Deus Vult: van stad tot kruistocht

Hoofdvragen

Hoe ontstond er weer een landbouwstedelijke samenleving waarin op korte en lange afstand gehandeld werd?

Hoe groeiden dorpen uit tot zelfstandige steden met stadsrechten en een welvarende burgerij?

Wat waren de oorzaken voor en gevolgen van de groeiende macht van de Kerk in West-Europa?

Waardoor werden sommige vorsten in Europa steeds machtiger en anderen juist minder machtig en hoe probeerden zij die macht vast te houden?

Wat waren de oorzaken en de gevolgen van de kruistochten?

Op 13 augustus 1415 landde koning Hendrik V van Engeland met een leger van 8000 boogschutters en 2000 ruiters bij het Franse plaatsje Harfleur. De Engelse koning wilde Frankrijk veroveren en snel winnen van de Fransen. Maar toen Hendrik met zijn leger op weg was naar de stad Calais, kwam hij in het bos bij Azincourt het Franse leger tegen. Dat leger was twee keer zo groot als dat van Hendrik! De Engelse koning begreep dat hij slim moest vechten om te kunnen winnen van de 20.000 Franse soldaten. In de nacht van 24 augustus regende het hard. De Engelse soldaten zeiden dat de hemel helemaal donker was.

De Fransen keken neer op de Engelse soldaten. Die hadden honger en konden geen warm eten maken door de regen. De Fransen dachten: deze Engelsen maken geen enkele kans tegen onze sterke ridders te paard! Maar koning Hendrik had hierop gerekend. Hij liet zijn speciale troepen klaarstaan: boogschutters met de ‘longbow’. Deze boogschutters met hun lange bogen, schoten pijlen in grote regenbuien op de Fransen af. De Franse ridders, met hun zware harnassen aan, probeerden snel op de Engelsen af te rijden. Maar door de zware regen was het slagveld een grote modderpoel geworden. Veel Fransen konden niet goed vooruitkomen. Sommigen raakten in paniek en vluchtten. De rest werd na een kort gevecht gevangen genomen. Maar koning Hendrik wilde geen gevangenen. Hij gaf het bevel: dood hen.

De oorlog leek nu meer op een slachting. Het was een tijd waarin Engeland en Frankrijk meer dan honderd jaar met elkaar in oorlog waren. Dat was de tijd van steden en staten.

Kenmerkende aspecten
  • 13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
  • 14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
  • 15. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
  • 16. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
  • 17. Het begin van staatsvorming en centralisatie.

Bron 1. De middeleeuwse stad Carcassonne in Zuid-Frankrijk is tegenwoordig één van de drukst bezochte toeristische plaatsen Frankrijk. Het is niet moeilijk in te beelden waarom. De stad is zo goed bewaard gebleven, dat toeristen het gevoel hebben weer even terug te zijn in de middeleeuwen.

1. Van landbouw tot stad

  • Kent 2 oorzaken voor de groeiende landbouw in de middeleeuwen en 2 gevolgen van die groei.
  • Kan aangeven dat de toegenomen landbouw leidde tot verstedelijking.
  • Kan aangeven dat de vroegmiddeleeuwse autarkische economie zich ontwikkelde naar een geldeconomie in de late middeleeuwen.
  • Kan aangeven wat een gilde is en welke rol deze speelde in het dagelijks leven van de middeleeuwers.
  • Kan aangeven wat de Hanze was; welke 3 redenen steden en handelaren hadden om deel uit te maken van de Hanze en dat deze Hanze bijdroeg aan het laten groeien van de internationale handel.
  • Kent 2 ontwikkelingen op klimatologisch en politiek gebied die hebben geleid tot de groei van handel in Europa (verdiepingsstof).
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kent 2 oorzaken voor de groeiende landbouw in de middeleeuwen en 2 gevolgen van die groei.
  • Kan aangeven dat de toegenomen landbouw leidde tot verstedelijking.
  • Kan aangeven dat de vroegmiddeleeuwse autarkische economie zich ontwikkelde naar een geldeconomie in de late middeleeuwen.
  • Kan aangeven wat een gilde is en welke rol deze speelde in het dagelijks leven van de middeleeuwers.
  • Kan aangeven wat de Hanze was; welke 3 redenen steden en handelaren hadden om deel uit te maken van de Hanze en dat deze Hanze bijdroeg aan het laten groeien van de internationale handel.
  • Kent 2 ontwikkelingen op klimatologisch en politiek gebied die hebben geleid tot de groei van handel in Europa (verdiepingsstof).
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

In het jaar 1000 was Dirk III graaf van West-Frisia, het latere Holland. De graaf kreeg te maken met voedseltekorten in zijn gebied. Om dat op te lossen, wilde hij dat de boeren in zijn domein meer grond gingen gebruiken voor de landbouw. Maar het gebied was moerasachtig en te vochtig om te bewerken. Daarom liet Dirk III sloten graven. Het water uit de moerasachtige grond liep hier dan in, waardoor de grond droogde en tot landbouwgrond omgeploegd werd. Het aanleggen van sloten om de grond gereed te maken voor landbouw was maar een van de vele manieren om grond te ontginnenGrond klaarmaken voor menselijk gebruik..

 

Een landbouwstedelijke samenleving

Bron 2. In de marktsteden ontstonden ook specialistische markten waar bijvoorbeeld alleen laken werd verhandeld. Op andere momenten was dan op dezelfde plek een veemarkt te vinden.

Vanaf de tiende eeuw werd er in Europa steeds meer voedsel geproduceerd. Dat kwam vooral door twee dingen.

  • Ten eerste werd er veel nieuwe grond geschikt gemaakt voor landbouw. Boeren legden moerassen droog en kapten bossen.
  • Ten tweede kwamen er nieuwe technieken. Er kwam een betere ploeg, die de grond dieper kon omwoelen. Boeren gingen ook mest gebruiken, zodat de grond vruchtbaarder werd.

Doordat er meer voedsel kwam, groeide de bevolking. Mensen aten beter en werden minder snel ziek. Tussen het jaar 1000 en 1300 verdubbelde het aantal mensen in Europa.

Er was nog een ander gevolg: landbouwoverschotAls boeren meer voedsel produceerden dan ze zelf nodig hadden, dan hielden ze een overschot over. Dat brachten ze naar markten. Die markten waren vaak tijdelijk. Zo was er in de Champagnestreek in Frankrijk elk jaar een grote markt van dertig dagen. Handelaren uit heel Europa kwamen daar naartoe.

Omdat er meer mensen waren, was niet iedereen meer nodig op het land. Sommige mensen gingen iets anders doen: ze werden ambachtslieden. Zij maakten bijvoorbeeld lakens, meubels of brood. Ambachtslieden en handelaren gingen vaak bij markten wonen. Daar ontstonden dorpen, die soms uitgroeiden tot steden. Dat gebeurde bijvoorbeeld in ‘s-Hertogenbosch. Omdat die stad steeds belangrijker werd, bouwde de hertog er een muur omheen. Zo kon hij de stad beter beschermen tegen rovers. De hertog liet ook tolBelasting die je betaalt voor het gebruik van een brug, weg, kanaal of rivier. heffen. Handelaren moesten betalen om over wegen en rivieren naar de stad te komen. Maar wie in de stad woonde, hoefde dat niet te betalen. Daarom gingen veel handelaren en ambachtslieden in de stad wonen. Zo ontstonden er weer steden, net als in de tijd van de Romeinen. Maar de steden waren kleiner. Vooral in Noord-Italië groeiden de steden snel. Die ontwikkeling noem je verstedelijkingHet ontstaan en het groeien van steden..

 

Geld, vraag en aanbod

Op de markt verkochten handelaren hun producten. Dat noem je aanbod. Mensen die iets wilden kopen, zorgden voor vraag. Als veel mensen iets wilden, ging de prijs omhoog. Wat een handelaar overhield na het inkopen en verkopen, was zijn winst.

In deze tijd gingen mensen weer geld gebruiken in plaats van ruilen. De munten waren vaak van goud of zilver. Elke stad of koning had zijn eigen munt. Daarom stonden op markten geldwisselaars. Zij ruilden vreemde munten voor plaatselijke munten. Sommige geldwisselaars gingen ook geld bewaren en uitlenen. Zij begonnen een bankEen bedrijf dat geld wisselt, bewaart en uitleent.. Banken vroegen rente als je geld leende. Maar volgens de Kerk mocht dat niet. Daarom waren veel bankiers joods. Zij hoefden zich niet aan die kerkelijke regel te houden.

Reizen met veel geld op zak was gevaarlijk. Daarop bedachten Italiaanse handelaren een systeem om te betalen zonder munten. In samenwerking met banken werden wisselbrieven uitgegeven. Op zo’n brief stond een bedrag dat een koper aan de verkoper nog moest betalen. Zo kon de betaling op een ander moment, op een andere veilige plaats worden gedaan. Deze brieven konden niet gestolen worden, omdat brieven zonder handtekening niets waard waren. Hieruit ontstond een andere manier van betalen: giro. De bank schreef op hoeveel geld iemand had. Je kon dan geld laten bijschrijven op iemands rekening. Je hoefde dan geen munten meer mee te nemen. Hieruit is ons moderne banksysteem ontstaan.

Bron 3. Een middeleeuwse wapensmid had ook de taak harnassen te maken. Hier zie je de meester aan het werk. Zijn twee leerlingen smeden het hete metaal met hun hamers.
Bron 4. Kaart met daarop de Hanzesteden en handelsroutes door Noord-Europa. Door samen te werken konden handelaren hun waardevolle vracht beschermen. Maar niet alleen bescherming was een voordeel. Door samen op te trekken, konden Hanze handelaren privileges afdwingen bij steden.
Samenwerken in gildes om internationaal te handelen

In steden als ’s-Hertogenbosch gingen ambachtslieden samenwerken in verenigingen van mensen met hetzelfde beroep: een gildeBeroepsvereniging in een stad van mensen met hetzelfde ambacht.. Met strenge regels voor leden bewaakten ze de kwaliteit van de productie. Gilden bepaalden hoelang een werkdag duurde, maar ook de kwaliteit en prijs van een product. Deze beroepsverenigingen bewaakten de belangen van hun ambachtslieden. Een ambachtsman uit een andere stad mocht dan ook niet zomaar in een andere stad gaan wonen en daar produceren en verkopen wat hij wilde. Hij moest dan eerst lid worden van de bijbehorende gilde.

Maar lid worden was niet makkelijk. Vaak werd je van jongs af aan al opgeleid. Je leerde het ambacht van een meester, want alleen door meester te zijn mocht je een eigen bedrijf bezitten. Een leerling was pas klaar om meester te zijn na een proef van bekwaamheid. Deze zogenaamde meesterproef bij een smidsgilde was het smeden van een rijkversierd zwaard. Wanneer een gildelid niet meer kon werken, of een meester stierf en zijn vrouw als weduwe achterbleef, dan zorgden de andere leden voor hen. Weduwen mochten vaak het bedrijf van hun man voortzetten onder het toeziend oog van de gilde. Maar zelf een meester worden, was vaak voor vrouwen niet mogelijk.

Goederen die door een gilde werden geproduceerd, werden niet alleen in de eigen stad verkocht maar ook verder weg. Door de groeiende economie ontstond er meer vraag naar verschillende producten. Deze moesten vaak ergens anders vandaan komen. Daarom deden Nederlanders volop mee aan deze internationaleInternationaal betekent tussen twee volken, vaak op langere afstand. Tegenwoordig wordt bedoelt tussen verschillende landen. handel.

Om deze handel makkelijker te maken gingen handelssteden samenwerken in een verbond: de Hanze. Handelaren uit de steden hadden verschillende reden om lid te worden van de Hanze.

  • Allereerst hoefden handelaren uit een Hanzestad geen tol te betalen in een andere Hanzestad.
  • Ten tweede gingen handelaren samen reizen. De Hanze betaalde huursoldaten om deze reizende handelaren te beschermen tegen rovers en piraten.
  • Ook haalden ze vorsten over om de handel van de Hanze te beschermen en geen tol te heffen voor de leden.

Op deze manier ontstond in Noord-Europa een zeer winstgevende handel in graan, zout, textiel, vis en bont. Maar daar bleef het niet bij. Handelaren uit Noord- en Zuid-Europa hadden steeds vaker contact met elkaar. In eerste instantie alleen over land. Maar Italiaanse handelaren voeren in 1291 voor het eerst om Spanje naar Brugge in het huidige België. Deze Italiaanse handelaren brachten wijn, zuidvruchten, zijde en parfum met zich mee. Ook verkochten ze specerijen die ze hadden gekocht in het Midden-Oosten. De schepen voeren niet leeg terug. Voor de terugweg werden ze volgeladen met Noord-Europese producten waaronder lakenWol geweven tot een lap stof. uit ’s-Hertogenbosch.

Bron 5. Kaart van de Lage Landen rond 1100. Je ziet op de kaart de verschillende hertogdommen en graafschappen, maar ook de groter geworden plassen en zeeën.
Verdiepingsstof: Een warm en veilig Europa

In de 11e eeuw werd het klimaat in Europa warmer. Zeewater dat opwarmt zet uit; en ook de ijskappen begonnen te smelten. Daardoor steeg het zeeniveau. In delen van het huidige Nederland leidde dat tot overstromingen. Maar sommige plekken hadden juist voordeel van deze klimaatverandering.

De rivier naar Brugge werd dieper en breder. Zo konden grotere schepen de stad bereiken. Ook veranderde een meer in Midden-Nederland in een zee: de Zuiderzee, nu het IJsselmeer. Daardoor konden schepen vanuit de Noordzee nu ook steden als Amsterdam, Kampen, Zwolle en Deventer bereiken.

Ook op het land was de klimaatverandering merkbaar. In de Alpen werd het warmer. Bergpassen die eerst het hele jaar bevroren waren, werden nu toegankelijk. Kooplieden trokken over die passen en ontmoetten elkaar in de Champagnestreek in Oost-Frankrijk. Daar ontstonden de eerste internationale jaarmarkten, omdat ze daar elk jaar weer samenkwamen.

Niet alleen door het klimaat groeide de handel. Ook werd Europa veiliger. Vikingen uit het noorden en Moren uit het zuiden vielen niet langer aan. Boeren hoefden zich minder vaak te verstoppen in een versterkte toren of als soldaat te vechten. Ze konden zich richten op hun werk op het land. Ook christelijke vorsten bevochten elkaar minder vaak. De paus vond vrede belangrijk en begon daarom met de Godsvredebeweging. De Godsvrede was een wapenstilstand uit naam van God. De paus vroeg edelen, bisschoppen en koningen om hun ruzies uit te praten in plaats van te vechten. Later deden ook kloosterleiders (abten) mee. Zij vertelden het gewone volk dat vrede beter was dan oorlog.

Dankzij deze rust waren mensen minder bang om handel te verliezen door oorlog. Dat hielp mee aan de groei van de handel in Europa.

2. Een stad om trots op te zijn

  • Kan aangeven waardoor in de late middeleeuwen in Europa het aantal steden toenam.
  • Kan aangeven wat stadsrechten zijn; waarom de inwoners van een stad deze kochten en welke 2 redenen een vorst/hoge edelman had om stadsrechten te geven.
  • Kan aangeven dat edelen steeds meer rekening moesten houden met de steden in hun gebied.
  • Kent 2 redenen waarom het wonen in een stad aantrekkelijk was voor horigen.
  • Kent het bestuur van een stad met daarin: burgerij, raad van schepen, schout, burgemeester en vroedschap.
  • Kan aangeven hoe de rechtspraak in een middeleeuwse stad geregeld was.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kan aangeven waardoor in de late middeleeuwen in Europa het aantal steden toenam.
  • Kan aangeven wat stadsrechten zijn; waarom de inwoners van een stad deze kochten en welke 2 redenen een vorst/hoge edelman had om stadsrechten te geven.
  • Kan aangeven dat edelen steeds meer rekening moesten houden met de steden in hun gebied.
  • Kent 2 redenen waarom het wonen in een stad aantrekkelijk was voor horigen.
  • Kent het bestuur van een stad met daarin: burgerij, raad van schepen, schout, burgemeester en vroedschap.
  • Kan aangeven hoe de rechtspraak in een middeleeuwse stad geregeld was.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

In het vorige hoofdstuk Bijbels, zwaarden en sikkels heb je kunnen lezen over hoe een domein werkte. Zo’n gebied werd bestuurd door een belangrijke hoge edelmanEen leenman van de koning.. Aan het einde van de dertiende eeuw bestond het gebied van het huidige Nederland, België en Luxemburg uit zeventien domeinen van verschillende groottes: graafschappen, hertogdommen en gewestenEen middeleeuwse provincie..

In die tijd was Floris V graaf van Holland en Zeeland. Floris begreep dat zijn gebied alleen goed bestuurd kon worden als hij samenwerkte met zijn onderdanen. Na een opstand van boeren in Kennemerland besloot hij hen niet zwaar te straffen. In plaats daarvan luisterde hij naar hun klachten. De boeren vonden dat ze slecht behandeld werden door lage edelenEen lage edelman is een leenman van een edelman die op zijn beurt weer moet luisteren naar de koning.. Floris gaf de boeren privilegesIs een voorrecht dat een persoon of een groep mensen heeft wat een andere groep vaak niet heeft., zoals het recht op eerlijkere rechtspraak.

 

Stedelingen en edelen

Ook de inwoners van grotere plaatsen kregen privileges van Floris, zoals het recht om zichzelf te besturen en eigen wetten te gebruiken. Als een plaats zulke rechten kreeg van een hoge edelman, werd het officieel een stad. De eerste Nederlandse stad met stadsrechten was Dordrecht in 1220. Ook Amsterdam, Groningen en Leeuwarden kregen op die manier stadsrechten. Floris V was niet de enige edelman of vorst die dat deed. In heel Europa ontstonden in de late middeleeuwen (1250-1500) steden doordat ze stadsrechten ontvingen.

Steden kochten later vaak nog meer rechten. Bijvoorbeeld het recht om zelf belastingen en tol te heffen, of het recht om een eigen munt te slaan. Ze mochten ook een stadsmuur bouwen. Zo’n muur was belangrijk om de stad te beschermen tegen rovers en oorlogszuchtige edelen. In die muren zaten afsluitbare poorten, wachttorens en soms zelfs een ophaalbrug. Daardoor leken steden in de middeleeuwen vaak op kastelen.

Bron 6. De oudste stadspoort van de middeleeuwse Hanzestad Kampen. Voor de poorten stonden bewakers: poortwachters. Zij controleerden vreemdelingen voordat ze de stad in mochten. Daarnaast hielpen de wachters bij het handhaven van de orde.

Bron 7. Op een zomerdag in 1296 ging Floris V op jacht in het Loosrechtse Bos. Hij werd daar opgewacht door een groepje lage edelen die het niet eens waren met zijn beslissingen. Na zijn ontvoering werd Floris V door hen gedood.

Stadsrechten waren niet goedkoop. Soms moest er eenmalig een groot bedrag worden betaald, en voor andere rechten moest er elk jaar geld worden overgemaakt. Sommige edelen zagen het ontstaan van steden als een bedreiging. Maar de meeste edelen zagen juist voordelen aan het geven van stadsrechten. Daar hadden zij twee belangrijke redenen voor.

  • Ten eerste konden edelen en vorsten met dat geld ambtenaren betalen voor het bestuur van hun land, of soldaten voor hun legers.
  • Ten tweede moesten steden vaak trouw zweren aan hun heer en hem helpen in oorlogen, bijvoorbeeld tegen lage edelen die rovend door het land trokken.

Zo kregen vorsten en hoge edelen steeds meer macht, terwijl lage edelen juist macht verloren.

Later werden veel steden zelf steeds machtiger. Een edelman deed er dan ook verstandig aan om bevriend te blijven met zijn steden. Hij had hun geld en hun soldaten nodig. Soms kwamen steden zelfs in opstand tegen hun vorst. In 1301 nam de Franse koning Filips IV de macht over in Brugge, een Vlaamse stad in het huidige België. Hij hief een belasting op voor de ambachtslieden en kooplui, maar schafte die af voor enkele edelen. Toen de wever Pieter Conick namens het volk met de koning wilde praten, werd hij opgepakt. Toen Filips daarna de belasting nog verder verhoogde, kwam Brugge in opstand. Samen met andere steden, zoals Gent, vochten zij tegen het koninklijke leger. Ze wonnen! Deze veldslag staat bekend als de Guldensporenslag, omdat de ridders gouden sporen droegen. Het was bijzonder dat gewone burgers een leger van ridders konden verslaan.

 

Burgers, bestuur en rechtspraak

Voor veel mensen was de stad een aantrekkelijke plek om te wonen. Stadsbewoners hadden namelijk vrijheden die mensen op het platteland niet hadden. Vooral voor horigen was verhuizen naar een stad om twee redenen interessant:

  • Ze kregen nu bescherming van de stad in plaats van hun heer.
  • Ze hoefden geen herendiensten meer te doen of oogst af te staan.

Daardoor trokken steeds meer mensen van het platteland naar de stad. Omdat de heren hun boeren niet kwijt wilden, verdween de horigheid langzaam op veel plekken in Europa.

Bron 8. Al sinds de dertiende eeuw nam de bedrijvigheid in Kampen toe. Vissers, ambachtslui en kooplieden werkten vroeger in de stad aan de oevers van de IJssel. Kan jij het raadhuis vinden?

Middeleeuwse steden werden bestuurd door de burgerijHet woord voor alle burgers bij elkaar.. Maar niet iedereen mocht burger worden. Een man kon pas burger worden als hij een jaar en één dag in de stad woonde, belasting betaalde en een beroep had. Als burger had je rechten. Als je bijvoorbeeld werd gearresteerd door een edelman, mocht je eisen dat je in je eigen stad werd berecht. Vrouwen mochten (in veel steden) geen burger worden. Zij vielen onder hun vader of man.

In de stad hadden rijke families vaak de macht. De mannelijke leden van die families vormden een raad van schepenenEen schepene is een bestuurder en rechter in een stad.. Deze raad bestuurde de stad, maakte de wetten en zorgde voor rust en orde. Ze vergaderden in het raadhuis. De heer van het gebied kon via een vertegenwoordiger ook invloed uitoefenen. Zo iemand heette een schout of baljuw.

Vanaf de vijftiende eeuw kregen veel steden burgemeestersHoogste bestuurder van een middeleeuwse stad.. Die waren verantwoordelijk voor het dagelijkse bestuur van de stad. Zij zaten vaak maar een paar jaar op hun plek. Het stadsbestuur werd gecontroleerd door de vroedschap. Dat was een groep van belangrijke burgers, die iets goeds voor de stad hadden gedaan. Bijvoorbeeld de bouw van een kerk gefinancierd.

De wetten van de stad golden voor alle inwoners. Wie ze overtrad, werd gestraft door de schepenen. Bij lichte overtredingen kreeg je een boete. Bij zwaardere misdrijven kon je aan een paal op het plein worden vastgebonden. Mensen mochten je dan bekogelen met fruit of stenen. Dat noemden ze “voor paal staan”. Gevangenisstraf kwam bijna niet voor; dat was te duur. Zware misdadigers werden verbannen of ter dood veroordeeld.

Maar het bewijzen van misdaden was lastig. Daarom werden verdachten soms gemarteld om een bekentenis af te dwingen. Zo’n bekentenis gold als bewijs. Tegenwoordig is martelen verboden. Iemand kan namelijk ook liegen, alleen maar om de pijn te stoppen.

3. De tweezwaardenleer: de Kerk

  • Kan aangeven hoe godsdienstig christenen waren en wat het gevolg was voor de macht van de Kerk.
  • Kent de manieren waarop christenen en de Kerk optraden tegen mensen die zich niet gedroegen volgens de normen en waarden van de Kerk.
  • Kan aangeven hoe de christelijke normen en waarden hebben geleid tot antisemitisme.
  • Kent de 2 soorten kerken die christenen bouwden in de periode 1000-1500, met de bijbehorende kenmerken.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kan aangeven hoe godsdienstig christenen waren en wat het gevolg was voor de macht van de Kerk.
  • Kent de manieren waarop christenen en de Kerk optraden tegen mensen die zich niet gedroegen volgens de normen en waarden van de Kerk.
  • Kan aangeven hoe de christelijke normen en waarden hebben geleid tot antisemitisme.
  • Kent de 2 soorten kerken die christenen bouwden in de periode 1000-1500, met de bijbehorende kenmerken.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

Het leven in middeleeuws Europa was niet altijd makkelijk. Vooral arme mensen waren dagelijks bezig met overleven. Ze moesten hard werken om voldoende voedsel te krijgen, en ze leefden vaak in kleine huizen zonder verwarming of stromend water. Toch dachten mensen niet alleen aan eten en werken. Voor veel mensen was het leven na de dood zelfs belangrijker dan het leven op aarde. Dat kwam door het christelijk geloof. Volgens de leer van de Kerk ging het aardse leven vooral om het voorbereiden op het eeuwige leven na de dood.

 

Het geloof volgens de Kerk

De Kerk leerde dat het leven op aarde maar tijdelijk was. Na je dood konden er volgens de Kerk drie dingen gebeuren:

  • Als je goed had geleefd, ging je direct naar de hemel, waar je voor altijd bij God mocht zijn.
  • De meeste mensen moesten eerst naar het vagevuur. Dat was een plek tussen hemel en hel, waar je zonden door vuur werden weggebrand voordat je alsnog naar de hemel mocht.
  • Wie een grote zonde had begaan, zoals moord, moest eeuwig branden in de hel. Deze plaats werd voorgesteld als een plek van pijn, vuur en straf.

Tijdens de kerkdiensten legden geestelijken in hun preken uit wat je moest doen om in de hemel te komen. Het belangrijkste was bidden, maar ook het volgen van de regels van de Kerk, zoals naar de mis gaan, vasten, biechten en goede daden doen.

Geestelijken vertelden ook dat zij straffen konden verlichten. Dat gold niet alleen voor mensen op aarde, maar ook voor mensen die al in het vagevuur zaten. Zo kon iemand een aflaatOpheffing van straf. krijgen. Bijvoorbeeld als hij iets goeds had gedaan, zoals liefdadigheidHulp aan zwakkeren geven.. Ook wie op bedevaartReis naar een heilige plaats om daar te bidden. ging naar een heilige plek, kreeg vaak een volledige aflaat van de Kerk. Dat betekende dat je hele straf in het vagevuur werd kwijtgescholden.

Heilige plekken waren vaak plaatsen waar een heiligeIemand die een speciale goddelijke daad had verricht en daardoor na zijn dood door de Kerk als heilig werd verklaard. een wonder had gedaan. Elke stad had een beschermheilige en zelfs elk gilde had er een. Zo was Sint-Franciscus de beschermheilige van de lakenhandelaren. Mensen geloofden dat heiligen konden helpen bij het genezen van ziekten, vooral als je bad bij hun relikwieOverblijfsel van een heilige.. Zulke relikwieën werden bewaard in speciale altaren en prachtig versierde kisten. Heiligen konden ook een goed woordje doen bij God, alsof ze tussenpersonen waren tussen mensen en de hemel.

De Kerk bepaalde ook wat normaal was. Wie daarvan afweek met zijn geloof of gedrag, werd als gevaarlijk gezien. Zulke mensen noemde de Kerk ketterEen ketter is een christen met een afwijkend geloof.. De Kerk vond dat ketters anderen op een verkeerd pad konden brengen. Er kwam een speciale rechtbank om ketters op te sporen: de inquisitieIs de kerkelijke rechtbank.. Vanaf 1232 mocht deze rechtbank iemand ondervragen met marteling. Als iemand dan toegaf fout te zitten, kreeg hij een straf. Maar wie bleef bij zijn andere ideeën, werd levend verbrand op de brandstapel. Dat gebeurde vaak op een groot plein, zodat iedereen het kon zien. Het moest andere mensen afschrikken om niet ook een ketter te worden.

Bron 9. In 1431 kreeg de 19-jarige Jeanne d'Arc in de Franse stad Rouen de doodstraf. Ze had gezegd dat ze via stemmen in haar hoofd boodschappen kreeg van God. Volgens de Kerkelijke rechters was dat niet mogelijk. Daarop werd ze veroordeeld tot de brandstapel.
Bron 10. De onderarm van Karel de Grote. Na zijn dood werd Karel heilig verklaard. Hierdoor gingen christenen ook tot hem bidden.

Week je volgens de Kerk met je gedrag af van de norm? Ook dan trad de Kerk hard op. Sommige mannen en vrouwen werden er bijvoorbeeld van verdacht hagel te veroorzaken, door toverspreuken op te zeggen en rare drankjes te drinken. Volgens de Kerk moesten zij wel samenwerken met de duivel; daarom werden zij heksPersoon die kwaad aanricht met tovenarij en hulp van de duivel. genoemd. In werkelijkheid ging het vaak om kruidenvrouwtjes die mensen probeerden te genezen met natuurlijke middeltjes. De Kerk bemoeide zich met bijna elk onderdeel van het leven. Zo was je zelfs verplicht om voor het slapengaan te bidden. Op die manier had de Kerk veel macht over het dagelijks leven van mensen.

 

Jodenhaat in de middeleeuwen

Veel christenen vonden dat ook niet-christenen zich aan de christelijke regels moesten houden. Dat gold ook voor de joden. Die leefden op een andere manier: ze aten bijvoorbeeld geen varkensvlees en vierden de rustdag op zaterdag in plaats van zondag. Daardoor werden ze vaak als vreemd gezien. In Europese steden werden joden dan ook regelmatig lastiggevallen. Toen in de veertiende eeuw de pest uitbrak – ook wel de Zwarte Dood genoemd – kregen de joden daarvan de schuld. Sommigen beweerden dat joden heksen hielpen of waterputten hadden vergiftigd.

Deze haat tegen joden noem je antisemitismeHaat tegen joden.. In veel steden leidde dit tot pogromsUitbarsting van geweld tegen joden.. Tijdens zulke geweldsuitbarstingen werden joden vermoord of uit hun huizen verjaagd. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1349 in Deventer en Zwolle, maar ook in Friesland vonden pogroms plaats. Zo werden in hetzelfde jaar joodse gemeenschappen uit Leeuwarden verdreven na beschuldigingen van watervergiftiging tijdens de pestepidemie, een grote uitbraak van een besmettelijke ziekte waarbij in korte tijd miljoenen mensen in Europa stierven.

Joden hielden in de middeleeuwen een aparte positie in de samenleving. In veel steden moesten ze in aparte wijken wonen: zogenaamde getto’s. Ook moesten ze speciale kleding dragen, zodat iedereen kon zien dat ze joods waren. Gilden lieten joden meestal niet toe als lid. Zo bleef het antisemitisme bestaan.

 

Middeleeuwse kerken

In paragraaf 1 en 2 heb je kunnen lezen dat burgers in steden rijker werden. De burgerij gaf veel geld uit aan de bouw van grote kerken. Daarmee wilden ze laten zien hoe rijk en gelovig ze waren. In de middeleeuwen waren er twee belangrijke bouwstijlen (bron 12).

  • Tussen 1000 en 1200 bouwde men kerken in de romaanse bouwstijl. Die kerken leken op oude Romeinse gebouwen. Ze hadden dikke stenen muren, kleine ramen en ronde bogen.
  • Tussen 1200 en 1500 kwamen er kerken in de gotische bouwstijl. Deze kerken waren veel hoger en hadden dunnere muren. Daarom werden er aan de buitenkant steunbogen gebouwd om alles stevig te houden. Gotische kerken hadden grote ramen met spitse bogen. In die ramen zaten kleurrijke afbeeldingen van glas in lood, meestal met verhalen uit de Bijbel. Licht speelde in deze stijl een grote rol: hoe meer licht er binnenkwam, hoe dichterbij de hemel je was, dacht men toen.
Bron 11. Ook afwijkende vormen van het christendom werden veroordeeld tot ketterij door de Kerk. Zo probeerde de paus de Katharen tot op de laatste gelovige uit te roeien.

Bron 12. Op de linker afbeelding is de kathedraal van Trier (Duitsland) te zien. Deze is gebouwd in de romaanse stijl. Op de rechter afbeelding is de Notre Dame te zien. Deze is gebouwd in de gotische stijl.

4. De tweezwaardenleer: de vorst

  • Kan uitleggen hoe de Investituurstrijd ontstond en wie deze strijd in 1122 won.
  • Kan aangeven op welke manier de Engelse, Franse en Bourgondische vorsten hun macht probeerden te vergroten en kan aangeven welke vorst daarin wel en welke daarin niet slaagde.
  • Kent 4 ontwikkelingen die leidden tot het vergroten van de vorstelijke macht tijdens de late middeleeuwen.
  • Kan aangeven waarom Jeanne d’Arc tijdens de Honderdjarige Oorlog werd gezien als een held, maar ook als een ketter en waarom zij vanaf de negentiende eeuw tot aan nu door de meeste Fransen weer als held wordt gezien (verdiepingsstof).
In het filmpje krijg je een overzicht van de investituurstrijd.
In het filmpje worden centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog uitgelegd.
In het filmpje worden centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog uitgelegd.
Leerdoelen
  • Kan uitleggen hoe de Investituurstrijd ontstond en wie deze strijd in 1122 won.
  • Kan aangeven op welke manier de Engelse, Franse en Bourgondische vorsten hun macht probeerden te vergroten en kan aangeven welke vorst daarin wel en welke daarin niet slaagde.
  • Kent 4 ontwikkelingen die leidden tot het vergroten van de vorstelijke macht tijdens de late middeleeuwen.
  • Kan aangeven waarom Jeanne d’Arc tijdens de Honderdjarige Oorlog werd gezien als een held, maar ook als een ketter en waarom zij vanaf de negentiende eeuw tot aan nu door de meeste Fransen weer als held wordt gezien (verdiepingsstof).
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van de investituurstrijd.
In het filmpje worden centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog uitgelegd.
In het filmpje worden centralisatie, staatsvorming en de Honderdjarige Oorlog uitgelegd.

In de late middeleeuwen groeide de macht van de vorst. Europese vorsten probeerden gebieden te veroveren en hun macht uit te breiden. Sommigen slaagden daarin, anderen juist niet.

 

Investituurstrijd: strijd in het Duitse Rijk

Bron 13. Keizer Hendrik IV van het Heilig Roomse Rijk komt na een lange boetetocht door de Alpen, die hij te voet heeft afgelegd, in de barre wintertijd aan bij de burcht van Canossa. In deze burcht van Mathildis van Canossa bevindt zich Paus Gregorius VII die Hendrik IV heeft geëxcommuniceerd. Hendrik komt om vergeving smeken bij de paus. Deze boetedoening is een hoogtepunt tijdens de Investituurstrijd.

Al vanaf de 9e eeuw waren de Nederlanden deel van het Duitse Rijk. De Nederlandse hertogen, graven en bisschoppen waren leenmannen van de Duitse keizer. Die keizer leek machtig, want zijn rijk was heel groot. Maar in werkelijkheid was zijn positie zwak. In tegenstelling tot veel andere koningen in Europa, werd de Duitse keizer niet automatisch opgevolgd door zijn zoon. Hij werd gekozen door vier hoge edelen en drie bisschoppen. Die noemden we keurvorstenDuitse hoge edelen en bisschoppen die de keizer van het Duitse Rijk kiezen.. Soms vonden deze keurvorsten zichzelf belangrijker dan de keizer. Ze deden dan niet wat hij zei.

Vanaf de 10e eeuw probeerden de Duitse keizers meer macht te krijgen. Als een bisschop stierf, koos de keizer zelf een nieuwe bisschop. Die moest hem trouw zijn. De keizer gaf deze bisschop ook het land van zijn voorganger in leen. Zo’n plechtige benoeming noem je investituurPlechtige benoeming.. De bisschop kreeg dan een ring, als teken van eeuwige trouw in de ogen van God. Bisschoppen waren hierdoor trouwer aan de keizer dan hoge edelen.

Maar de paus vond dit verkeerd. Hij vond dat de keizer zich niet hield aan de tweezwaardenleerDe verdeling van de wereld in twee gebieden van invloed, de wereldlijke en de geestelijke macht. De wereldlijke macht, koningen en keizers, mochten zaken regelen die met het bestuur van een rijk te maken hadden. De geestelijke macht, de Kerk, bemoeide zich met alles wat te maken heeft met het geloof.. Volgens hem mocht alleen de Kerk bisschoppen kiezen en benoemen. Pas daarna mocht een koning of keizer hen een gebied geven. In 1075 begon hierover een ruzie tussen paus en keizer. In 1122 won de paus. Er werd afgesproken dat bisschoppen nog wel leenman mochten zijn van de keizer, maar dat alleen de paus hen mocht benoemen. Daardoor verloor de keizer veel macht. Het Duitse Rijk bleef nog lang bestaan, maar werd nooit echt één geheel. Het bleef een groep losse gebieden met eigen regels.

 

Magna Carta: het Engels koningschap

In de late middeleeuwen (tijd van steden en staten) voerden Engeland en Frankrijk vaak oorlog. Toen koning Richard Leeuwenhart in 1199 stierf, werd zijn broer Jan zonder Land koning. Jan probeerde stukken van Frankrijk te veroveren. Dat deed hij met veldtochtEen militaire reis of aanval om een gebied te veroveren.. Maar dat lukte niet. Na een mislukte veldtocht kreeg Jan onenigheid met zijn edelen. Ze vonden dat hij veel te veel belasting vroeg om zijn oorlogen te betalen. De edelen veroverden Londen en dwongen Jan in 1215 om de ‘Magna Carta’ te tekenen. In dit document stond dat de koning zich aan de wet moest houden. Ook mocht hij alleen extra belasting vragen met toestemming van de edelen. Zo verloor Jan een deel van zijn macht.

 

Honderdjarige Oorlog: Frankrijk, versnipperd en verenigd

De koning van Engeland had veel macht. In Frankrijk was dat anders. Daar stelde het koningschap eerst weinig voor. Na de dood van Karel de Grote in 814 viel Frankrijk uit elkaar. Er ontstonden oorlogen over wie de baas mocht zijn. Pas eeuwen later ontstond er een koninkrijk dat we nu Frankrijk noemen. De Franse koning had alleen macht in zijn eigen gebied rond Parijs. Maar hij wilde meer macht. Door huwelijken, erfenissen en oorlogen werd zijn gebied groter.

In 1337 ontstond er ruzie met Engeland. Die ruzie duurde tot 1453. In die periode werden er veel oorlogen gevoerd. Die oorlogen noemen we samen de Honderdjarige Oorlog. De Engelse koning probeerde met hulp van Franse edelen de Franse koning van de troon te stoten. In het begin had de Franse koning het zwaar, ondanks zijn sterke leger. Maar vanaf 1429 veranderde dat. Jeanne d’Arc leidde het Franse leger. Met haar hulp konden de Fransen de Engelsen uit hun land verdrijven. De Franse koning werd toen de machtigste koning van Europa.

 

De Bourgondische hertogen

Tijdens de Honderdjarige Oorlog werd koning Jan II van Frankrijk gevangen genomen bij de Slag bij Poitiers in 1356. Zijn 14-jarige zoon Filips de Stoute bleef als enige zoon dapper op het slagveld achter, terwijl veel anderen vluchtten. Door zijn moed kreeg hij de bijnaam ‘de Stoute’. Als beloning kreeg hij het hertogdom Bourgondië. Filips en zijn nakomelingen breidden dit gebied uit met huwelijken, erfenissen en oorlogen. Zijn kleinzoon werd hertog van Brabant en graaf van Holland en Zeeland. Zijn achterkleinzoon Karel de Stoute werd in 1472 hertog van Gelre. Veel Nederlandse gewesten kwamen in handen van de hertog van Bourgondië. In theorie was hij een leenman van de Duitse keizer. Maar in de praktijk trok hij zich daar weinig van aan. Net als de Franse koning had de Bourgondische hertog aan het eind van de middeleeuwen veel macht.

Bron 14. Het koninkrijk Frankrijk kende een feodaal stelsel dat veel belang hechtte aan de ruiterij (ridders). Op deze verluchting deelt Jan II de Goede de ridderslag uit.
Bron 15. In 1464 riep graaf Filips de Goede de eerste Staten-Generaal van de Nederlanden bijeen in Brugge.
Bron 16. De Slag bij Crécy vond plaats op 26 augustus 1346 in het noordwesten van Frankrijk. De Engelsen (rechts) versloegen de Fransen (links). De Engelse boogschutters, bewapend met de 'longbow' wisten de Franse soldaten en ridders in de pan te hakken.
Vorstelijke macht vergroten

Sommige koningen waren succesvoller in het vergroten van hun macht dan anderen. Maar waardoor konden deze koningen hun macht vergroten? Daar zijn vier redenen voor te geven:

  • Allereerst gingen de Engelse en Franse koningen samenwerken met de opkomende steden. In paragraaf 1 en 2 heb je kunnen lezen dat deze steden veel invloed hadden. Niet alleen omdat ze stadsrechten hadden, maar ook omdat veel van deze steden een eigen leger hadden. Beide koningen maakten afspraken met deze steden. De steden beloofden hun legers in te zetten als de koning daarom vroeg. In ruil daarvoor wilden de burgers meer inspraak in het bestuur. De vorsten organiseerden vergaderingen waarin vertegenwoordigers van alle standen aanwezig waren. Zo’n bijeenkomst heette in Engeland het parlement en in de Nederlanden de Staten-Generaal. Hierdoor kreeg de koning makkelijker geld en advies.
  • Ten tweede kregen koningen meer geld uit belastingen en uit de verkoop van stadsrechten. Dat geld gebruikten ze om ambtenaren en soldaten in dienst te nemen. Ambtenaren vervingen de edelen bij het besturen. Getrainde soldaten vervingen edelen als strijders. Daardoor hadden koningen de hulp van hun leenmannen minder nodig.
  • Ten derde gingen koningen hun land besturen vanuit één centrale plek. Dat heet centralisatie. Bevelen van de koning gingen vanuit de hoofdstad naar het hele rijk. Ambtenaren voerden die bevelen uit. Koningen lieten grote paleizen bouwen om te laten zien hoe machtig ze waren. In die paleizen woonden bedienden en een hofhouding.
  • Daarnaast gingen koningen hun land als een geheel besturen. Overal golden dezelfde wetten en regels. Deze ontwikkeling heet staatsvorming.

Door centralisatie en staatsvorming kregen koningen steeds meer macht. De adel verloor juist macht. Van het oude leenstelsel bleef steeds minder over.

Bron 17. Aan de linkerkant Jeanne d'Arc tijdens het beleg van Orléans. Aan de rechterkant Jeanne tijdens de kroning van de Franse koning. Beide schilderijen komen uit de negentiende eeuw. De negentiende eeuw is een periode van de geschiedenis waarin helden uit het verleden werden vereerd. Zo konden de inwoners van een land trots zijn op de vele helden die hun land had voortgebracht.

Verdiepingsstof: Jeanne d’Arc, de held van Frankrijk

Halverwege de Honderdjarige Oorlog leek de Franse koning Karel VII te gaan verliezen. De Engelsen hadden veel gebieden in Frankrijk veroverd. In 1429 kreeg Karel bezoek van een 17-jarig boerenmeisje: Jeanne d’Arc. Jeanne woonde op een boerderij in het noorden van Frankrijk. Daar hoorde ze stemmen die ze herkende als de stem van God. Die stem gaf haar de opdracht om Frankrijk te bevrijden van de Engelsen. Jeanne ging naar koning Karel toe in het Franse kasteel Chinon. Kerkelijke geleerden onderzochten haar. Ze wilden zeker weten dat ze “door God gezonden” was. Ze verklaarden dat Jeanne nog maagd was en dus wel betrouwbaar moest zijn. Karel vertrouwde haar. Hij gaf haar de leiding over een leger van 4000 soldaten.

Jeanne droeg mannenkleren en een harnas. Met haar leger bevrijdde ze de Franse stad Orléans. Daarna veroverde het leger nog meer steden, zelfs Parijs. Sommige historici denken dat Jeanne niet zelf de bevelen gaf tijdens de gevechten. Zij denken dat ze vooral een symbool was. Ze gaf de Franse soldaten moed en hoop.

Toch kreeg Jeanne steeds meer invloed. Ze bemoeide zich ook met politiek. Dat was in die tijd heel bijzonder. Vrouwen hadden bijna nooit macht, zeker niet als ze geen edelvrouw waren. Jeanne was een jong boerenmeisje en toch luisterden veel mensen naar haar. Ze werd steeds populairder onder het gewone volk. Die groeiende populariteit maakte veel belangrijke mannen jaloers. De Franse koning en de Kerk vonden haar daarom lastig. In 1430 werd ze gevangen genomen door de Bourgondiërs, die samenwerkten met de Engelsen. Ze leverden haar uit aan de Engelsen. De Franse koning deed niets om haar te redden. Ook de Kerk hielp haar niet. De Engelsen vonden dat Jeanne te gevaarlijk was. Ze spraken haar schuldig aan ketterij, omdat ze beweerde dat ze door God gestuurd was en zich uitsprak tegen mannen met macht. Haar gedrag paste niet bij hoe vrouwen zich volgens de Kerk en de adel moesten gedragen. Bovendien wilden de Engelsen het symbool van de Franse hoop vernietigen, zodat het Franse volk de moed zou verliezen. Ze gebruikten haar geloof en haar invloed als reden om haar te veroordelen. Op 30 mei 1431 werd Jeanne d’Arc op de brandstapel gedood. Ze was toen nog maar 19 jaar oud.

5. Deus Vult: op kruistocht omdat God het wil

  • Kan aangeven wat de aanleiding was voor de Eerste Kruistocht;
  • Kan vanuit economisch, politiek en religieus perspectief verklaren waarom Europeanen op kruistocht gingen.
  • Kan uitleggen waardoor na de Eerste Kruistocht nog zeven kruistochten volgden.
  • Kan aangeven dat de kruistochten grote culturele en economische gevolgen voor Europa hadden, maar minder gevolgen voor het Midden-Oosten.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kan aangeven wat de aanleiding was voor de Eerste Kruistocht;
  • Kan vanuit economisch, politiek en religieus perspectief verklaren waarom Europeanen op kruistocht gingen.
  • Kan uitleggen waardoor na de Eerste Kruistocht nog zeven kruistochten volgden.
  • Kan aangeven dat de kruistochten grote culturele en economische gevolgen voor Europa hadden, maar minder gevolgen voor het Midden-Oosten.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

In de 11e eeuw veroverde een Turks-islamitisch volk, de Seldjoeken, grote delen van het Midden-Oosten, waaronder Jeruzalem. Deze Turken, zoals ze in Europa werden genoemd, waren niet altijd vriendelijk tegen christelijke pelgrimsMensen die een reis maken naar een heilige plek. die naar het Heilige Land reisden. Christenen noemden Jeruzalem en de omgeving zo, omdat Jezus daar volgens hen had gepreekt. In 1009 liet de kaliefIslamitische leider die zowel religieuze als politieke macht had. al-Hakim de Heilig Grafkerk verwoesten. Die kerk was gebouwd boven het graf van Jezus. Niet alleen christenen waren geschokt, ook andere inwoners van Jeruzalem.

Jeruzalem was namelijk niet alleen heilig voor christenen. Voor joden was Jeruzalem de stad van de oude joodse tempel. Voor moslims was het de plek waar de profeet Mohammed volgens hun geloof een reis naar de hemel had gemaakt, vanaf de Tempelberg.

 

Jeruzalem bevrijden

In 1095 kwamen honderden mensen samen in de Franse stad Clermont. Ze luisterden naar paus Urbanus II. Die had een brief gekregen van de keizer van het Byzantijnse Rijk, die zichzelf zag als opvolger van de oude Romeinse keizers. Hij vroeg om hulp: als zijn rijk zou vallen, dan zou de hele christelijke wereld gevaar lopen.

Paus Urbanus gebruikte deze woorden om mensen op te roepen in actie te komen. Rondreizende monniken trokken daarna door Europa om mensen te overtuigen mee te doen aan een heilige oorlog. Deze gewapende tochten werden kruistochtenGewapende tocht van christenen om land op niet-christenen te veroveren. genoemd. Wie zou sterven tijdens de tocht, kreeg volgens de kerk een volledige vergeving van zijn zonden. De deelnemers droegen een rood kruis op hun kleding, als teken van hun heiligheid. In de strijd riepen ze: ‘Deus Vult‘, dat Latijn is voor ‘God wil het’. In 1096 trok een enorm leger van vorsten, edelen, roofridders, boeren, burgers, monniken en zelfs criminelen richting het oosten. Ze gingen via Constantinopel naar Anatolië en Syrië. Onderweg vielen ze eerst joodse gemeenschappen in Oost-Europa aan. Pas jaren later bereikten de kruisvaardersEen kruisvaarders is iemand die meedoet aan een kruistocht. Jeruzalem. Van het enorme leger was weinig over, maar in 1099 veroverden ze de stad toch. De Arabieren die toen in Jeruzalem regeerden (de Turken waren inmiddels verdreven) werden verslagen.

Daarna veroverden de kruisvaarders meer gebieden aan de oostkust van de Middellandse Zee. Ze stichtten er vier kruisvaardersstaten. Daar gingen ze wonen en heersten ze over de plaatselijke bevolking.

 

Constante contacten

Om de kruisvaardersstaten te verdedigen volgden nog acht kruistochten. Want de Eerste Kruistocht had diepe indruk gemaakt op de moslims. Zij wilden terugslaan en Jeruzalem heroveren. Een belangrijke figuur daarin was de beroemde Arabische generaal Saladin. Hij stond aan het hoofd van een groot Arabisch leger dat in 1187 Jeruzalem veroverde. Die gebeurtenis schokte Europa. Opnieuw namen Europeanen de wapens op om te gaan vechten in het Heilige Land. Met het succes voor ogen van de Eerste Kruistocht, hoopten zij dat ze hetzelfde konden bereiken. Maar dit keer liep het anders: Jeruzalem bleef in Arabische handen.

Bron 18. Godfried van Bouillon was van 1089 tot zijn dood hertog van Neder-Lotharingen en een van de leiders van de Eerste Kruistocht. Hij werd tevens uitgeroepen tot de eerste koning van het koninkrijk Jeruzalem, maar weigerde die titel.
Bron 19. Kaart met de kruisvaardersstaten zoals deze waren te vinden na de Eerste Kruistocht.
Bron 20. De veldslag bij Nahr al-Kalb maakte van Boudewijn I een van de belangrijkste heren van het kruisvaarderleger. Boudewijn werd uiteindelijk Boudewijn I, de eerste koning van Jeruzalem.

In de oorlogen die daarop volgden, verloren de Europeanen steeds meer terrein in het Midden-Oosten. Hoewel er verschillende kruistochten plaatsvonden, met leiders als de Engelse koning Richard Leeuwenhart, wisten de christenen het verloren gebied niet terug te winnen. In 1291 werd Akko, de laatste overgebleven kruisvaardersstaat, door de Arabieren veroverd. Daarmee kwam er een einde aan de aanwezigheid van Europese heersers in het Heilige Land.

De tijd van de kruistochten duurde bijna twee eeuwen. In die lange periode leerden de kruisvaarders het Midden-Oosten op een andere manier kennen. De cultuur was verfijnd en ontwikkeld. Dat kwam onder andere doordat de kennis uit de Oudheid hier goed bewaard was gebleven. Griekse en Romeinse teksten over wetenschap, geneeskunde en filosofie waren in het Arabisch vertaald en uitgebreid. Die verfijnde cultuur, met z’n ideeën en gewoonten, maakte grote indruk op de Europeanen. Veel daarvan werd overgenomen en mee teruggebracht naar Europa.

Zo leerden Europeanen van de Arabieren dat duiven als postduiven gebruikt konden worden om berichten over grote afstanden te versturen. Ook liet de Franse koning Lodewijk IX een modern ziekenhuis bouwen in Parijs, nadat hij zo’n goed functionerend gebouw met eigen ogen had gezien tijdens de Zevende Kruistocht. De Arabieren hadden hun kennis van geneeskunde goed georganiseerd. Ze hadden ziekenhuizen met afdelingen en artsen met specialisaties. Er waren zelfs al oogoperaties mogelijk, iets wat Europeanen nog niet kenden.

Ook op het gebied van rekenen leerden Europeanen veel bij. Het tientallig cijferstelsel met cijfers van 0 tot 9 werd overgenomen van de Arabieren. De Italiaan Fibonacci uit Pisa begreep dat dit systeem veel handiger was dan het rekenen met Romeinse cijfers. Zijn boek over het nieuwe getallenstelsel werd populair onder handelaren. Hierdoor kon men sneller en nauwkeuriger rekenen, wat belangrijk was voor de handel.

Niet alleen de cultuur werd mee teruggenomen naar Europa. Doordat Arabieren en Europeanen niet alleen oorlog tegen elkaar voerden, maar ook handel met elkaar dreven, maakten Europese handelaren kennis met exotische producten als rijst, suiker, papier, katoen, zijde en specerijen. Deze producten waren nog nauwelijks bekend in Europa en werden daar als luxe gezien. Italiaanse steden als Venetië en Genua profiteerden daarvan. Ze werden rijk door de handel met het Midden-Oosten. Hoe meer kennis over de Arabische wereld Europa bereikte, hoe meer vraag er ontstond naar Arabische producten. Ook kwamen er geleerden naar Europa die Arabische boeken vertaalden en onderwijs gaven aan universiteiten.

 

Langetermijngevolgen

De kruisvaarders bouwden in hun veroverde gebieden veel kastelen, stadsmuren en kerken. Sommige van deze bouwwerken staan er vandaag de dag nog steeds. Maar verder hebben Europeanen weinig sporen nagelaten in deze regio. Voor de meeste Arabieren waren de Europeanen wrede en weinig verdraagzame veroveraars. Ze brachten geweld en vernietiging. Voor de Europese cultuur hadden de meeste Arabieren weinig of geen interesse. Zij zagen hun eigen beschaving als verder ontwikkeld.

Andersom was er in Europa juist veel bewondering voor de vijand. De teruggekeerde kruisvaarders vertelden in Europa over hun moedige en heldhaftige tegenstanders. Vooral de ridderlijke houding van generaal Saladin maakte indruk. Hij behandelde gevangenen goed, spaarde burgers, en hield zich aan afspraken. Zo ontstond in Europa een idee over wat het betekende om een echte ridder te zijn. Volgens dat beeld moesten ridders niet alleen dapper zijn, maar ook eerlijk, rechtvaardig en beschermend voor vrouwen, kinderen en zwakkeren.

Dat nieuwe beeld van ridderlijkheid leidde tot de oprichting van religieuze ridderorden. Deze riddermonniken, zoals de Hospitaalridders, stichtten ziekenhuizen in de kruisvaardersstaten en beschermden pelgrims die naar het Heilige Land reisden. Hun taak was dus niet alleen vechten, maar ook zorgen en beschermen. Sommige van deze orden bestaan tot op de dag van vandaag, bijvoorbeeld als hulporganisaties. De invloed van de kruistochten op Europa was dus groot en bleef eeuwenlang merkbaar in cultuur, wetenschap en geloof.

Bron 21. Tijdens de kruistochten waren verschillende ridderordes actief, waaronder de hospitaalridders en de tempeliers. De hospitaalridders ook wel de Orde van Malta genoemd, zijn nog steeds actief en doen veel aan liefdadigheid.

Bron 22. Na de Eerste Kruistocht stonden de kruisvaarders en de moslims op gespannen voet met elkaar.

Literatuur

Asbridge, Thomas. The First Crusade: A New History. Londen: Simon & Schuster UK Ltd, 2004.

Palmer, R. R., Colton, J., en Kramer, Loyd. A History of the Modern World. Boston: Mc Graw Hill, 2007.

Riessen, Marcel van. Oriëntatie op geschiedenis: basisboek voor de vakdocent. Assen: Drukkerij Van Gorcum,  2016.

Rosenwein, Barbara H. A short History of the Middle Ages. Toronto: University of Toronto Press; 5e editie, 2018.

Tang, Frank. De middeleeuwen: een kleine geschiedenis. Amsterdam: Prometheus; 2e druk, 2017.