Bijbels, zwaarden en sikkels
Hoofdvragen
In hoeverre veranderde de Europese samenleving door de toenemende Germaanse en Frankische invloeden?
Hoe veranderde de Europese samenleving onder de Karolingische vorsten?
Wat waren de politieke, economische en sociale oorzaken voor de afnemen van de koninklijke macht en wat voor gevolgen had dit voor de middeleeuwse samenleving?
Hoe verspreidde het christendom zich over Europa?
Hoe ontstond en verspreidde de islam zich in de Arabische wereld?
In 476 n.C. werd Rome geplunderd. Grote delen van de eens zo machtige stad zouden verwoest worden. Met die gebeurtenis hield het West-Romeinse Rijk op van bestaan. Toch kon niemand rond het jaar 500 vermoeden dat de nieuwe periode die was aangebroken een bijzondere naam zou krijgen in de Europese geschiedenis: de middeleeuwen. Deze periode zou duizend jaar duren. Zoals de naam suggereert werd de periode gezien als een tussenfase – een periode in het midden – maar niet door de middeleeuwers zelf! Deze negatieve term is veel later in Italië uitgevonden, omdat daar in de veertiende eeuw weer interesse was ontstaan voor de Griekse en Romeinse oudheid. Omdat de middeleeuwers geen interesse meer hadden gehad in die klassieke cultuur, zou het volgens deze oudheidgeïnteresseerden een periode zijn geweest van duisternis. Het leven was immers beter geweest onder de Romeinen aldus dat denkbeeld. De naam middeleeuwen zegt dus eigenlijk meer over de wetenschappers uit de veertiende eeuw dan over de periode zelf. Het negatieve beeld van deze periode na de val van het West-Romeinse Rijk is tegenwoordig niet meer gebruikelijk, want de beginselen van het moderne Europa schrijven sommige historici toe aan Karel de Grote. Toch blijven we spreken van de middeleeuwen. Door de eeuwen heen is deze term zo vaak gebuikt binnen de westerse geschiedenis, dat hij niet meer weg te denken is.
- 9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
- 10. Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
- 11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
- 12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Bron 1. Clovis I was de eerste Frankische heerser die zich tot het christendom liet dopen. Zijn nakomelingen zouden heel Frankrijk verenigen, omdat ze zowel de steun van Franken als de oude Romeinse elite genoten.
1. Regeren met de scherven van een imperium
- kent de sociale, politieke en economische gevolgen van het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk.
- Kan aangeven dat de vroeg middeleeuwse economie grotendeels autarkisch was.
- Kan aangeven dat lokale edelen – zoals de Frankische koning Clovis – gebruik maakten van het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk.
- Kan het verschil aangeven tussen Romeins recht/wet en het Frankisch gewoonterecht.
- Leerdoelen
-
- kent de sociale, politieke en economische gevolgen van het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk.
- Kan aangeven dat de vroeg middeleeuwse economie grotendeels autarkisch was.
- Kan aangeven dat lokale edelen – zoals de Frankische koning Clovis – gebruik maakten van het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk.
- Kan het verschil aangeven tussen Romeins recht/wet en het Frankisch gewoonterecht.
- Extra uitleg
-
Het Romeinse Rijk was ooit heel groot en machtig. Maar op een gegeven moment viel het West-Romeinse Rijk uit elkaar. Dat heb je eerder gelezen in Van Etruskisch dorp naar Imperium Romanum. Dat kwam door verschillende oorzaken, zoals de volksverhuizingen. Allerlei volken trokken door het rijk en zorgden voor veel onrust. In die chaos maakten roversbendes gebruik van de situatie. Zij stalen en plunderden alles wat ze konden vinden. De Romeinse regering kon niets doen. Er waren bijna geen soldaten meer in de gebieden buiten Italië die konden ingrijpen. Ook uit Italië zelf konden geen soldaten worden gestuurd, want zelfs Rome zelf was moeilijk te verdedigen tegen binnenvallende volken. Dus als de hoofdstad al niet veilig was, konden andere problemen al helemaal niet opgelost worden. Vooral in de buitengebieden, zoals het huidige Frankrijk, Nederland, Duitsland en Engeland, was er geen Romeinse bescherming meer.
Autarkie
De Romeinen waren weg en de lokale edelen kregen steeds meer macht. Omdat er geen Romeinse soldaten meer waren, begonnen deze edelen elkaar te bestrijden. Ze wilden het beetje wat de Romeinen achterlieten in handen krijgen, of hun eigen land groter maken. Hierdoor werd het heel onveilig. Mensen durfden niet meer te reizen. Je kon zomaar in een gevecht terechtkomen of aangevallen worden door rovers. De handel, die eerst heel belangrijk was, verdween bijna helemaal. Slechts een paar handelsroutes bleven bestaan, maar die werden nauwelijks nog gebruikt. Grote handelssteden uit het noorden van het Romeinse Rijk werden steeds kleiner. Ze werden alleen nog maar regionale marktplaatsen.
Niet alleen de handel verdween, ook de nijverheid (het maken van producten) nam af. Dingen als sieraden maken kostte veel tijd, moeite en spullen. Maar de handwerklieden waren niet meer bereid om hierin te investerenHet opofferen van tijd, geld en mankracht om er uiteindelijk beter van te worden., want er was niemand die hun spullen kon beschermen. Romeinse soldaten die voor veiligheid zorgden, waren er niet meer. Daarom gingen mensen vooral dingen maken die ze zelf nodig hadden om te overleven, zoals eten en kleding. De mensen in de vroege middeleeuwen probeerden zo veel mogelijk zelfvoorzienend te zijn. Ze streefden naar autarkieIn je eigen onderhoud kunnen voorzien..
Omdat er bijna geen handel meer was, had geld ook weinig nut. Gouden en zilveren munten en sieraden werden omgesmolten tot gewone gebruiksvoorwerpen. Er was soms nog wel ruilhandel, maar geld werd bijna niet meer gebruikt. Mensen vroegen zich af: waarom zou je tijd en spullen stoppen in luxeproducten als ze toch gestolen kunnen worden? Toch was er niet overal volledige autarkie. In een dorp was de een beter in schoenen maken en de ander in metaal bewerken. Dus binnen een dorp was er nog wel een beetje specialisatieHet richten op de productie van één specifiek product. Hierdoor worden de kosten lager en de kwaliteit beter.. Maar de economie zoals in de tijd van het Romeinse Rijk, waarbij hele gebieden zich op één product richtten (zoals olijven of graan), bestond niet meer. Het zou nog honderden jaren duren voordat dat weer zou gebeuren.
Het Merovingische Rijk
Na de val van het West-Romeinse Rijk ontstonden er verschillende Germaanse koninkrijken. Het belangrijkste koninkrijk werd het rijk van de Franken in Gallië, het gebied dat nu ongeveer Frankrijk is. Daarom gaat het in dit hoofdstuk vooral over de Franken.
Toen het Romeinse gezag verdween in 476, kwam er een sterke leider naar voren: Clovis. Hij regeerde van 481 tot 511. Clovis wilde de machtigste heerser worden. Daarom probeerde hij al zijn tegenstanders uit de weg te ruimen en zijn rijk steeds groter te maken. Zo verdreef hij bijvoorbeeld de Visigoten richting Spanje. Rond het jaar 497 had Clovis bijna heel Frankrijk veroverd. Zijn rijk werd het Merovingische Rijk genoemd, naar Merovech, de mythische voorouder van Clovis. Clovis beweerde dat hij van deze Merovech afstamde.
De Romeinen vonden Clovis een echte ‘barbaarse’ koning. Er is een verhaal over Clovis dat dat goed laat zien. Op een dag inspecteerde Clovis zijn leger. Hij zag een soldaat met wie hij eerder ruzie had gehad over buit uit een oorlog. Clovis pakte de bijl van deze soldaat af en beschuldigde hem van slecht onderhoud. Toen gooide hij de bijl op de grond. Op het moment dat de soldaat zijn bijl wilde oprapen, sloeg Clovis hem met zijn eigen wapen dood.
Toen Clovis eenmaal zo’n groot rijk had, vond hij het slim om ook het geloof van de meeste inwoners over te nemen: het christendom. In 498 liet Clovis zich dopen in de kerk van Reims, samen met belangrijke Frankische edelen. Door christen te worden, kreeg Clovis de steun van bisschoppen in de voormalige Romeinse steden. Zij hadden vaak het bestuur overgenomen toen de Romeinen vertrokken. Clovis koos ervoor om zich aan te sluiten bij de officiële vorm van het christendom, zoals die werd verkondigd door de paus in Rome. Hierdoor gingen de paus en de Franken met elkaar samenwerken. Clovis probeerde ook de voormalige Romeinse inwoners tevreden te houden door veel Romeinse gewoonten te behouden. Hij erkende bovendien het gezag van de Oost-Romeinse keizer.
Politiek is geen beroep, het zit in je bloed!
Toen Clovis in 511 stierf, werd zijn rijk verdeeld onder zijn vier zonen. Dat lijkt misschien vreemd, maar zo deden de Merovingische koningen dat altijd. Zij zagen hun rijk niet als een land zoals het Romeinse Rijk, waar alles werd geregeld door wetten en professionele bestuurders. De Frankische koningen vonden hun rijk meer hun persoonlijke bezit, ook wel een ‘allodium‘ genoemd (Latijn voor bezit).
Het was heel normaal om bezittingen te erven. Dat hoorde bij het Frankische gewoonterecht: de ongeschreven regels waar de mensen zich aan hielden. De Frankische koningen verdeelden hun rijk door erfopvolgingDe regel dat wanneer een heerser sterft, hij wordt opgevolgd door zijn nakomelingen. In de middeleeuwen waren dat vaak de zoons van de heerser.. Ze vonden dit geen probleem. Sterker nog, ze dachten dat het hun familie sterker maakte, omdat familieleden dan samen moesten werken. Ook geloofden ze in koningsheil: een soort magische kracht die sterker werd als een familie meer leden had. In theorie zou die samenwerking goed moeten gaan. Maar in de praktijk leidde het verdelen van het rijk vaak tot ruzie. De zonen van een overleden koning gingen vaak met elkaar vechten om het bezit van hun vader. Die erfopvolging leidde daardoor meestal juist tot verzwakking van het rijk.
2. Karels feodaliteit
- Kan aangeven hoe de Karolingische vorsten de macht overnamen van de Merovingische vorsten.
- Kent de manier waarop Karel de Grote naar religieuze, politieke en religieuze eenheid streefde.
- Kan het feodalisme onder Karel de Grote uitleggen.
- Kan aangeven dat het Europese eenheidsideaal uiteindelijk niet gehaald werd door de Karolingische vorsten.
- Kan aangeven dat het beleid van Karel de Grote voor een heropleving van de klassieke oudheid zorgde (verdiepingsstof).
- Leerdoelen
-
- Kan aangeven hoe de Karolingische vorsten de macht overnamen van de Merovingische vorsten.
- Kent de manier waarop Karel de Grote naar religieuze, politieke en religieuze eenheid streefde.
- Kan het feodalisme onder Karel de Grote uitleggen.
- Kan aangeven dat het Europese eenheidsideaal uiteindelijk niet gehaald werd door de Karolingische vorsten.
- Kan aangeven dat het beleid van Karel de Grote voor een heropleving van de klassieke oudheid zorgde (verdiepingsstof).
- Extra uitleg
-
Na de dood van Clovis ging het minder goed met de macht van de Merovingische koningen. Er kwamen andere mensen aan het hof die steeds belangrijker werden: de hofmeiers. Dit waren hoge ambtenaren die veel invloed hadden op het bestuur van het rijk. Ze regelden het geld en bestuurden vaak in plaats van de koning zelf. Eén van die hofmeiers was Karel Martel, uit de familie van de Karolingen. Hij wist steeds meer macht te krijgen. Uiteindelijk had hij bijna alles voor het zeggen in het Frankische rijk. In 751 stuurde Karel Martel een groep mensen naar de paus in Rome. Zij vroegen de paus of het eigenlijk wel goed was dat de Merovingische koningen nog steeds officieel de baas waren, terwijl ze geen echte macht meer hadden.
De paus was blij met het bezoek van Karel Martels mensen. Op dat moment werd de paus namelijk bedreigd door een ander volk: de Longobarden. De Longobarden waren christenen, maar zij geloofden niet in het christendom zoals de paus het uitlegde. De Franken, het volk van Karel Martel, geloofden wél in de vorm van het christendom die de paus belangrijk vond. De paus beloofde daarom dat hij Karel Martel zou steunen als die de macht overnam, op één voorwaarde: de Franken moesten de paus beschermen tegen de Longobarden.
Drie jaar later trok de zoon van Karel Martel met een leger naar Italië om de Longobarden te verslaan. Zo werd de macht overgenomen door de familie van Karel Martel, de Karolingen. Zonder steun van de paus was dat nooit gelukt. De Franken luisterden namelijk goed naar de paus, die ze zagen als de plaatsvervanger van God op aarde.

Bron 4. De uitbreidingen van het Frankische Rijk onder de Merovingische heersers, gevolgd door Karel Martel en zijn opvolgers.
Karels geloof
In 771 werd Karel koning van de Franken. We kennen hem als Karel de Grote. Hij was de eerste koning uit de familie van de Karolingen. Karel werd een van de machtigste heersers van zijn tijd. Zijn rijk strekte zich uit over een groot deel van Europa (bron 4).
Karel had het idee dat Europa één moest worden: met één koning en één geloof. Hij wilde dat er overal in zijn rijk hetzelfde geloof was: het christendom. Dat idee van eenheid ontstond alleen door het voeren van veel oorlogen. Karel veroverde gebieden in Europa en verdreef andere volken. In Italië versloeg hij de laatste Longobarden. In het zuiden, bij de Pyreneeën, vocht hij tegen moslims uit Spanje. In het noorden hield hij de Saksen – die nog in Germaanse goden geloofden – onder controle. Vaak werden deze volken met geweld tot het christendom gebracht. Dit noem je bekerenHet overgaan op een andere godsdienst.. Monniken trokken ook naar de heidenseEen heidene is iemand met het verkeerde geloof. Dit hangt dus af van welk geloof degene die het woord gebruikt heeft. gebieden om mensen te overtuigen, soms met de Bijbel, soms met het zwaard. Op deze manier hoopte Karel dat iedereen in zijn rijk hetzelfde geloof had en er minder ruzie zou zijn over verschillen in religie.
Karels politiek
Karel de Grote wist dat hij zo’n groot rijk nooit in zijn eentje kon besturen. Daarom deelde hij zijn rijk op in stukken, die ‘gouwen’ werden genoemd. Elke gouw werd bestuurd door een graaf of een hertog. Deze edelen moesten zweren dat ze Karel trouw zouden zijn en hem zouden helpen als dat nodig was. In ruil daarvoor mochten ze een deel van de belasting houden. Wanneer een edelman stierf, koos Karel een nieuwe bestuurder. Deze bestuurders werden leenmannen genoemd. Dit systeem heet het feodalismeFeodalisme, feodaalstelsel of leenstelsel is het systeem waarbij een leenheer grond in leen geeft aan een leenman in ruil voor bepaalde diensten..
Karel vertrouwde zijn leenmannen niet altijd. Daarom stuurde hij speciale ambtenaren, de zendgraven, om te controleren of alles goed ging. Zij moesten nagaan of de regels van Karel – de capitulariaDe wetten van Karel de Grote. – wel werden gevolgd. Ook Karel zelf reisde door zijn rijk en bezocht de verschillende ‘paltsen’ (paleizen) om zijn bestuurders in de gaten te houden.
Karels economie
Karel de Grote wilde ook dat er economische eenheid was in zijn rijk. Overal werden dezelfde munten gebruikt: ponden, schellingen en penningen. Dit maakte handel over grote afstanden makkelijker. Daardoor kwam de handel weer even op gang. Dat had ook een politiek doel. Karel liet een afbeelding van zijn hoofd op de munt slaan. Hierdoor wist iedereen in het rijk dat Karel hun keizer was!
Na de dood van Karel de Grote in 814 kwam zijn zoon Lodewijk aan de macht. Lodewijk verloor het vertrouwen van de edelen. Zij kozen de kant van de zonen van Lodewijk, die de macht van hun vader probeerden af te pakken. Het gevolg was een oorlog tussen de zonen en vader, want allen zagen zichzelf als de echte opvolger van Karel de Grote. In 843 werd het rijk van Karel de Grote in drie delen gesplitst, bij het Verdrag van Verdun. Zo viel het eens zo grote rijk toch uiteen.
Verdiepingsstof: Karolingische renaissance
Het bestuurssysteem van Karel de Grote – het feodalisme – was vooral gebaseerd op trouw aan de koning. Daarom was persoonlijk contact heel belangrijk. Volgens historici was dit systeem beïnvloed door Germaanse ideeën: een heerser moest de baas zijn, maar had ook een verantwoordelijkheid voor zijn onderdanen. Toch merkte Karel dat persoonlijk contact soms niet genoeg was. Hij kon niet overal tegelijk zijn om zijn bevelen uit te leggen. Daarom liet hij, net als vroeger in het Romeinse Rijk, belangrijke regels en bevelen opschrijven.
De meeste mensen in het rijk van Karel konden niet lezen of schrijven. Karel wilde dat veranderen. In zijn hoofdstad Aken richtte hij een speciale school op. De leiding kwam in handen van de slimme monnik Alcuïnus. Op bevel van Karel werden daarna door heel zijn rijk scholen gesticht. Karel vond dat niet alleen monniken en andere geestelijkenIemand in dienst van de kerk. moesten kunnen lezen en schrijven, maar ook zijn ambtenaren.
Alcuïnus vond het belangrijk dat mensen boeken van oude Griekse en Romeinse schrijvers gingen bestuderen. Daarom werden deze boeken gekopieerd, zodat ze in heel Europa verspreid konden worden. Voor het overschrijven werd een nieuw, makkelijker lettertype bedacht. Ook investeerde Karel in de bouw van kerken en paleizen, en in de schilderkunst. Hierdoor bloeide de cultuur op en was er sprake van een echte opleving: historici noemen dit de Karolingische renaissance, een heropleving van de oude Griekse en Romeinse cultuur.
Was het Romeinse Rijk nu echt teruggekomen onder Karel de Grote? Er waren natuurlijk grote verschillen met vroeger. Maar ook in de tijd van de Romeinen waren er al grote verschillen tussen keizers. Voor mensen die toen leefden, was Karel echt een Romeins keizer. Hij was er één in een lange rij van keizers, die allemaal hun eigen draai gaven aan het Romeinse keizerschap.
3. Van domein tot hofstelsel
- Kan aangeven dat het feodalisme door de erfopvolging niet werkte.
- kent 3 motieven voor het verlenen van veiligheid aan boeren door een edelman.
- Kan de werking van het hofstelsel uitleggen.
- Kent de werking van het drieslagstelsel.
- Kent het verschil tussen horigen en vrije boeren.
- Kent de drie standen uit de middeleeuwen.
- Kan aangeven dat handel en nijverheid niet volkomen verdween dat Vikingen zowel bijdroegen aan de internationale handel als deze in gevaar brachten.
Werking van het feodalisme
Voor- en nadelen van het feodalisme
- Leerdoelen
-
- Kan aangeven dat het feodalisme door de erfopvolging niet werkte.
- kent 3 motieven voor het verlenen van veiligheid aan boeren door een edelman.
- Kan de werking van het hofstelsel uitleggen.
- Kent de werking van het drieslagstelsel.
- Kent het verschil tussen horigen en vrije boeren.
- Kent de drie standen uit de middeleeuwen.
- Kan aangeven dat handel en nijverheid niet volkomen verdween dat Vikingen zowel bijdroegen aan de internationale handel als deze in gevaar brachten.
- Extra uitleg
-
Werking van het feodalisme
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.Voor- en nadelen van het feodalisme
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Na de splitsing van het Frankische Rijk door erfopvolging was er geen sterke centrale macht meer, met één koning aan het hoofd. Lokale edelen maakten hiervan gebruik. In hun eigen gebied – een domeinLandgoed. genoemd – begonnen ze hun eigen ‘rijken’ op te bouwen.
Achterleenmannen en vazallen
Hoe kon zo’n groot rijk als dat van Karel de Grote uiteenvallen in allemaal kleine stukjes? In de middeleeuwen geloofden mensen dat de koning zijn macht van God had gekregen. In theorie was dat ook zo, maar in de praktijk moest een koning zijn macht afdwingen. Dat betekende dat hij regelmatig opstandige edelen moest aanpakken – soms zelfs doden – om te laten zien dat hij de baas was. Zonder zulke daden werd zijn macht niet serieus genomen. Mensen volgden namelijk vooral degene die het sterkst was. Na de dood van Karel de Grote hadden de koningen steeds meer moeite om de trouw van hun edelen te behouden.
Leenmannen werden steeds minder trouw aan de koning. Terwijl trouw juist de basis was van het feodalisme. De koning had zijn leenmannen nodig voor soldaten en geld. Als die trouw wegviel, had de koning geen macht meer, want hij kreeg belasting via deze edelen.
Waarom raakten de leenmannen hun trouw kwijt? Officieel was het de bedoeling dat een gebied te leen was tot de dood van de edelman. Daarna kon de koning het gebied aan iemand anders geven. Maar in de praktijk ging het gebied vaak naar de zoon van de overleden edelman. Zo werd het onder edelen gewoon om een leengebied te erven. Daardoor hadden zij hun koning niet meer nodig om een gebied te krijgen.
Ook begonnen leenmannen met veel land hun domein op te delen in kleinere stukjes, die ze weer uitleenden. Zo ontstond een systeem met leenheren, leenmannen en achterleenmannen. Een leenman kon zo zelf ook weer heer worden van zijn eigen (achter)leenmannen. De achterleenmannen waren vaak trouwer aan hun leenman dan aan de koning. Het domein werd eigenlijk een soort mini-koninkrijk. Zelfs als de koning hulp vroeg aan andere vazallenEen krijgsman die een eed van trouw heeft afgelegd aan een vorst of heer in ruil voor onderhoud. Vazal is een ander woord voor leenman., kon hij zijn macht vaak niet meer terugkrijgen.
Domein, donjon en hofstel
In het midden van een domein stond vaak een donjon. Dit was een stevige houten of stenen toren, meestal omringd door een muur van hout en scherpe palen. Zo’n donjon met het omliggende land van de heer werd een vroonhof genoemd. De mensen die in het gebied woonden, meestal boeren, waren afhankelijk van de edelman. Hij had namelijk als enige een veilige plek waar mensen naartoe konden vluchten als er gevaar dreigde.
Als er oorlog of gevaar was, liet de edelman de mensen om drie redenen toe tot zijn donjon:
- De edelman zag zijn gebied als zijn bezit, ook al had hij het van de koning te leen. Volgens het middeleeuwse gewoonterecht hoorde alles op het domein bij dat bezit, dus ook de mensen. Het was belangrijk dat de edelman zijn ‘bezit’ beschermde. Hij had de boeren namelijk nodig voor belastingen of voor herendienstenEen dienst die een bepaalde groep personen aan een vorst of edele moet leveren., zoals werken op het land of het repareren van de donjon.
- De edelman kon de vluchtende mensen gebruiken als soldaten om het domein te verdedigen. Vaak kregen ze dan een zeis of hooivork om mee te vechten en hielpen ze mee met de verdediging.
- Het christelijk geloof speelde ook een rol. In de Bijbel stond dat je zwakkeren moest beschermen. Daarom liet de edelman de boeren toe tot zijn donjon. Uit deze gewoonte ontstond ook het idee dat edelen, en later riddersEen groep van middeleeuwse krijgers, vaak lagere edelen zonder een eigen domein., de taak hadden om zwakkeren te beschermen.
Welke van deze redenen het belangrijkst was voor de edelen, weten historici niet precies.
Wat historici wel weten is dat in het Frankische Rijk er een groot verschil was in macht tussen boeren en edelen. Boeren hadden weinig of niets te zeggen over hun eigen leven. Ze woonden op het domein van een leenman en moesten zorgen voor genoeg voedsel en producten, in ruil voor bescherming. Dit economische systeem heet het hofstelselEen systeem waarbij het ene deel van het domein direct door de heer wordt gebruikt en het andere deel wordt verpacht aan horige boeren.. Het hofstelsel was dus belangrijk om te kunnen overleven en moest daarom zelfvoorzienend zijn.
De grond van een domein werd verdeeld in twee delen. Het eerste deel was voor de heer zelf. Op dit deel werden voedsel en andere producten gemaakt voor de heer en zijn familie. Hier stonden ook belangrijke gebouwen, zoals een windmolen. Het tweede deel was bedoeld voor de boeren die op het domein woonden.
Het land werd vaak verbouwd volgens het drieslagstelsel. De landbouwgrond werd in drie stukken verdeeld: één stuk voor zomergewassen, één stuk voor wintergewassen en één stuk bleef braak (dus lag even stil). Elk jaar wisselden deze stukken van functie. Zo bleef de grond vruchtbaar. Er werden ook andere onderlinge afspraken gemaakt over de gemeenschappelijke graasgrond. Zo werd van het voorjaar tot aan de herfst dit gebruikt om het op vee te laten grazen. Daarna werd het vee in een schuur gestald. De mest werd opgevangen en gedroogd. Een gedeelte werd als brandstof gebruikt en een ander gedeelte werd in het voorjaar vermengd met de bovenste laag aarde van de landbouwgronden om zo de vruchtbaarheid te vergroten.
Boeren waren sterk afhankelijk van de heer. Ze mochten het domein niet verlaten zonder zijn toestemming en moesten producten en diensten leveren. Deze onvrije boeren heetten horigenEen boer die gebonden is aan het domein waar hij woont.. Niet alleen de boer werd horig, maar ook zijn hele familie. Daardoor waren generaties lang mensen gebonden aan het land.
De middeleeuwse belevingswereld
Niet alle boeren leefden op een domein. Sommige boeren waren vrij en leefden in kleine boerengemeenschappen. Deze vrije boeren verdeelden het land onder elkaar en hadden gemeenschappelijke weidegrond. Ook zij gebruikten vaak het drieslagstelsel. Ze maakten duidelijke afspraken over wanneer ze gingen zaaien. Het vee graasde op de gezamenlijke grond tot de herfst en werd daarna op stal gezet. De mest werd gebruikt als brandstof of over het land gestrooid om het vruchtbaarder te maken.
Toch weten historici niet zo veel over het dagelijks leven en de gedachten van de horigen en de vrije boeren. De meeste informatie komt van monniken en edelen, want alleen zij konden lezen en schrijven. In 1027 schreef bisschop Adalbero over de middeleeuwse samenleving. Volgens hem had God de mensen in drie groepen – ook wel standen genoemd – verdeeld: zij die bidden (de oratores of geestelijken), zij die strijden (de bellatores of edelen) en zij die werken (de labaratores of boeren). De meeste bronnen gaan dan ook over deze groepen eerste en tweede stand. Over de derde stand – de boeren – werd vaak negatief geschreven. Ze werden neergezet als onbeschaafd en gevaarlijk. Of de boeren zelf ook vonden dat ze bij een aparte groep hoorden en of ze echt zo waren als beschreven werd, weten historici niet zeker.
Handel, nijverheid en Vikingen
De economie in de vroege middeleeuwen bestond niet alleen uit boeren. Handel en nijverheid waren er ook, maar ze waren minder belangrijk geworden na de val van het West-Romeinse Rijk. Toch waren ze niet helemaal verdwenen. Karel de Grote probeerde het gebruik van geld weer in te voeren, maar de meeste mensen betaalden met producten. Alleen in sommige gebieden, zoals Zuid-Frankrijk, de Balkan, Italië en Byzantium, werd nog flink gehandeld. Die handel bleef vooral binnen zo’n gebied. Tussen de gebieden werd weinig handel gedreven.
Steden en dorpen die het meest van de handel profiteerden, lagen op handige plekken. Bijvoorbeeld op kruispunten van wegen, bij riviermondingen of bij havens die al bestonden sinds de Romeinen.
De schepen waarmee werd gehandeld waren klein en kwetsbaar. Daardoor werd er meestal niet ver gevaren. De Vikingen uit Scandinavië waren een uitzondering. Zij bouwden grote, sterke schepen en dreven handel over grote afstanden. In tegenstelling tot wat in veel christelijke bronnen staat, waren Vikingen vaak handelaren. Ze begonnen hun reizen met koopwaar aan boord. Soms ging het mis bij het handelen en gingen ze over tot afpersing of plundering. Maar volgens archeologen zijn er geen bewijzen voor grote plundertochten waarbij hele steden werden vernietigd, zoals vroeger werd gedacht.
Toch waren de negende en tiende eeuw een gevaarlijke tijd. Vikingen vielen steeds vaker de kusten van Europa aan. Waarom ze van handelaar naar plunderaar gingen, weten historici niet precies. Het kan komen door mislukte oogsten in Scandinavië of doordat leiders in Scandinavië meer plundertochten wilden houden. Ook werd duidelijk dat koningen in die tijd niet genoeg macht hadden om overal tegelijk te helpen. Veel leenmannen hielpen elkaar niet, en sommige werden zelfs roofherenEdelmannen die vanuit hun donjon omliggende dorpen beroofden.. Voor mensen die aan de kust woonden was het duidelijk: van de koning hoefde je niet veel te verwachten. Iedereen moest zichzelf zien te redden.


Bron 10. Een Vikingschip dat zeewaardig was. Let op de vele details die aan het schip zijn toegevoegd.
4. Met de Bijbel door Europa
- Kan aangeven dat de Bijbel in de middeleeuwen nog niet vast stond en veranderde door verschillende kerkvaders.
- Kan aangeven hoe kloosters zich ontwikkelden van afgelegen geloofsgemeenschappen naar machtige domeinen.
- Kent 2 redenen waarom monniken niet-gelovigen bekeerden en hoe deze geestelijken kerstenen.
- Kan met het voorbeeld van de Friezen aangeven dat geloven in het christendom ook afgedwongen werd.
- Leerdoelen
-
- Kan aangeven dat de Bijbel in de middeleeuwen nog niet vast stond en veranderde door verschillende kerkvaders.
- Kan aangeven hoe kloosters zich ontwikkelden van afgelegen geloofsgemeenschappen naar machtige domeinen.
- Kent 2 redenen waarom monniken niet-gelovigen bekeerden en hoe deze geestelijken kerstenen.
- Kan met het voorbeeld van de Friezen aangeven dat geloven in het christendom ook afgedwongen werd.
- Extra uitleg
-
Toen Rome in 410 door de Germaanse Visigoten werd geplunderd, gaven de mensen die nog in de oude Romeinse goden geloofden de christenen de schuld. Door het christendom waren de Romeinen slap geworden vonden zij. Maar in zijn boek De stad van God ging Augustinus (354-430) in tegen deze kritiek. Het was jammer dat Rome was geplunderd, maar ook niet erg! Het leven op aarde was immers maar tijdelijk. Het echte leven begon pas na de dood in de hemel. En alleen diegenen die in Christus geloofden, werden door God toegelaten. Deze uitverkoren mensen hoorden volgens Augustinus bij de ‘stad van God’.

Bron 12. Onderdeel van het werk dat monniken deden, was het bewaren van kennis. Monniken uit het klooster (kloosterlingen) schreven boeken over van christelijke schrijvers, maar ook van schrijvers uit de oudheid. Het is dan ook te danken aan monniken dat een deel van deze kennis bewaard is gebleven. Dit overschrijven moest zonder fouten gedaan worden. Het kopiëren kon soms meer dan een jaar duren!
De ideeën uit het boek van Augustinus werden na zijn dood onderdeel van de Bijbel, het heilige boek van de christenen. Dit laat zien dat het christelijke geloof in het begin nog niet helemaal vaststond. Elke belangrijke denker die iets toevoegde aan de uitleg van de Bijbel wordt een kerkvaderKerkleiders die de christelijke leer vastlegden in hun boeken. genoemd. Augustinus was zo’n kerkvader. In de middeleeuwen werden boeken als die van Augustinus erg populair en kregen ze veel invloed op hoe mensen geloofden.
Monniken en kloosters
Sommige christenen vonden dat de wereld vol met zonden was. Ze zagen overal verleidingen die verboden waren volgens de Bijbel. Sommige mensen besloten alleen te gaan wonen, ver weg van andere mensen, als kluizenaar. Zij wilden zich helemaal richten op hun geloof en zo de verleidingen weerstaan. Anderen wilden ook hun geloof centraal stellen, maar liever in een groep. Zij trokken zich terug als monnik of non in een kloosterIs een gebouw of een samenstel van gebouwen dat dient tot huisvesting van een groep of gemeenschap van mannen of vrouwen, vaak monniken of nonnen genoemd, die zich uit de wereld heeft teruggetrokken om een godsdienstig leven te leiden., waar ze samen werkten en baden. Daarnaast boden ze onderdak aan reizigers en zorgden ze voor zieken. Monniken en nonnen legden beloften af van kuisheidGeen seks hebben., armoede en gehoorzaamheid aan het hoofd van het klooster, de abt.
In het begin leefden monniken arm, zoals ze hadden beloofd. Maar na verloop van tijd werden kloosters steeds rijker. Koningen en edelen gaven land en bezittingen aan de kloosters, omdat ze hoopten daarmee een plek in de hemel te verdienen. Uiteindelijk bezaten veel kloosters grote domeinen waar horigen het werk deden.
De abt, die leidinggaf aan een klooster, werd door al die rijkdom zo machtig als een echte leenheer. In tijden van oorlog kon hij zelfs een leger leiden. Daarom probeerden edelen soms om abt te worden door deze positie te kopen.
Aan het begin van de middeleeuwen leefden geestelijken niet heel anders dan gewone gelovigen, de leken. Lage geestelijken, zoals pastoors, hadden vaak een gezin en een klein boerderijtje. Maar hogere geestelijken, zoals abten en bisschoppen, gingen steeds meer leven als rijke edelen.
Kerstenen met de Bijbel
Monniken speelden een grote rol bij de verspreiding van het christendom. Vanuit kloosters werden missionarissenEen missionaris is iemand die het geloof verspreidt. naar andere gebieden gestuurd. Historici denken dat monniken hiervoor twee redenen hadden.
- Ten eerste vonden ze het hun taak om niet-gelovigen, zoals de Germanen, tot het christendom te bekeren. Zij geloofden dat de Germanen anders naar de hel zouden gaan.
- Ten tweede betekende het bekeren van volken zoals de Saksen dat er meer gelovigen kwamen. Meer gelovigen betekende meer macht voor de kerk en vooral voor de kloosters.
Monniken probeerden het nieuwe geloof aantrekkelijk te maken voor niet-christenen zoals Germanen en Ieren. Ze bouwden bijvoorbeeld kerken op plekken die heilig waren volgens het oude geloof, zoals bij een heilige boom. In Ierland werd zelfs het symbool van het christendom – het kruis – aangepast: er werd een zon in het kruis gezet, omdat de zon belangrijk was in het oude Ierse geloof.


Bron 13. Kloosters werden vaak autarkisch gebouwd. In het middelpunt van het klooster lag de kapel - de plek waar de monniken bidden. In de rest van de gebouwen werd geslapen of gewerkt.
Kerstenen met het zwaard
Eerder heb je gelezen over de doop van Clovis. Hij werd katholiekDeel van het christendom dat valt onder het gezag van de biscchop van Rome: de paus. om zo steun te krijgen van de bisschoppen, die nog veel macht hadden in de oude Romeinse steden. Nadat Clovis en zijn soldaten zich lieten dopen, volgden veel mensen in het Frankische Rijk hun voorbeeld – soms omdat ze dat zelf wilden, maar vaak ook onder dwang.
Vooral bij de Friezen ging het niet makkelijk. Hun leiders wilden niets van het nieuwe geloof weten en verzetten zich fel. Missionarissen die naar de Friezen werden gestuurd, kwamen vaak uit Engeland, waar rond het jaar 600 al veel mensen christelijk waren geworden. Maar het bekeren was gevaarlijk. In 716 probeerde de missionaris Bonifatius de Friezen te overtuigen om hun oude geloof op te geven, maar dat lukte niet. In 754 werd Bonifatius zelfs bij Dokkum vermoord. Lange tijd probeerde niemand meer de Friezen te bekeren.
Pas toen de Franken het huidige Nederland wilden veroveren, besloten ze dat de Friezen alleen nog met geweld tot het ‘juiste’ geloof konden worden gebracht. Zo werd het christendom steeds verder verspreid, vaak met dwang en soms zelfs met het zwaard. Rond het jaar 1050 was bijna heel West-Europa christelijk geworden. Toch bleven op veel plekken delen van het oude geloof bestaan. Geestelijken noemden dat ‘bijgeloof’.
5. Islam, een nieuw soort geloof?
- Kan aangeven waar en hoe de islam ontstond en snel verspreidde.
- Kan 3 redenen geven waarom na 756 nog steeds gesproken kan worden van een Arabische wereld.
- Kan aangeven dat de Arabische wereld zowel economisch als cultureel in contact stond met het christelijk Europa.
- Kan aangeven dat de Arabische samenleving op religieus, cultureel en wetenschappelijk gebied tolerant en dat deze tolerantie leidde tot ontwikkeling op wetenschappelijk en cultureel gebied.
- Kent het veroveringsproces van het Iberisch Schiereiland door de Moren en welke gevolgen dit zou hebben voor de inwoners van dit gebied (verdiepingsstof).
- Leerdoelen
-
- Kan aangeven waar en hoe de islam ontstond en snel verspreidde.
- Kan 3 redenen geven waarom na 756 nog steeds gesproken kan worden van een Arabische wereld.
- Kan aangeven dat de Arabische wereld zowel economisch als cultureel in contact stond met het christelijk Europa.
- Kan aangeven dat de Arabische samenleving op religieus, cultureel en wetenschappelijk gebied tolerant en dat deze tolerantie leidde tot ontwikkeling op wetenschappelijk en cultureel gebied.
- Kent het veroveringsproces van het Iberisch Schiereiland door de Moren en welke gevolgen dit zou hebben voor de inwoners van dit gebied (verdiepingsstof).
- Extra uitleg
-
Op een kruispunt van belangrijke handelsroutes lag de Arabische stad Mekka. Hier kwamen veel kooplieden bij elkaar om te handelen. Door deze handel werd Mekka een rijke stad. Niet alleen kooplieden kwamen er; ook pelgrimsEen pelgrim is iemand die op bedevaart gaat naar een heilige plaats. bezochten Mekka. Zij brachten een bezoek aan de Kaäba, een tempel waar een heilige steen en beelden van verschillende goden werden vereerd.
In die tijd woonde in Mekka een rijke koopman, Mohammed. Hij kreeg volgens de verhalen visioenen waarin de aartsengel Jibriel (Gabriël) hem boodschappen gaf van Allah (het Arabische woord voor God). Mohammed leerde dat Allah de enige en ware god was. Na zijn dood werden deze boodschappen opgeschreven in de Koran, het heilige boek van de moslims. Dit nieuwe geloof zou de wereldgeschiedenis sterk gaan beïnvloeden.
Een nieuwe monotheïstische godsdienst
Mohammed verkondigde dat hij de profeet van Allah was. Hij vertelde de mensen dat er maar één god was en dat ze Hem moesten gehoorzamen. God zou goed zorgen voor zijn gelovigen en straffen wie zich tegen Hem verzette. Mohammed leerde ook dat gelovigen goed moesten zijn voor anderen, vooral voor de armen en onderdrukten. In het begin wilden weinig mensen in Mekka naar Mohammed luisteren. Uiteindelijk moest hij in 622 vluchten naar de stad Medina.
In Medina werd Mohammeds boodschap wel goed ontvangen. Vanuit deze stad verspreidde hij zijn geloof verder over het Midden-Oosten. Dit nieuwe geloof werd de islamGodsdienst van moslims, met de Koran als heilig boek. genoemd. Het verspreiden van de islam gebeurde onder andere door de jihadOp het begin de innerlijke strijd van iemand om een goed moslim te zijn. Later kreeg het de betekenis van heilige oorlog, oftewel de plicht van moslims om hun godsdienst te verspreiden, zo nodig met geweld., de heilige oorlog. Veel moslims vonden het hun taak om niet-gelovigen te redden van de hel, door hen te bekeren – zo nodig met geweld.
Op het Arabische schiereiland lukte het om in korte tijd veel mensen te bekeren. Onder leiding van Mohammed en later zijn schoonvader Omar verspreidde de islam zich snel en ontstond er een groot Arabisch rijk. Rond 637 bestond het rijk uit heel Arabië, Irak en Syrië. Daarna werden ook gebieden als Perzië (nu Iran), Noord-Afrika, Afghanistan, Sicilië en grote delen van Spanje en Portugal veroverd. Het rijk was het grootst rond 750. De kaliefenOpvolger van Mohammed als politiek en godsdienstig leider van de moslims. bestuurden het islamitische kalifaatIslamitsch rijk., eerst vanuit Damascus en later vanuit Bagdad.
Het culturele centrum van de wereld
Vanaf 756 viel het Arabische Rijk uiteen in verschillende kleinere rijken. Maar de cultuur die de Arabieren hadden meegebracht, bleef in deze gebieden bestaan.
- In alle gebieden bleef het Arabisch de belangrijkste taal.
- Het Arabisch schrift werd overal gebruikt om te communiceren en kennis op te slaan.
- De islam bleef de staatsgodsdienst.
Omdat de mensen in deze gebieden veel culturele overeenkomsten hadden, werd dit geheel ook wel de Arabische wereld genoemd. Deze Arabische wereld stond in contact met Europa. Dit kwam doordat in het huidige Turkije het Oost-Romeinse (Byzantijnse) Rijk nog bestond. Via dit rijk liepen veel handelsroutes naar de Arabische gebieden. Zo leerden Europese handelaren, vaak via het Byzantijnse Rijk, de cultuur en de rijkdommen van de Arabische wereld kennen.
Een tolerante samenleving
In de gebieden die door islamitische heersers werden veroverd, werd de islam de staatsgodsdienst. Toch werden het joodse en christelijke geloof niet verboden! De islamitische heersers waren vaak erg tolerant tegenover joden en christenen, omdat zij volgens de islam ook in dezelfde god geloofden – al was het dan op een andere manier. Joden en christenen mochten hun geloof houden, maar moesten wel extra belasting betalen. Omdat dit extra inkomsten opleverde, was er geen reden om mensen te dwingen zich te bekeren. Alleen mensen die in meer goden geloofden, moesten moslim worden.
De tolerantie van de Arabische heersers gold niet alleen voor andere geloven, maar ook voor wetenschappers en geleerden. Wetenschap werd zelfs gestimuleerd, terwijl dat in christelijk Europa veel minder het geval was. Zo reisde de Arabische christen Hunayn ibn Ishaq in 850 door Syrië en Egypte om wetenschappelijke boeken te verzamelen. Hij vertaalde deze werken van het Grieks naar het Arabisch. Daardoor leerden de Arabische geleerden veel van de oude Griekse filosofen, zoals Plato en Aristoteles. De originele en vertaalde boeken werden bewaard en bestudeerd in het Huis van Wijsheid, een soort universiteit in Bagdad. Zo bleef veel klassieke kennis bewaard.
Ook de islamitische bouwkunst ontwikkelde zich verder. Overal waar islamitische heersers de baas waren, werden moskeeën gebouwd. De grote koepels van deze gebedshuizen werden gemaakt naar het voorbeeld van Byzantijnse gebouwen. Net als bij kerken werden ook torens – minaretten – toegevoegd aan de moskeeën. In moskeeën mochten geen afbeeldingen van mensen of dieren komen, want volgens islamitische geestelijken zou dat afleiden van het geloof. Daarom versierden kunstenaars de korans en moskeeën met mooie figuren en letters.
Verdiepingsstof: Moslims veroveren Spanje
De islamitische veroveringen beperkten zich niet tot het Midden-Oosten. In het begin van de 8e eeuw stak een klein moslimleger onder leiding van generaal Tariq ibn Ziyad de zee over en veroverde snel grote delen van Spanje en Portugal. Er was weinig tegenstand en de joodse bevolking van het Iberisch Schiereiland steunde de moslims. Deze joden werden namelijk slecht behandeld door de christelijke machthebbers en hoopten op meer vrijheid onder islamitisch bestuur.
In 732 probeerden de moslims ook Frankrijk binnen te vallen. Maar bij de stad Poitiers werden ze verslagen door een groot Frankisch leger, onder leiding van Karel Martel, de grootvader van Karel de Grote. Vanaf 801 begonnen christelijke legers de moslims langzaam terug te dringen. In 1238 was alleen het islamitische rijk van Granada in Zuid-Spanje nog over. In 1492 eindigde ook dat rijk en waren Spanje en Portugal weer volledig in christelijke handen.
De moslims die Spanje hadden veroverd kwamen vooral uit Marokko en Algerije. Christenen noemden hen “Moren”. Het gebied dat zij bestuurden noemden zij zelf Al-Andalus. Het werd een rijk en cultureel ontwikkeld gebied. Steden zoals Córdoba groeiden uit tot miljoenensteden. Al-Andalus werd een multiculturele samenleving waar moslims, joden en christenen samenleefden. Sommige christenen bekeerden zich tot de islam, maar de meeste bleven christen. Dat was geen probleem, want joden en christenen moesten extra belasting betalen.
De invloed van de Moren ging verder dan alleen Spanje. Via de Spaanse havens kwamen producten uit de hele Arabische wereld en zelfs uit China Europa binnen, zoals porselein en zijde. Arabische landbouwers brachten ook nieuwe gewassen mee, zoals rijst, suiker en aubergines.
Ook op het gebied van kennis en techniek had Al-Andalus invloed. De Moren introduceerden in Spanje een slim irrigatiesysteem met water- en windmolens, waarmee water verdeeld kon worden over droge landbouwgrond. Dit systeem werd later in heel Europa overgenomen. Daarnaast werden christelijke geleerden uitgenodigd aan het hof van de Moorse heersers. Zij leerden daar over de Arabische wetenschap en namen die kennis mee terug naar hun eigen landen.
Literatuur
Rosenwein, Barbara H. A short History of the Middle Ages. Toronto: University of Toronto Press; 5e editie, 2018.
Tang, Frank. De middeleeuwen: een kleine geschiedenis. Amsterdam: Prometheus; 2e druk, 2017.


















