de politiek. veilig te stellen. De eerste wereldtentoonstelling in 1851 liet zien dat Groot-Brittannië de werkplaats van de wereld was. Deze tentoonstelling was niet alleen bedoeld voor het Britse publiek, maar vooral ook om aan de rest van de wereld te tonen hoe ver Groot-Brittannië vooropliep in technologie, industrie en wereldhandel.

 

Technologische innovaties en fabrieksgroei

Bron 14. Door de weefgetouwen op stoom aan te drijven, konden de machines constant draaien.

Die industriële revolutieOvergang van een economie van vooral landbouw en (huis)nijverheid naar een economie waarin goederen vooral machinaal en in fabrieken worden geproduceerd. begon met slimme uitvindingen. Een bekend voorbeeld is de Spinning Jenny. Deze spinmachine zorgde ervoor dat één arbeider tegelijk meerdere draden kon spinnen. Daardoor ging het maken van garens veel sneller en goedkoper. In korte tijd veranderde de huisnijverheid in grootschalige fabrieksproductie. Een andere belangrijke uitvinding was de stoommachine, verbeterd door James Watt rond 1775. Dankzij stoomkracht konden machines zonder onderbreking draaien, dag en nacht. Deze techniek werd niet alleen in fabrieken gebruikt, maar ook in mijnen, schepen en treinen. Stoomkracht werd zo het kloppend hart van de industriële samenleving.

De veranderingen die plaatsvonden waren zo diepgaand en verliepen in zo’n hoog tempo dat historici spreken van een ‘revolutie’. Niet omdat het met geweld gepaard ging, zoals bij politieke revoluties, maar omdat de samenleving in korte tijd fundamenteel veranderde op economisch, sociaal en technologisch gebied.

In steden als Manchester, Liverpool en Birmingham ontstonden enorme fabrieken. Deze steden groeiden snel, omdat veel mensen van het platteland naar de stad verhuisden om daar te werken. De samenleving veranderde ingrijpend: steeds meer mensen werkten in fabrieken in plaats van op het land. Er ontstond een industriële samenlevingSamenleving waarin de meeste goederen in fabrieken worden gemaakt en de meeste mensen in steden wonen. met een nieuwe sociale groep: de arbeidersklasse. Tegelijkertijd verdienden ondernemers grote winsten. De textielindustrie – het maken van stoffen en kleding – was in deze periode het belangrijkst. Maar ook andere sectoren, zoals ijzer, steenkool en chemie, groeiden hard.

 

Bevolkingsgroei en arbeidsaanbod

De industriële revolutie was niet mogelijk geweest zonder de sterke bevolkingsgroei in Groot-Brittannië. Deze groei had twee belangrijke oorzaken.

  • Ten eerste verbeterde de landbouw. Nieuwe technieken, zoals vruchtwisseling en het gebruik van meststoffen, zorgden voor hogere opbrengsten. Er kwam meer en goedkoper voedsel.
  • Ten tweede leefden mensen langer doordat ziektes beter werden bestreden en de hygiëne verbeterde. Dankzij de introductie van vaccinaties en betere riolering stierven minder mensen aan infectieziekten. Maar ook het dragen van katoenenkleding droeg hier aan bij. Katoen kon op een hetere temperatuur worden gewassen dan wol, waardoor bacteriën en ziektekiemen gedood werden.

Daardoor groeide de bevolking snel. Deze bevolkingsgroei had een dubbele uitwerking: enerzijds ontstond er een groot aanbod van goedkope arbeidskrachten voor de fabrieken, anderzijds nam het aantal mensen toe dat goederen kon kopen. Zo zorgde de bevolkingsgroei zowel voor het vullen van de fabrieken met arbeiders als voor een groeiende markt van consumenten die de geproduceerde goederen konden afnemen.

 

Spoorwegen als motor van het rijk

Om al die producten te vervoeren, moesten er nieuwe vervoersmiddelen komen. Eerst werden er kanalen gegraven, zodat goederen per boot vervoerd konden worden. Daarna kwamen de spoorwegen. Tussen 1825 en 1870 legden de Britten een uitgebreid spoorwegnet aan. Treinen konden grote hoeveelheden goederen en mensen snel en goedkoop vervoeren. Ook in India, dat deel uitmaakte van het Britse rijk, legden de Britten spoorlijnen aan. Daarmee konden ze grondstoffen zoals katoen, thee en opium naar de havens brengen. Zo werd India economisch steeds belangrijker voor Groot-Brittannië, als gevolg van de industrialisatie. Het spoor werd ook gebruikt voor militaire controle: soldaten konden sneller ingrijpen bij opstanden. Daarnaast zorgde de aanleg van spoorwegen voor werkgelegenheid, maar de lonen waren laag en het werk gevaarlijk.

Bron 15. Manchester gezien vanaf recreatieplaats Kersal Moor. Manchester kreeg de spottende naam 'Cottonopolis', vanwege de vele fabrieksschoorstenen van de katoenfabrieken.
Bron 16. Op deze poster van Emily Ford uit 1908 staat een fabrieksarbeidster die klaagt dat zij nooit is geraadpleegd over wetten die haar aangaan. De Factory Acts regelden werkomstandigheden voor vrouwen, maar zonder hun inspraak. De poster benadrukt het onrecht dat vrouwen geen stem hadden in politieke beslissingen. Het beeld pleit voor vrouwenkiesrecht als middel tot echte vertegenwoordiging.
Politieke hervormingen door industrialisatie

De snelle groei van de steden leidde tot politieke veranderingen. In 1832 werd in Groot-Brittannië de Reform Bill ingevoerd. Dat was een wet die het kiesstelsel veranderde. Grote industriesteden kregen meer invloed. Dit was noodzakelijk geworden omdat de bevolkingsgroei en industrialisatie ervoor hadden gezorgd dat een groot deel van de bevolking in stedelijke gebieden woonde en werkte, terwijl het parlement nog vooral vertegenwoordigers uit landelijke gebieden kende. Ondernemers die in de steden grote economische macht hadden opgebouwd, hadden nauwelijks politieke invloed. Tegelijkertijd was er iets anders aan het veranderen: door de industrialisatie ontstond er een nieuwe sociale ordening die steeds duidelijker zichtbaar werd. De opkomst van fabrieken, loondienst en grootschalige productieprocessen verving het oude, agrarische bestaan.

De oude structuur van adel, geestelijkheid en boeren maakte plaats voor een nieuwe indeling. Bovenaan stond een kleine elite van industriëlen en bankiers die rijkdom vergaarden met fabrieken en koloniale handel. Daaronder bevond zich de middenklasse van winkeliers, onderwijzers en ambtenaren. Onderaan leefden de arbeiders, die vaak in slechte omstandigheden werkten en woonden. Deze klassensamenleving ontstond rechtstreeks uit de economische verhoudingen die de industrialisatie met zich meebracht. Ze werd zichtbaar in het straatbeeld van de snelgroeiende steden: brede lanen met herenhuizen stonden vlakbij smalle steegjes met overvolle arbeiderswoningen.

De Reform Bill zorgde ervoor dat ondernemers een stem kregen in de politiek, waar eerst vooral de adel het voor het zeggen had. Deze wet betekende de invoering van censuskiesrechtKiesrecht dat alleen geldt voor mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen of genoeg bezit hebben.: alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, mochten stemmen. Hierdoor kregen vooral welgestelde burgers uit de steden politieke invloed. Later kregen ook andere groepen uit de middenklasse stemrecht. De politiek verschoof steeds meer van het platteland naar de stad. Tegelijkertijd groeide de roep om hervormingen. Groepen als de Chartisten wilden algemeen kiesrecht, sociale wetten en beter onderwijs. Hoewel hun eisen niet direct werden ingewilligd, vormden ze de basis voor latere veranderingen.

 

Arbeiders, wetgeving en vakbonden

Niet iedereen profiteerde van de industriële vooruitgang. In de fabrieken werkten mensen vaak onder slechte omstandigheden. Ze maakten lange dagen voor weinig loon. Ook kinderen moesten werken, soms al vanaf hun zesde. Het werk was zwaar en gevaarlijk. Bovendien was er was weinig toezicht. Deze problematiek noemen we de sociale kwestieDe slechte levensomstandigheden van de arbeidersklasse en de vraag hoe deze problemen moeten worden opgelost.. In de negentiende eeuw kwam het besef dat deze slechte omstandigheden onmenselijk waren en niet pasten in een land dat zich als ontwikkeld beschouwde. Maar wie was verantwoordelijk voor de oplossing van deze sociale kwestie? Veel Britse parlementsleden vonden dat fabriekseigenaren zelf moesten zorgen voor fatsoenlijke werk- en woonomstandigheden.

Aan het begin van de negentiende eeuw braken er steeds vaker kleine relletjes uit. Fabrieken werden door groepen ontevreden arbeiders vernield. Om grotere opstanden te voorkomen, besloot de Britse overheid in te grijpen. Vanaf 1833 kwamen wetten tegen de uitbuiting van kwetsbare arbeiders, de zogenaamde Factory Acts (fabriekswetten). Die verboden kinderarbeid voor kinderen onder de negen jaar en zorgden ervoor dat oudere kinderen naar school konden. Ook vrouwen kregen meer bescherming, bijvoorbeeld tegen nachtarbeid. In de jaren daarna gingen arbeiders zich organiseren in vakbonden. Ze eisten betere lonen, kortere werkdagen en veiligere werkplekken. Sommige hervormers, zoals Robert Owen, en later ook socialistischeSocialisme is de verzamelnaam van politieke stromingen die tot doel hebben de maatschappelijke ongelijkheid op te heffen, zoals het communisme en de sociaaldemocratie. bewegingen, steunden deze strijd. Owen was een fabrikant die bekend werd door zijn pogingen om fabrieksarbeiders betere leef- en werkomstandigheden te bieden. In zijn textielfabrieken in Schotland verkortte hij de werktijden, verhoogde de lonen en zorgde voor scholing van kinderen. Hij geloofde dat een betere behandeling van arbeiders niet alleen moreel juist was, maar ook economisch voordelig. Zijn ideeën beïnvloedden het ontstaan van vakbonden en de sociale wetgeving in Groot-Brittannië. Deze sociale veranderingen zorgden ervoor dat de overheid zich steeds meer ging bemoeien met het leven van gewone mensen. De meer liberale denkers vonden juist dat het aan de arbeiderklasse zelf was om hun positie te verbeteren, bijvoorbeeld door zichzelf te scholen; want was het wel de taak van de overheid om zich met de economie te bemoeien?

 

Groot-Brittannië en het nieuwe imperialisme

Na 1870 kreeg Groot-Brittannië te maken met felle concurrentie van landen zoals de Verenigde Staten en Duitsland. Deze landen industrialiseerden snel en werden economische grootmachten. Tegelijkertijd was de Britse markt in de loop van de 19e eeuw steeds gevoeliger geworden voor ontwikkelingen op mondiaal niveau. Oorlogen, misoogsten of politieke onrust in andere delen van de wereld konden directe gevolgen hebben voor de Britse economie. Daarom wilden de Britten verzekerd zijn van toegang tot grondstoffen en afzetmarkten. Om die vrijhandel af te dwingen, zette Groot-Brittannië soms zelfs de marine in, ook in gebieden die het niet officieel had gekoloniseerd.

Groot-Brittannië reageerde op de toenemende concurrentie door nieuwe gebieden te veroveren, vooral in Afrika en Azië. Dit werd het modern imperialismeHet streven van West-Europese landen na 1850 om zo groot mogelijke koloniale gebieden te verwerven, er de grondstoffen vandaan te halen, het als afzetmarkt te gebruiken en in dit gebied hun cultuur te verspreiden. genoemd: landen breidden hun macht uit om hun economie, leger en invloed te versterken. De verovering van deze gebieden ging vaak gepaard met geweld en onderdrukking van de lokale bevolking. Rond 1900 was Groot-Brittannië nog steeds machtig. Het rijk besloeg een kwart van de wereldbevolking en Londen was het financiële centrum van de wereld. De Britse marine was de sterkste ter wereld en beschermde de wereldhandel. Maar er kwamen veranderingen. Andere landen werden sterker, industriële markten raakten verzadigd en er ontstonden spanningen tussen grootmachten. Het Britse rijk bleef indrukwekkend, maar was niet langer onaantastbaar.

Bron 17. Het Britse Rijk in 1886. De getekende figuren in de kaartrand staan symbool voor de Britse koloniën. In het midden zit vrouwe Britannia op de wereld. Getekend door Walter Crane in 1886.

Bron 18. Arbeiders woonden en werkten vaak in slechte omstandigheden. Dit leidde tot maatschappelijke problemen zoals epidemieën, alcoholisme en huiselijk geweld. Toch waren vooral de fabriekseigenaren bezorgd over het ontstaan van eventuele opstanden. Socialistische denkers als Karl Marx riepen daartoe op.

Literatuur

Armitage, D., & Braddick, M. J. (Eds.). (2009). The British Atlantic World, 1500–1800. Palgrave Macmillan.

Bayly, C. A. (2004). The birth of the modern world, 1780–1914. Blackwell Publishing.

Beckert, S. (2016). Katoen: De opkomst van de moderne wereldeconomie (Nederlandse vertaling van het origineel uit 2015). Hollands Diep.

Klooster, W. (2009). Revolutions in the Atlantic World: A comparative history. NYU Press.

Palmer, R. R., Colton, J., & Kramer, L. (2007). A history of the modern world. McGraw-Hill.

Riessen, M. van. (2016). Oriëntatie op geschiedenis: Basisboek voor de vakdocent. Drukkerij Van Gorcum.