Tijdvak 8: Van industrie tot burgerrechten

Hoofdvragen

Wat waren de economische, politieke, culturele en sociale oorzaken en gevolgen van de westerse industrialsatie in de negentiende eeuw?

Wat was de oorzaak en de oplossing voor de ‘sociale kwestie’?

Waardoor konden steeds meer Nederlanders meedoen aan het politieke proces?

De ochtendnevel hing nog laag over de Theems toen Sir Edward Pembroke zijn wandelstok steviger vastgreep en langzaam door de straten van Londen richting de haven liep. Het was een frisse ochtend in november 1885, en de stad was al druk in beweging. Handkarren ratelden over de kinderkopjes, krantenjongens schreeuwden de koppen van de dag uit. De geur van kolenrook hing zwaar in de lucht. Over enkele uren zou hij inschepen naar het vasteland, op weg naar de Koloniale Conferentie van Berlijn, waar de toekomst van Afrika werd verdeeld door mannen in keurige pakken.

Terwijl hij voortstapte, liet hij zijn blik over de stad dwalen. Hier, aan de rand van Westminster, toonde Londen zich in al zijn tegenstrijdigheden. Aan de ene kant stonden statige gebouwen met imposante gevels, monumenten van het Britse Rijk, waar ministers, wetenschappers en industriëlen zich verzamelden om de wereld vorm te geven. De vooruitgang was overal zichtbaar: elektrische straatlantaarns verlichtten de trottoirs, een paardentram schoot ratelend voorbij; en in de verte rees een gloednieuw warenhuis op, een toonbeeld van de moderne tijd.

Maar niet ver daarvandaan, in de nauwere stegen van Whitechapel en Southwark, zag hij een heel ander Londen. Kinderen met smoezelige gezichten schoten tussen de benen van arbeiders door, vrouwen met ingevallen wangen probeerden groezelige waren of hun lichaam te verkopen op de markt. En in de schaduwen van de fabrieken keken mannen met doffe blikken hem na. De Industriële Revolutie had Engeland groot gemaakt, maar haar vruchten waren ongelijk verdeeld.

Sir Edward zuchtte en versnelde zijn pas. Dit alles achterlatend zou hij naar Berlijn reizen, waar de lotgevallen van miljoenen Afrikanen zonder hun stem werden besproken. Hij wist dat het Britse Rijk zijn belangen zou verdedigen met de gebruikelijke diplomatieke finesse, maar diep vanbinnen vroeg hij zich af of het moreel verdedigbaar was. Was dit beschaving brengen, zoals men beweerde? Of was het niets meer dan een ordelijke verdeling van macht en grondstoffen tussen Europese grootmachten?

Bij de kade zag hij de stoomboot al dampend op hem wachten. Hij zette zijn hoed recht, rechtte zijn rug en stapte vastberaden naar voren. Londen bleef achter hem, maar de dilemma’s die de stad herbergde, nam hij met zich mee.

Kenmerkende aspecten
  • 31. De industriële revolutie die in de westerse landen de basis legde voor een industriële samenleving.
  • 32. Discussie over de ‘sociale kwestie’.
  • 33. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
  • 34. De opkomst van emancipatiebewegingen.
  • 35. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
  • 36. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Bron 1. De wereldtentoonstellingen in de 19e eeuw dienden als vitrines voor industriële en technologische vooruitgangen, waar landen hun nieuwste innovaties konden tonen. Ze bevorderden de internationale handel en het culturele uitwisselen door producten, kunst en technologieën te presenteren. De tentoonstellingen waren ook bedoeld om nationale trots te tonen en politieke invloed te versterken. Ze speelden een rol in het creëren van een gemeenschappelijk wereldbeeld van vooruitgang en moderniteit.

1. Industrialisatie en modern imperialisme

  • Kunt de sociaalmaatschappelijke ontwikkelingen beschrijven die plaatsvonden tijdens de overgang van de agrarisch-urbane samenleving naar de industriële samenleving.
  • Kunt uitleggen hoe de verhouding tussen koloniën en moederlanden veranderde onder invloed van de industriële revolutie.
  • Kunt uitleggen welke politieke, ideologische en economische motieven een rol speelden bij het opkomen (Azië) en uitbreiden (Afrika) van het modern imperialisme.
  • Kunt beschrijven hoe Nederland als koloniale machthebber in het toenmalige Nederlands-Indië vormgaf aan het modern imperialisme.
  • Kent de wijze waarop de Belgische koning Leopold II zijn kolonie Congo in Afrika gebruikte als persoonlijk wingewest en kan dit beschrijven als voorbeeld van het modern imperialisme (verdiepingsstof).
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
Leerdoelen
  • Kunt de sociaalmaatschappelijke ontwikkelingen beschrijven die plaatsvonden tijdens de overgang van de agrarisch-urbane samenleving naar de industriële samenleving.
  • Kunt uitleggen hoe de verhouding tussen koloniën en moederlanden veranderde onder invloed van de industriële revolutie.
  • Kunt uitleggen welke politieke, ideologische en economische motieven een rol speelden bij het opkomen (Azië) en uitbreiden (Afrika) van het modern imperialisme.
  • Kunt beschrijven hoe Nederland als koloniale machthebber in het toenmalige Nederlands-Indië vormgaf aan het modern imperialisme.
  • Kent de wijze waarop de Belgische koning Leopold II zijn kolonie Congo in Afrika gebruikte als persoonlijk wingewest en kan dit beschrijven als voorbeeld van het modern imperialisme (verdiepingsstof).
Extra uitleg
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.

De overgang van een landbouwstedelijke samenleving of agrarisch-urbane samenleving naar een industriële samenleving begon op het platteland van Engeland. Tijdens de zeventiende en achttiende eeuw kwamen grote stukken landbouwgrond in handen van grootgrondbezitters, waardoor aaneengesloten landbouwgebieden ontstonden. Nieuwe technieken en werktuigen zorgden ervoor dat boeren meer opbrengsten per hectare konden genereren. Hierdoor nam de voedselproductie snel toe en daalden de voedselprijzen, wat het voor veel kleine boeren moeilijk maakte om te overleven. Om extra inkomen te genereren, gingen veel boeren aan huisnijverheidWerk dat thuis wordt gedaan om producten te maken, zoals weven of kaarsen maken. doen, zoals het spinnen van wol.

De opkomst van machines die sneller en efficiënter konden produceren, zoals de schietspoel en later stoommachines, leidde tot de opkomst van fabrieken. Grote investeringen waren nodig voor deze machines en de bouw van fabrieken, waardoor de productie in handen kwam van een economische elite. Boeren trokken massaal naar de steden in de hoop daar werk te vinden in de nieuwe fabrieken. Dit proces, bekend als de industriële revolutiePeriode waarin de productie van goederen steeds meer door machines in fabrieken gebeurt in plaats van met de hand., kenmerkte de overgang naar een industriële samenlevingSamenleving waarin de meeste mensen in steden wonen en werken in fabrieken. waarin machines een centrale rol speelden in de productie. Dit leidde tot industrieel kapitalismeEconomisch systeem waarbij ondernemers winst proberen te maken door producten in fabrieken te laten maken..

Bron 2. De overgang van de huisnijverheid naar machinaal produceren leidde ertoe dat niet alleen de manier van produceren verschilde, maar ook hoe er tegen werklieden aan werd gekeken: van geschoolde arbeider, naar vervangbare arbeidskracht.

Bron 3. Vele arbeidersgezinnen woonden opeengepakt in arbeiderswijken waar nauwelijks voorzieningen waren. Dit leidde tot extreem onhygiënische omstandigheden en ziekten.

De industriële revolutie zorgde niet alleen voor veranderingen in de productie, maar ook in de samenleving. De urbanisatieHet verschijnsel dat steeds meer mensen in de stad gaan wonen. nam toe, steden groeiden en nieuwe sociale klassen ontstonden. De fabriekseigenaren vormden de economische elite, terwijl een groeiende arbeidersklasse in moeilijke omstandigheden moest werken. De levensomstandigheden in de steden waren vaak slecht, met overvolle huizen en weinig sanitaire voorzieningen. Hierdoor ontstonden sociale spanningen en een toenemende roep om sociale hervormingen.

 

Verandering in de relatie tussen koloniën en moederlanden

De industriële revolutie had grote invloed op de verhouding tussen de moederlanden en hun koloniën. Door de groeiende vraag naar grondstoffen en afzetmarkten begonnen geïndustrialiseerde landen zoals Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland actief nieuwe gebieden te koloniseren. Koloniën leverden essentiële grondstoffen zoals olie, rubber, goud en diamanten, die nodig waren voor de industrie. Tegelijkertijd werden de koloniën afzetmarkten voor de fabrieksproducten uit de moederlanden.

De (Koloniale) Conferentie van Berlijn in 1885 illustreert hoe politieke motivatie samenging met economisch belang. Europese landen, waaronder Groot-Brittannië, Frankrijk, en Duitsland, kwamen samen in Berlijn om Afrika onderling te verdelen en zo conflicten te voorkomen. Dit congres was een van de belangrijkste momenten in de geschiedenis van het modern imperialismeDe periode vanaf ongeveer 1850 waarin West-Europese landen grote gebieden in Afrika en Azië veroverden om die economisch te gebruiken.. De belangen van Afrikaanse bevolkingsgroepen werden volledig genegeerd. Grenzen werden getrokken zonder rekening te houden met de etnische en culturele samenstelling van de regio’s, wat leidde tot verdeeldheid en conflict in de Afrikaanse gemeenschappen.

Bron 4. Europa, gedreven door het modern imperialisme, wilde conflicten over koloniale bezittingen voorkomen. Onder leiding van Duitsland werd Afrika verdeeld op basis van koloniale interesse, niet op basis van de volkeren die er woonden; zoals op de kaart is te zien.

Het modern imperialisme was dus niet alleen economisch gedreven, maar ook politiek gemotiveerd. Landen wilden hun macht en invloed uitbreiden door nieuwe gebieden te koloniseren. Dit zorgde voor een intense wedloop tussen Europese grootmachten om zoveel mogelijk koloniaal gebied te veroveren. Het gevolg was een wereldorde waarin de koloniale machten de economische en politieke structuur van hun koloniën bepaalden zonder inspraak van de oorspronkelijke bevolking. Dat leidde weer tot uitbuiting van de lokale bevolking en natuurlijke hulpbronnen.

 

Modern Imperialistische motieven

Het modern imperialisme in de negentiende eeuw werd gedreven door verschillende motieven. Politiek gezien wilden Europese landen hun macht en invloed vergroten door koloniaal gebied te veroveren. Economisch gezien zorgde de behoefte aan grondstoffen en nieuwe markten voor uitbreiding van koloniën. Ideologisch speelden superioriteitsgevoelens en het idee van ‘de last van de blanke man’ een rol, waarbij westerse landen vonden dat zij de ‘minder ontwikkelde’ volken moesten ‘beschaven’. Dit idee van culturele en raciale superioriteit werd versterkt door het opkomende sociaal-darwinismeTheorie die de evolutietheorie toepast op de samenleving en stelt dat sommige mensen of volken sterker zijn dan anderen en daarom machtiger zouden moeten zijn..

Sociaal darwinisme was een gedachte die voortkwam uit de evolutietheorie van Charles Darwin, waarin hij stelde dat in de natuur de sterkste overleefden. Dit werd door sommige denkers toegepast op de menselijke samenleving, waarbij werd aangenomen dat sommige volkeren sterker of ‘beter’ waren dan andere. Europeanen beschouwden zichzelf als de ‘superieuren’ en gebruikten deze ideeën om hun koloniale ambities te rechtvaardigen. Ze zagen het als hun plicht om de ‘minder ontwikkelde’ volken in Afrika en Azië te ‘beschaven’ door hun cultuur, religie en politieke systemen op te leggen. In feite werd het veroveren van koloniën gezien als een manier om de wereld in een hiërarchische volgorde te ordenen, waarbij de Europeanen aan de top stonden.

In Afrika leidde dit tot een snelle kolonisatie, waarbij inheemse bevolkingen werden onderdrukt en gedwongen zich aan te passen aan de wetten van de koloniale overheersers. Het idee van de ‘last van de blanke man’, dat Europeanen zich verplicht zouden voelen om hun superioriteit te delen, versterkte dit gevoel van rechtvaardiging. De opkomst van het nationalismePolitieke stroming waarbij mensen veel waarde hechten aan hun eigen land, volk en cultuur. in Europa, waarbij mensen hun eigen land als het beste beschouwden, zorgde ervoor dat deze overtuigingen breed gedragen werden en dat de verovering van koloniale gebieden als vanzelfsprekend werd gezien. Dit maakte de imperialistische ambities van Europese landen zowel politiek als ideologisch acceptabel en noodzakelijk in hun ogen.

 

Nederlands Modern Imperialisme in Nederlands-Indië

Nederland speelde een actieve rol in het modern imperialisme door de uitbreiding van zijn invloed in Nederlands-Indië. Inheemse leiders werden ingezet om het Nederlandse gezag te handhaven in ruil voor behoud van hun posities. Boeren moesten bepaalde gewassen tegen lage prijzen leveren aan de Nederlanders, wat leidde tot armoede en uitbuiting, zoals beschreven door Eduard Douwes Dekker in zijn boek “Max Havelaar”.

Later, in 1870, werd het systeem van gedwongen productie vervangen door particuliere ondernemingen die grote plantages beheerden. Dit leidde tot de ontwikkeling van Nederlands-Indië als leverancier van industriële grondstoffen, zoals suiker, koffie, thee, tabak, aardolie, en rubber, die essentieel waren voor de groeiende industrie in Nederland. De exploitatie van de kolonie was vooral gericht op het maximaliseren van economische voordelen voor het moederland, vaak ten koste van de lokale bevolking.

Nederland introduceerde ook nieuwe infrastructuur en onderwijs in Nederlands-Indië, maar dit diende voornamelijk de economische belangen van de kolonie. Het doel was om een efficiëntere exploitatie van de hulpbronnen te verwezenlijken en de controle over de inheemse bevolking te versterken. Inheemse kinderen krijgen Nederlandstalig onderwijs, leerden over de rijke geschiedenis van het moederland. Dit onderwijs moest de superioriteit van de blanke Nederlander bevestigen, maar ook duidelijk maken dat de enige weg naar de beschaving via westerse normen en waarden liep. Vaak het dit onderwijs het tegenovergestelde effect: steeds vaker twijfelden Indonesiërs aan de blanke superioriteit, want ‘ook zij waren immers in staat op dezelfde manier te denken en converseren als de blanke; waarom dan gehoorzamen’? Hoewel sommige inheemse leiders en elites van deze sociale, culturele en economische veranderingen profiteerden, was het overgrote deel van de bevolking onderworpen aan zware arbeidsomstandigheden en economische uitbuiting.

Bron 5. Aanplant van suikerriet bij Bago bij Probolinggo op Java in Nederlands-Indië. Dit soort gewassen werden in de kolonie verwerkt tot een halffabricaat.
Bron 6. In Belgisch Congo werd, net als in andere Europese koloniën, beschaving gebracht. Dat klinkt onschuldig, maar het tegendeel is waar. Dit leidde tot misbruik, mishandeling en trauma's. Wat gebeurt er met een kind dat met geweld moet afstappen van het de cultuur en het geloof dat het vanaf de geboorte van zijn ouders meekreeg?

Verdiepingsstof: Leopold II en Congo

Een voorbeeld van het modern imperialisme is de exploitatie van Congo door de Belgische koning Leopold II. Leopold II maakte van de Onafhankelijke Congostaat zijn persoonlijke eigendom en de inheemse bevolking werd onderdrukt door de Belgische ‘Force Publique’, het koloniale privéleger van Leopold. Rubber, dat zeer gewild was door de opkomst van de auto-industrie, werd tegen minimale kosten gewonnen, wat leidde tot extreme uitbuiting en wreedheden tegen de Congolese bevolking.

Leopold II beschouwde Congo als een persoonlijk wingewest, en zijn drang naar maximale winst leidde tot een schrikbewind. De inheemse bevolking werd gedwongen om rubber te verzamelen, vaak onder bedreiging van geweld. Zo werden de handen afgehakt van kinderen op rubberplantages als ze het dagquota niet hadden gehaald. De opbrengsten uit Congo maakten Leopold II een van de rijkste mannen van zijn tijd, maar de humanitaire kosten waren immens. Miljoenen Congolezen stierven door honger, ziekte, en mishandeling als gevolg van de uitbuiting en het geweld dat gepaard ging met het rubberregime.

Het bestuur van Leopold II in Congo werd uiteindelijk internationaal bekritiseerd, vooral door missionarissen en journalisten die de misstanden aan het licht brachten. Onder druk van internationale verontwaardiging werd Congo in 1908 overgedragen aan de Belgische staat. Dit maakte een einde aan het persoonlijke bewind van Leopold II, maar de uitbuiting van Congo bleef doorgaan, zij het onder iets ‘menselijkere’ omstandigheden.

De exploitatie van Congo onder Leopold II is een duidelijk voorbeeld van hoe het modern imperialisme leidde tot ernstige schendingen van de mensenrechten en de uitbuiting van inheemse volkeren. Het illustreert de donkere kant van het streven naar economische winst en politieke macht door de koloniale grootmachten in de negentiende eeuw.

2. Een klassensamenleving

  • Kunt de levensomstandigheden van arbeiders beschrijven en verklaren.
  • Kan uitleggen waarom  de midden- en hogere klassen zich zorgen maakten over de sociale kwestie en je kunt uitleggen welke rol de overheid hierin ging spelen in de oplossing van dit probleem.
  • Kent de groepen die zich inzetten voor de emancipatie van arbeiders en hoe zij dit deden.
  • Kent de basisbeginselen van de theorie van Marx en kunt uitleggen in welk opzicht sociaaldemocraten afwijken van Marx’ ideeën.
  • Kunt uitleggen wat het People’s Charter is en welke motieven de chartisten hadden voor de invoering hiervan (verdiepingsstof).
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
Leerdoelen
  • Kunt de levensomstandigheden van arbeiders beschrijven en verklaren.
  • Kan uitleggen waarom  de midden- en hogere klassen zich zorgen maakten over de sociale kwestie en je kunt uitleggen welke rol de overheid hierin ging spelen in de oplossing van dit probleem.
  • Kent de groepen die zich inzetten voor de emancipatie van arbeiders en hoe zij dit deden.
  • Kent de basisbeginselen van de theorie van Marx en kunt uitleggen in welk opzicht sociaaldemocraten afwijken van Marx’ ideeën.
  • Kunt uitleggen wat het People’s Charter is en welke motieven de chartisten hadden voor de invoering hiervan (verdiepingsstof).
Extra uitleg
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.

Tijdens de industriële revolutie trokken veel mensen van het platteland naar de stad, wat leidde tot een sterke urbanisatie. Dit kwam doordat het leven op het platteland steeds moeilijker werd: door technologische vooruitgang in de landbouw waren minder boeren nodig, en velen raakten hun werk kwijt. Daarnaast waren er weinig mogelijkheden om extra inkomsten te genereren, waardoor armoede toenam. Steden boden daarentegen werkgelegenheid in de snelgroeiende fabrieken, wat velen aantrok ondanks de slechte arbeids- en woonomstandigheden. Ze zochten werk in de snelgroeiende fabrieken, maar de arbeidsomstandigheden waren vaak zwaar. Werknemers maakten lange werkdagen van twaalf tot zestien uur, zes dagen per week. De lonen waren laag, waardoor veel gezinnen moeite hadden om rond te komen. Kinderarbeid was normaal: kinderen werkten in fabrieken, mijnen en werkplaatsen om een extra inkomen te verdienen voor hun families. Dit was noodzakelijk omdat de lonen van volwassen arbeiders vaak niet voldoende waren om een gezin te onderhouden. Werkgevers maakten graag gebruik van kinderarbeid, omdat kinderen minder loon kregen en vaak gehoorzamer waren dan volwassenen. Bovendien was onderwijs niet verplicht, waardoor kinderen makkelijk ingezet konden worden voor eenvoudige en soms gevaarlijke taken. Vooral in mijnen en textielfabrieken werden kinderen uitgebuit, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. Pas later, onder druk van hervormers en vakbondenEen vakbond is een organisatie die opkomt voor de rechten van werknemers, zoals betere lonen en werkomstandigheden., werden wetten ingevoerd om kinderarbeid te beperken en uiteindelijk te verbieden.

Door de lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden ontstond een grote kloof tussen arbeiders en fabriekseigenaren. De arbeidersklasse moest lange uren maken en leefde in armoede, terwijl de fabriekseigenaren en ondernemers veel winst maakten en een welvarende elite vormden. Dit leidde tot de opkomst van een klassenmaatschappij, waarin sociale positie steeds meer bepaald werd door economische status in plaats van de geboorte zoals gebruikelijk was geweest in de standensamenleving. De middenklasse groeide door de behoefte aan geschoolde arbeiders, zoals managers en administratief personeel. Ondertussen bleven de arbeiders in een kwetsbare positie door het ontbreken van sociale zekerheid.

 

Een sociale kwestie

De woonomstandigheden in de snelgroeiende industriesteden waren slecht. Veel arbeiders woonden in kleine, vochtige huizen zonder schoon drinkwater of riolering. Dit leidde tot de verspreiding van ziektes zoals cholera en tuberculose. Omdat de overheid zich in het begin nauwelijks met de leefomstandigheden bemoeide, bleef de situatie lange tijd zorgwekkend. Door het gebrek aan goede huisvesting en hygiëne stierven veel mensen op jonge leeftijd. Een goed voorbeeld hiervan was Amsterdam, waar in de negentiende eeuw veel arbeiders opeengepakt woonden in smalle steegjes en binnenplaatsen. De Jordaan was destijds een van de armste wijken van de stad, met overvolle woningen en nauwelijks sanitaire voorzieningen. Hierdoor braken regelmatig epidemieën uit, wat de sterfte onder de arbeidersklasse aanzienlijk verhoogde. Pas later, met de aanleg van waterleidingen en riolering, begon de situatie langzaam te verbeteren.

Bron 7. Met zijn schilderij wilde William Bell Scott aantonen wat er allemaal bereikt kon worden met ijzer en steenkool. Onbedoeld liet hij ook de keerzijde van de Industriële Revolutie zien.
Bron 8. Niet elke fabriekseigenaar wilde zijn werknemers uitbuitten. Zo wilde Robert Owen dat zijn fabrieken het middelpunt waren van een samenleving waarin arbeiders met elkaar leefden en voor elkaar zorgden. Owen was dan ook betrokken bij het opstellen van de Factory Act(s). De schilder F. Bates heeft Owens idee omgezet naar een schilderij.

Daarnaast waren fabrieken gevaarlijke werkplekken. Er waren nauwelijks veiligheidsmaatregelen en veel arbeiders raakten gewond door slecht onderhouden machines of giftige dampen, zoals de chemische stoffen die werden gebruikt in textielfabrieken, waar arbeiders blootgesteld werden aan schadelijke verfstoffen en bleekmiddelen, wat vaak leidde tot ernstige gezondheidsproblemen. Werken in de mijnen betekende blootstelling aan instortingsgevaar en schadelijke stoffen die longziektes veroorzaakten. Arbeiders hadden geen verzekeringen en bij ziekte of ongevallen verloren zij hun inkomen, wat hen en hun families in nog grotere armoede stortte.

 

Discussies over de sociale kwestie

Niet alleen arbeiders waren zich bewust van de sociale kwestieHet probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders in de 19e eeuw.; ook de midden- en hogere klassen begonnen zich zorgen te maken. Dit kwam deels door humanitaire overwegingen, maar ook door drie belangrijke factoren. Ten eerste leidde de verspreiding van ziektes in de overvolle arbeiderswijken niet alleen tot hoge sterfte onder arbeiders, maar vormde het ook een gevaar voor de rest van de bevolking. Cholera- en tuberculose-epidemieën troffen regelmatig de steden, wat zorgde voor angst en oproepen tot betere hygiëne en sanitaire voorzieningen. Ten tweede was er grote angst voor sociale onrust. Arbeiders begonnen zich steeds vaker te organiseren en te protesteren tegen hun situatie. De rijken waren bang dat de armoede en ontevredenheid zouden leiden tot opstanden, zoals tijdens de Franse Revolutie. Ten derde speelden christelijke overtuigingen een rol. Vanuit het christelijke geloof werd steeds vaker gepleit voor hulp aan de armen en verbeteringen in hun levensomstandigheden, gedreven door het principe van naastenliefde. Christelijke groeperingen zagen het als hun morele plicht om de zwakkeren in de samenleving te helpen en zetten zich actief in voor armoedebestrijding en betere werkomstandigheden. Vooral vanuit protestantse en katholieke hoek ontstonden initiatieven om arbeiders te ondersteunen, zoals het opzetten van weeshuizen, ziekenhuizen en sociale hulpprogramma’s. Deze bewegingen benadrukten dat het de taak van de samenleving was om zorg te dragen voor de minderbedeelden en legden daarmee de basis voor latere sociale hervormingen.

De overheid begon zich langzaamaan met het probleem te bemoeien. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen de eerste sociale wetten, zoals wetten tegen kinderarbeid en regels voor betere werkomstandigheden. In Engeland werd bijvoorbeeld de Factory Act van 1833 ingevoerd, die de werktijden van kinderen beperkte en inspecteurs aanstelde om fabrieken te controleren. In Nederland werden in 1874 de eerste stappen gezet met het Kinderwetje van Van Houten, dat kinderarbeid in fabrieken verbood voor kinderen onder de twaalf jaar. Toch duurde het lang voordat er echte verbeteringen kwamen.

Veel industriëlen en politici dachten aanvankelijk dat de vrije markt het probleem vanzelf zou oplossen, maar toen de situatie niet verbeterde, werd sociale wetgeving steeds urgenter. Steden groeiden in hoog tempo, en epidemieën zoals cholera sloegen hard toe in de overbevolkte arbeiderswijken. Dit had ook gevolgen voor de rijkere burgers, die steeds vaker pleitten voor maatregelen om de volksgezondheid te verbeteren. Maar wiens uiteindelijk verantwoordelijk het was om de situatie te veranderen: de fabriekseigenaren, de overheid of de arbeiders zelf? Daar werd flink over gediscussieerd.

 

De emancipatie van arbeiders

Verschillende groepen zetten zich in voor de verbetering van de positie van arbeiders. Vakbonden waren een belangrijke factor in deze strijd. Arbeiders begonnen zich te verenigen in vakbonden om gezamenlijk betere lonen en werkomstandigheden te eisen. In het begin werden vakbonden vaak verboden en arbeiders die lid waren van een vakbond konden hun baan verliezen. Maar naarmate de arbeidersbeweging groeide, werden vakbonden steeds sterker en invloedrijker. Dit proces versterkte de scheiding tussen de arbeidersklasse, middenklasse en elite, wat de klassensamenleving kenmerkte.

Naast vakbonden speelden socialistischeSocialisme is de politieke stroming die streeft naar meer gelijkheid in de samenleving, vooral tussen arm en rijk. en sociaaldemocratischeSociaaldemocratie in een politieke stroming die via verkiezingen en wetten de ongelijkheid in de samenleving wil verminderen, zonder een revolutie. politieke partijen een grote rol. In veel landen ontstonden arbeiderspartijen die streden voor betere arbeidsomstandigheden, hogere lonen en sociale wetgeving. In Nederland werd in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht, de voorloper van de huidige PvdA.

Bron 9. In de 19e eeuw, tijdens de industriële revolutie, waren vakbonden van groot belang voor arbeiders omdat ze collectief sterk stonden in de strijd voor betere arbeidsomstandigheden en eerlijke lonen. Door zich te verenigen in vakbonden konden arbeiders onderhandelen met werkgevers en zo hun rechten beschermen.
Bron 10. De machtsverdeling in de kapitalistische samenleving, aldus de socialistische denker Karl Marx.

Christelijke en liberale politieke hervormers zetten zich ook in voor verbetering van de situatie. Christelijke bewegingen pleitten bijvoorbeeld voor sociale wetten en liefdadigheid. Liberalen geloofden dat betere scholing en economische groei de armoede konden verminderen. Vrouwen speelden ook een steeds grotere rol in de arbeidersbeweging, vooral door zich in te zetten voor betere arbeidsomstandigheden en stemrecht. Meer vrouwenrechten leidden tot betere arbeidsomstandigheden omdat vrouwen steeds vaker opkwamen voor zaken zoals een kortere werkdag, betere lonen en veiliger werkomstandigheden. Hun betrokkenheid bij de arbeidersbeweging zorgde ervoor dat wetgeving en beleid niet alleen gericht waren op mannen, maar ook rekening hielden met de specifieke noden van vrouwelijke arbeiders, zoals zwangerschapsverlof en bescherming tegen uitbuiting. Bovendien droeg hun strijd voor stemrecht bij aan politieke hervormingen die uiteindelijk ook gunstig waren voor de bredere arbeidersklasse.

 

Socialisme

Een van de bekendste theoretici over de positie van arbeiders was Karl Marx. Hij stelde dat de geschiedenis werd bepaald door klassenstrijd: een strijd tussen de bezittende klasse (de bourgeoisieDe rijke burgerij, zoals ondernemers en mensen met een hoog inkomen.) en de arbeidersklasse (het proletariaatDe groep arme arbeiders die alleen geld verdienen door te werken en geen bezit hebben.). Marx geloofde dat de arbeidersklasse in opstand zou komen en een revolutie zou starten, waarna een samenleving zonder klassen zou ontstaan: het communismePolitieke stroming die wil dat alle productiemiddelen in handen van de hele samenleving komen, meestal via een revolutie..

Marx’ ideeën waren radicaal en werden niet door alle socialisten gedeeld. De sociaaldemocraten waren bijvoorbeeld minder revolutionair. Zij geloofden dat verandering mogelijk was via hervormingen en democratische verkiezingen in plaats van een gewelddadige revolutie. De SDAP in Nederland was een voorbeeld van een sociaaldemocratische partij die binnen het parlement verbeteringen wilde bereiken voor de arbeidersklasse.

Tegen het einde van de negentiende eeuw ontstond er een scheiding tussen revolutionaire socialisten en sociaaldemocraten. De revolutionairen geloofden dat een kapitalistische samenleving alleen met geweld kon worden omvergeworpen, terwijl sociaaldemocraten ervan overtuigd waren dat stapsgewijze hervormingen via democratische middelen een betere oplossing waren.

Bron 11. Veel chartisten uit Engeland zouden als straf naar de Britse strafkolonie Australië worden vervoerd. Daar gingen ze verder met het verspreiden van hun ideeën die zouden leiden tot meer gelijkwaardigheid tussen de klassen.

Verdiepingsstof: Het People’s Charter en de chartistenbeweging

Een van de vroegste arbeidersbewegingen die politieke hervormingen eiste, was de Chartistenbeweging in Groot-Brittannië. Deze beweging ontstond in de jaren 1830 en 1840 en eiste democratische hervormingen via het People’s Charter. Dit document bevatte zes belangrijke punten, waaronder algemeen kiesrecht voor mannen, geheime stemming en gelijke kiesdistricten.

De Chartisten geloofden dat politieke hervormingen de situatie van de arbeiders konden verbeteren. Hoewel hun beweging uiteindelijk niet direct succesvol was, werden veel van hun eisen later alsnog ingevoerd. Het People’s Charter was een belangrijke stap in de ontwikkeling van democratische rechten voor de arbeidersklasse.

De Chartisten werden geïnspireerd door de Franse Revolutie en zagen politieke hervormingen als een manier om de positie van arbeiders structureel te verbeteren en zodoende het revolutionaire ideaal van gelijkheid te verkrijgen. Ondanks het feit dat hun voorstellen eerst werden afgewezen, bleef de beweging invloedrijk en droeg zij bij aan de latere uitbreiding van het kiesrecht.

3. Nederlandse burgers krijgen meer inspraak

  • Kunt uitleggen waarom burgers in 1848 in opstand kwamen en welke politieke gevolgen dit in Nederland kreeg.
  • Kunt de opkomst van het feminisme als emancipatiebeweging verklaren en beschrijven.
  • Kent de verschillende posities in politieke en maatschappelijke kwesties die werden ingenomen door de liberalen, socialisten en confessionelen.
  • Kent de standpunten van de vier zuilen over de Schoolstrijd en het algemeen kiesrecht benoemen en verklaren.
  • Kunt beschrijven hoe de democratisering in Nederland verliep.
  • Kent de oorsprong van de verzuiling in Nederland en kan uitleggen en de gevolgen van de Pacificatie van 1917 voor deze verzuiling.
  • Kan aangeven dat de pacificatie van 1917 alleen tot stand kon komen door de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog (verdiepingsstof).
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kunt uitleggen waarom burgers in 1848 in opstand kwamen en welke politieke gevolgen dit in Nederland kreeg.
  • Kunt de opkomst van het feminisme als emancipatiebeweging verklaren en beschrijven.
  • Kent de verschillende posities in politieke en maatschappelijke kwesties die werden ingenomen door de liberalen, socialisten en confessionelen.
  • Kent de standpunten van de vier zuilen over de Schoolstrijd en het algemeen kiesrecht benoemen en verklaren.
  • Kunt beschrijven hoe de democratisering in Nederland verliep.
  • Kent de oorsprong van de verzuiling in Nederland en kan uitleggen en de gevolgen van de Pacificatie van 1917 voor deze verzuiling.
  • Kan aangeven dat de pacificatie van 1917 alleen tot stand kon komen door de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog (verdiepingsstof).
Extra uitleg
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je basisuitleg over het in de titel genoemde onderwerp.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

In 1848 vonden in grote delen van Europa opstanden plaats. Burgers kwamen in opstand tegen hun regeringen, omdat zij meer politieke invloed wilden. De meeste landen in Europa werden op dat moment geregeerd door koningen die veel macht hadden en weinig ruimte boden voor inspraak van de bevolking. De economie was in veel landen slecht, er was hongersnood en werkloosheid nam toe. Dit leidde tot grote onvrede onder de bevolking.

In Nederland had koning Willem II aanvankelijk veel macht, maar hij besefte dat z’n macht ingeperkt moest worden om zo de revolutionairen in zijn land tevreden te houden en een revolutie te voorkomen. Dit besef kwam mede doordat zijn voorganger, koning Willem I, in 1840 aftrad vanwege financiële problemen en toenemende politieke onrust, onder andere door de Belgische Opstand. Willem II gaf opdracht aan de liberaalLiberalisme is de politieke stroming die de vrijheid van burgers en bedrijven belangrijk vindt en wil dat de overheid zich zo min mogelijk met de economie bemoeit. Johan Thorbecke om een nieuwe grondwet te schrijven. In de Grondwet van 1848 werden belangrijke hervormingen doorgevoerd: de koning werd onschendbaar, ministers werden verantwoordelijk voor het bestuur en Nederland kreeg een parlementair stelsel. Hierdoor kwam de macht meer bij het parlement en minder bij de koning te liggen. Dit betekende een eerste stap naar democratiseringOntwikkeling waarbij steeds meer mensen invloed krijgen op de politiek, bijvoorbeeld door kiesrecht., al bleef de macht eerst beperkt tot de rijke burgerij. Via het censuskiesrechtAlleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen, mogen stemmen. mochten alleen mannen met een hoog inkomen stemmen, waardoor vooral de bourgeoisie invloed kreeg op het bestuur van het land.

Bron 12. In 1847 besloot koning Willem II dat er een grote grondwetswijziging nodig was. Het werd in Europa steeds onrustiger; overal braken revoluties uit. Om zijn koningschap te redden, besloot Willem II dat er een nieuwe liberale grondwet moest komen.
De Verzuiling en de Schoolstrijd

In de tweede helft van de negentiende eeuw begon de verzuilingDe verdeling van de samenleving in aparte groepen op basis van geloof en politieke overtuiging, met eigen scholen, kranten en verenigingen. zich in Nederland te ontwikkelen. Dit betekende dat verschillende groepen in de samenleving zich steeds sterker organiseerden rond hun geloof of ideologie. Deze verzuiling vond juist in de negentiende eeuw plaats omdat de industrialisatie en urbanisatie ervoor zorgden dat de bevolking groeide en de samenleving complexer werd. Hierdoor ontstond er een grotere behoefte aan eigen organisaties en structuren binnen specifieke levensbeschouwelijke groepen. Daarnaast was het confessionalismePolitieke stroming waarbij mensen hun politieke ideeën baseren op hun geloof. een reactie op het doorgeslagen rationalisme van de Verlichting. Veel katholieken en protestanten vonden dat de samenleving te veel was beïnvloed door seculiere en liberale ideeën en wilden hun geloof een centrale plaats in het dagelijks leven geven. Daarom moest er vanuit het geloof lesgegeven kunnen worden. In Nederland werd dat toegestaan, maar dan werd zo’n school niet gesubsidieerd. De vier zuilen hadden zo hun eigen kijk op deze situatie:

  • Bron 13. Nederlandse socialisten zetten zich de hele negentiende eeuw in voor het algemeen mannenkiesrecht. Hiernavolgend zouden socialisten ook de feministische zaak oppakken.

    Liberalen: zij waren voor openbaar onderwijs, omdat zij vonden dat de overheid neutrale scholen moest aanbieden zonder religieuze invloed.

  • Socialisten: zij wilden onderwijs voor iedereen toegankelijk maken en waren tegen elitevorming, maar hadden geen sterke voorkeur voor openbaar of bijzonder onderwijs.
  • Katholieken: zij wilden katholiek onderwijs behouden en streden ervoor dat de overheid dit net zo zou financieren als het openbare onderwijs.
  • Protestanten: net als de katholieken wilden zij hun eigen christelijke scholen kunnen behouden met financiële steun van de overheid.

Deze verschillen leidden tot de Schoolstrijd, een langdurig politiek conflict over de vraag of de overheid het bijzonder onderwijs (zoals katholieke en protestantse scholen) net zo moest financieren als openbare scholen. De verzuiling was niet alleen zichtbaar in het onderwijs, maar ook in het straatbeeld van Nederland. Elke zuil had zijn eigen kranten, zoals ‘De Telegraaf’ voor de liberalen, ‘Het Volk’ voor de socialisten en ‘De Tijd’ voor de katholieken. Daarnaast bestonden er aparte vakbonden, ziekenhuizen, sportverenigingen en zelfs winkels die waren verbonden aan een specifieke zuil. Mensen leefden grotendeels binnen hun eigen zuil, wat betekende dat sociale interactie tussen verschillende groepen beperkt was. Dit versterkte de maatschappelijke scheiding.

 

De opkomst van politieke stromingen

Tegen het einde van de negentiende eeuw werden de politieke en maatschappelijke tegenstellingen duidelijker. Uit deze politiek-maatschappelijke stromingenGroep mensen die dezelfde ideeën hebben over politiek en de samenleving, zoals liberalisme of socialisme. ontstonden ook de eerste politieke partijen. De Anti-Revolutionaire Partij (ARP), opgericht in 1879 onder leiding van Abraham Kuyper, was de eerste politieke partij van Nederland. Later volgden de liberalen met de oprichting van de Liberale Unie in 1885 en de socialisten, die zich in 1894 verenigden in de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De confessionelen vormden naast de ARP later ook de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) in 1926. De belangrijkste politieke waarden waren terug te vinden in deze partijen:

  • Liberalen geloofden in individuele vrijheid en een zo klein mogelijke rol van de overheid. Zij vonden dat mensen hun eigen verantwoordelijkheid moesten nemen en waren voor vrijhandel en economische groei. Ze waren tegen al te veel sociale wetten, omdat zij geloofden dat de markt zichzelf zou reguleren.
  • Socialisten zetten zich in voor betere arbeidsomstandigheden en sociale wetten. Zij vonden dat de overheid actief moest ingrijpen om ongelijkheid te verminderen. Dit leidde tot wetgeving zoals het verbod op kinderarbeid en de invoering van sociale verzekeringen.
  • Confessionelen waren christelijke politici, zowel katholiek als protestants, die vonden dat het geloof een belangrijke rol moest spelen in de samenleving. Zij pleitten voor een sterke rol van de kerk in onderwijs en zorg en waren vaak tegen een te grote invloed van de staat op het dagelijks leven. Hun opkomst was mede een reactie op de groeiende ontkerkelijking en de liberale dominantie in de politiek.

 

Bron 14. Het resultaat van de Pacificatie van 1917. Een aantal politici zijn blij, want ze hebben precies gekregen waarvoor ze vochten. Maar Aletta Jacobs (feminist) is minder blij. Weet jij waarom? Heeft zij haar doelen bereikt of ontbreekt er nog wat voor haar?

Democratisering in 1917

De ‘Pacificatie van 1917’ was een belangrijk keerpunt in de Nederlandse democratisering. De voortdurende conflicten tussen de drie grote politieke stromingen – de liberalen, socialisten en confessionelen – zorgden voor een groeiende verdeeldheid in de samenleving. De liberalen wilden de nadruk leggen op openbaar onderwijs en waren terughoudend met kiesrechtuitbreiding, de socialisten streefden naar algemeen kiesrecht en betere arbeidsomstandigheden, terwijl de confessionelen vochten voor de gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs. Uiteindelijk leidde deze aanhoudende politieke impasse tot een compromis waarin alle partijen iets te winnen hadden. Dit compromis werd de Pacificatie van 1917, waarin twee grote kwesties definitief werden opgelost:

  1. De Schoolstrijd: er werd besloten dat zowel bijzonder als openbaar onderwijs door de overheid gefinancierd zouden worden.
  2. Algemeen kiesrechtIedereen mag stemmen, ongeacht geslacht, inkomen of afkomst. voor mannen: alle volwassen mannen kregen stemrecht, ongeacht hun sociale status.

In plaats van de verzuiling te doorbreken, versterken deze hervormingen de verzuiling; aangezien alle zuilen nu de middelen kregen om hun eigen scholen en maatschappelijke organisaties te behouden en verder uit te bouwen.

 

Feminisme en vrouwenkiesrecht

In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond het feminismeBeweging die zich inzet voor gelijke rechten en kansen voor vrouwen. als een emancipatiebewegingBeweging die zich inzet voor gelijke rechten van een bepaalde groep in de samenleving. die streed voor gelijke rechten voor vrouwen; niet alleen in Engeland maar ook in Nederland. Vrouwen hadden op dat moment weinig rechten: ze mochten niet stemmen, konden niet zelfstandig een bankrekening openen en hadden meestal geen toegang tot hoger onderwijs. Bovendien werden vrouwen voornamelijk geacht om voor het huishouden en de kinderen te zorgen.

De eerste feministische golf richtte zich vooral op onderwijs en kiesrecht voor vrouwen. Belangrijke figuren in deze beweging waren Aletta Jacobs, die als eerste vrouw in Nederland een universitaire opleiding afrondde, en Wilhelmina Drucker, een activist voor vrouwenrechten. In 1919 werd uiteindelijk het vrouwenkiesrecht ingevoerd, waardoor vrouwen dezelfde politieke rechten kregen als mannen.

Verdiepingsstof: Van oorlog tot pacificatie in 1917

Hoewel Nederland neutraal bleef tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), had de oorlog een grote impact op de samenleving. De oorlog zorgde voor economische spanningen, voedseltekorten en sociale onrust. De roep om hervormingen werd steeds luider, vooral vanuit de arbeidersklasse, die getroffen werd door de stijgende kosten van levensonderhoud en onzekerheid op de arbeidsmarkt.

De dreiging van een revolutie, zoals eerder in Rusland in 1917, en de toenemende druk vanuit de bevolking dwongen de Nederlandse politieke leiders om tot een compromis te komen. Hierdoor werd de Pacificatie van 1917 versneld doorgevoerd. De angst voor maatschappelijke ontwrichting zorgde ervoor dat zowel de liberalen, socialisten als confessionelen bereid waren hun principiële standpunten deels op te geven om de stabiliteit van de Nederlandse samenleving te waarborgen. Zo werd algemeen kiesrecht voor mannen en de financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs geaccepteerd als onderdeel van een bredere pacificatiepolitiek.

Bron 15. Ondanks dat Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal was, ondervond het wel de gevolgen van de oorlog. Miljoenen vluchtelingen trokken naar Nederland, in hun zoektocht naar veiligheid.