Van Etruskisch dorp naar Imperium Romanum

Hoofdvragen

Hoe wist Rome uit te groeien van dorp tot een Romeins imperium?

Waarom kregen Romeinse bevelhebbers uit het leger steeds meer invloed op het bestuur van de Romeinse Republiek?

Wat waren de oorzaken en de gevolgen van de Pax Romana?

Op welke manier werd Europa geromaniseerd?

Waardoor ontstond het christendom en werd het succesvol?

Wat waren de oorzaken voor de val van het West-Romeinse Rijk.

Bron 1. Volgens de oorsprongsmythe zou Rome gesticht zijn door de tweeling broers Romulus en Remus. De vader van de jongens was de oorlogsgod Mars. Hun moeder had hen achtergelaten aan de oever van de Tiber. Een wolvin vond hen en voedde hen met haar melk. Op den duur werden ze door een herder gevonden. Het beeld hierboven is 500 v.C. vervaardigd. De kinderen onder de wolvin zijn later toegevoegd.

Een groot deel van Noord- en Midden-Italië werd rond 800 v.C. veroverd door de Etrusken. Rome lag in dit gebied. De inwoners van dit dorp leefden van de landbouw, maar door de ligging aan de rivier de Tiber was het dorp ook een belangrijke handelsplaats. Dit was dan ook een reden voor de Etrusken om Rome te veroveren. Om het dorp nog groter te laten groeien brachten de Etruskische veroveraars nieuwe landbouwtechnieken met zich mee. Hierdoor steeg de landbouwopbrengst van de Romeinse dorpelingen en verbouwden ze genoeg om deel te gaan nemen aan de Etruskische handel. Als gevolg van deze handel groeide Rome uit tot een stad. Veel van de steden in Italië begonnen zich te verzetten tegen de vreemde overheersing. Tezamen met andere steden, kwam Rome in opstand tegen de Etrusken en wisten zich van hen vrij te vechten.

Kenmerkende aspecten
  • 5.   De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
  • 6.   De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
  • 7.   De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
  • 8.   De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.

1. ‘Res Publica’: de Romeinse Republiek

  • Kan de overgang van het Etruskische koninkrijk naar de Romeinse Republiek beschrijven.
  • Kan uitleggen hoe het bestuur van de Romeinse Republiek werd georganiseerd via een volksvertegenwoordiging; met daaruit 2 consuls die het leger aanvoerden; een senaat die advies gaf met volkstribunen die opkwamen voor de belangen ven het volk door het vetorecht te gebruiken.
  • Kent het verschil tussen patriciërs en plebejers en waardoor dit verschil steeds groter werd (verdiepingsstof).
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kan de overgang van het Etruskische koninkrijk naar de Romeinse Republiek beschrijven.
  • Kan uitleggen hoe het bestuur van de Romeinse Republiek werd georganiseerd via een volksvertegenwoordiging; met daaruit 2 consuls die het leger aanvoerden; een senaat die advies gaf met volkstribunen die opkwamen voor de belangen ven het volk door het vetorecht te gebruiken.
  • Kent het verschil tussen patriciërs en plebejers en waardoor dit verschil steeds groter werd (verdiepingsstof).
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

Rond 500 v.C. begon Rome met het veroveren van gebieden rond de stad. Buursteden werden verslagen en kwamen onder Romeins bestuur. Rome werd zo meer dan een gewone stad: het werd een rijk. In 275 v.C. hadden de Romeinen bijna heel Italië in handen. Alleen het noorden was nog vrij. In het zuiden van Italië woonden toen al Griekse kolonisten. Zij hadden daar steden gesticht. Een van die steden was Tarentum. Toen die stad werd aangevallen, vroegen de inwoners hulp aan Pyrrhus, een koning uit het gebied Epirus in Griekenland. Pyrrhus stak met 25.000 zwaarbewapende soldaten de zee over en vocht tegen de Romeinen. Hij won wel een paar keer, maar verloor daarbij zoveel soldaten dat hij moest stoppen. Hij ging terug naar Griekenland. Als iemand wint maar daar zelf bijna aan onderdoor gaat, noemen we dat nog steeds een pyrrusoverwinning.

Tarentum was niet de enige Griekse stad die door de Romeinen werd veroverd. Omdat veel van deze Griekse koloniën in handen kwamen van Rome, raakten de Griekse cultuur en de Romeinse cultuur met elkaar vermengd. Hierdoor begon de Romeinse cultuur steeds meer op die van de Grieken te lijken. Deze mengcultuur noemen we de klassieke cultuurKlassieke cultuur is de cultuur van de Grieken en Romeinen samen. Deze cultuur werd belangrijk in kunst, godsdienst en denken. of de Grieks-Romeinse cultuur. Niet alleen schilderkunst en beeldhouwwerken werden overgenomen. Ook de godsdienst van de Grieken werd populair in Rome. De Griekse oppergod Zeus werd bijvoorbeeld de Romeinse Jupiter genoemd. De Romeinen zouden Italië nog bijna duizend jaar lang overheersen.

Bron 2. Etruskische Dansers en muzikanten. Zie jij overeenkomsten met de oude Grieken?
Bron 3. Marcus Tullius Cicero was een Romeinse retoricus. Hij had als beroep mensen te overtuigen door goede argumenten te gebruiken. Hij was dan ook vaak op de senaat vloer te vinden.
Van stadstaat naar republiek

Rome werd eerst, net als veel Griekse poleis, bestuurd door koningen. Het politieke, sociale en culturele centrum van een Romeinse stad heette het forum. Daar werden landbouwproducten en andere handelswaren uit Italië verkocht. Omdat Rome centraal lag en makkelijk te bereiken was via de rivier de Tiber, kwamen veel handelaren met hun spullen naar het forum. Net als op een Griekse agora werd hier ook het nieuws verteld en geroddeld.

Maar Rome bleef niet lang een koninkrijk. Het werd een republiekRepubliek (staatsvorm) is een staat waarvan het staatshoofd niet door erfopvolging wordt aangewezen, maar op een of andere manier wordt verkozen. De macht om te regeren ligt hierdoor vaak bij meer personen of het volk. . De laatste Etruskische koning, Lucius Tarquinius Superbus, werd door boze Romeinse burgers afgezet, omdat hij een tiran was.

In de republiek kwam de macht in handen van gekozen bestuurders. Die bestuurders bleven een tijdje aan de macht en werden daarna vervangen. Uit die groep werden steeds de twee belangrijkste gekozen. Die noemden ze de consuls. Zij moesten in tijden van oorlog zorgen dat de ‘Res Publica’ (de Romeinse Republiek) beschermd bleef. Na een jaar moesten de consuls plaatsmaken voor nieuwe mensen.

Naast de consuls en bestuurders was de senaatDe senaat (Rome) was een permanente vergadering van 100 tot 900 senatoren die de bestuurder(s) van de Romeinse Republiek en het Romeinse Rijk van advies voorzagen. Officieel mocht de senaat niet besturen, maar in de praktijk kwam dat wel voor. het belangrijkst. In deze vergadering zaten oud-bestuurders en oud-consuls. Ze gaven advies aan de bestuurders, maar dat advies werd bijna altijd gevolgd. Daardoor werden de senatoren steeds machtiger. Op een gegeven moment hadden zij in de praktijk de echte macht.

Niet iedereen was daar blij mee. Soms leidde dat tot grote stakingen. Na zo’n staking werd besloten dat er volkstribuunEen volkstribuun was iemand die opkwam voor de belangen van het gewone volk. Met hun vetorecht konden ze ongunstige beslissingen tegenhouden. moesten komen. Die moesten het gewone volk beschermen. Elke volkstribuun had vetorechtVeto betekent: ik verbied het. Iemand met vetorecht kan besluiten tegenhouden. In de Romeinse tijd hadden eerst volkstribunen vetorecht en later de keizer. Ook in onze tijd bestaat dit recht. De president van de V.S. kan ook het vetorecht gebruiken in de senaat van de V.S.. : hij kon een besluit tegenhouden. Maar dat vetorecht kon ook misbruikt worden. In de 1e eeuw v.C. werden legercommandanten steeds machtiger. Als zij hun zin niet kregen via de consuls of senaat, probeerden ze hun plannen via de volksvergadering of via gekochte volkstribunen toch gedaan te krijgen.

Bron 4. Kaart met hierop de veroveringen van de Romeinen (klik om te vergroten).
Verdiepingsstof: Verschillen in de Romeinse Republiek

Nadat de Romeinen de laatste Etruskische koning hadden verdreven en met hem de Etruskische inwoners uit de stad, namen de rijke Romeinen de macht over in Rome. Zij werden patriciërIemand uit een belangrijk geslacht/de belangrijkste Romeinse families. genoemd. Als niet welvarende Romein was je een plebejerIemand die niet uit een belangrijke Romeinse familie kwam, maar wel het Romeins burgerschap. .

In de Romeinse Republiek kregen alleen patriciërs een leidinggevende functie. Je werd als patriciër of plebejer geboren. De patriciërs probeerden hun macht, welvaart en aanzien te behouden. Daarom wilden ze plebejers en patriciërs gescheiden houden. Zo lieten deze rijke Romeinen een wet maken waarin stond dat een plebejer niet met een patriciër mocht trouwen.

Rond 300 v.C. begon de situatie voor de plebejers te veranderen. De Romeinse Republiek werd steeds groter en er kwam meer handel. Veel gewone Romeinen waren ontevreden. Sommige plebejers werden rijk door handel en betaalden veel belasting. Dat geld was nodig voor het Romeinse leger, zodat het de republiek kon beschermen en meer gebieden kon veroveren. Omdat deze rijke plebejers belangrijker werden, eisten ze invloed op het bestuur. Armere plebejers lieten zich hierdoor inspireren. Ze leenden geld om ook invloed te krijgen, of om een boerderij of onderneming te beginnen. Maar vaak konden ze hun schuld niet terugbetalen. Om hun lening af te lossen, verkochten ze zichzelf ‘vrijwillig’ voor een paar jaar als slaaf.

2. Caesar, soldaat der soldaten

  • Kan uitleggen dat de Romeinse Republiek overstapte van een dienstplicht leger naar een beroepsleger.
  • Kan uitleggen dat de Romeinse veroveringen hebben geleid tot het ontstaan van een proletariaat; grootgrondbezit en het gebruik van slavernij als productiemiddel.
  • Kan uitleggen dat met de invoering van een beroepsleger bevelhebbers steeds machtiger werden.
  • Kan uitleggen hoe Julius Caesar een dictator werd en welke gevolgen zijn moord had.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kan uitleggen dat de Romeinse Republiek overstapte van een dienstplicht leger naar een beroepsleger.
  • Kan uitleggen dat de Romeinse veroveringen hebben geleid tot het ontstaan van een proletariaat; grootgrondbezit en het gebruik van slavernij als productiemiddel.
  • Kan uitleggen dat met de invoering van een beroepsleger bevelhebbers steeds machtiger werden.
  • Kan uitleggen hoe Julius Caesar een dictator werd en welke gevolgen zijn moord had.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

Bron 5. Julius Caesar stond bekend als een behendig generaal. Hij zou alle Gallische gebieden (Frankrijk) onderwerpen. Deze gebieden werden geplunderd en de rijkdommen werden mee terug genomen naar Rome. Plunderingen waren voor generaals een manier om rijk te worden.

In de laatste twee eeuwen voor Christus breidden de Romeinen hun grondgebied uit. De Romeinen noemden hun rijk een Imperium: een rijk bestaande uit de oorspronkelijke staat met een verzameling van onderworpen gebieden. De onderworpen gebieden werden opgedeeld in provincieEen provincie is een deelgebied van een rijk of een land, met een eigen bestuur. . Om deze gebieden onder controle te houden, werden er Romeinse troepen gelegerd en het plaatselijke bestuur werd vervangen door een Romeins bestuur.

 

Naar een beroepsleger

Het Romeinse leger had altijd bestaan uit dienstplichtigeDienstplicht is het verplicht werkzaam zijn in het leger. burgers. Vaak waren dat boeren en burgers geweest die in of rondom de stad Rome woonden. Door de vele veroveringstochten waren vooral de boeren lang weg van hun land. Het gevolg was dat het werk zich opstapelde op het platteland; en dat de achtergebleven familieleden dit niet meer bij konden houden. Met als gevolg dat er dan ook regelmatig oogsten mislukten. Omdat de boeren geen andere inkomsten hadden dan die uit de landbouw of veeteelt, trokken hele boerengezinnen naar Romeinse steden toe op zoek naar werk. In de stad ontstond zo een bevolkingslaag van verarmde boeren en plebejers. Samen werden zij proletariërs genoemd. Dit proletariaatIs de klasse van mensen die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de eigen arbeid dat verkocht wordt. moest rondkomen van tijdelijk werk als bijvoorbeeld bouwvakker. Ook besloten sommigen het leger in te gaan.

De landbouwgrond die de arme Romeinen achterlieten, werd opgekocht door mensen die rijk waren geworden door oorlog of handel. Deze rijke Romeinen bewerkten hun land niet zelf, maar lieten hun land bewerken door gevangenen uit de nieuw veroverde gebieden. Deze gevangenen werden tot slaafgemaakt en vanuit grote landerijen aan het werk gezet. Deze landerijen werden villa’s genoemd.

Het bestuur in Rome had gemerkt dat het steeds moeilijker werd om dienstplichtige burgers te vinden die genoeg geld hadden om hun eigen wapenuitrusting te betalen. Om dat probleem op te lossen, werd een beroepsleger ingevoerd. De nieuwe beroepssoldaten moesten voor een aantal jaar werken in het leger. In ruil voor hun diensttijd kregen de soldaten een wapenuitrusting, loon en een pensioen in de vorm van een stuk land binnen de rijksgrenzen dat uitgekeerd werd na de diensttijd.

Bron 6. Julius Caesar werd op de senaatsvloer overvallen. Ook één van zijn vertrouwelingen Brutus was bij de moord aanwezig. Terwijl Brutus op Caesar instak vroeg de Romeinse dictator: 'ook gij Brutus'?

Bron 7. Caesar gebruikte zijn rijkdom om verschillende spelen in het amfitheater in Rome te organiseren. Dit amfitheater werd het Colosseum genoemd. Van gevechten tussen gladiatoren tot aan nagespeelde veldslagen, niets was gek genoeg.

Een greep naar de macht

De beroepssoldaten lieten geen familie achter in Italië. Ze waren helemaal afhankelijk van hun bevelhebber voor hun loon (soldij) en later een stuk land als pensioen. Daardoor waren ze trouwer aan hun bevelhebber dan aan de Romeinse Republiek. Zo’n machtige bevelhebber was Julius Caesar.

In 49 v.C. trok Caesar met zijn leger richting Rome. Hij wilde zich daar laten kiezen als consul. Maar de senaat was bang voor zijn populariteit. Daarom gaven de senatoren opdracht om de stadspoorten te sluiten voor Caesar. Hij was alleen welkom als hij zijn leger achterliet. Maar Caesar luisterde niet. Hij trok met zijn leger de rivier de Rubicon over, die de grens vormde met Italië. Dat leidde tot een vier jaar durende burgeroorlogEen oorlog waarbij de strijdende partijen deel uitmaken van hetzelfde land of rijk. . Senatoren, die vaak ook generaals waren, vochten tegen Caesar. Maar Caesar versloeg hen allemaal.

Als overwinnaar kwam Caesar terug in Rome. De oorlog had hem ook rijk gemaakt. Hij had spullen geplunderd en slaven meegenomen uit veroverde gebieden. Die slaven verkocht hij weer. Met dat geld kocht Caesar de steun van het volk. Hij liet gratis brood uitdelen aan arme mensen. Ook organiseerde hij spelen in het Colosseum om het volk te vermaken. Daar werden veldslagen nagespeeld die zijn leger had gewonnen. Door die verhalen over zijn overwinningen werd Caesar nóg populairder. In 44 v.C. werd Caesar benoemd tot dictatorEen persoon die alleen of met behulp van een klein select groepje alle macht in handen heeft en daardoor alle wetten kan verzinnen, recht kan spreken en kan bepalen hoe wetten nageleefd moeten worden. voor het leven. Maar hij schakelde zijn politieke tegenstanders niet uit. Dat bleek later een grote fout.

Op 15 maart ging Caesar naar het senaatsgebouw. Daar werd hij opgewacht door een groep senatoren. Ze deden alsof ze hem eer wilden bewijzen. Maar plotseling trokken ze dolken en zwaarden tevoorschijn van onder hun gewaden. Ze staken Caesar neer. Hij stierf op de vloer van de senaat na 23 messteken. De senatoren hoopten dat daarmee het gevaar van een nieuwe tiran voorbij was. Maar het tegenovergestelde gebeurde. Er brak een tweede burgeroorlog uit. Het leger van Caesar werd nu geleid door Octavianus, zijn achterneef en opvolger. Octavianus zwoer wraak op de moordenaars van zijn oom: “voor hen geen genade!”

Verdiepingsstof: Caesar en Egypte

Door zijn veroveringstochten werd Julius Caesar een van de rijkste Romeinen van zijn tijd. Hij schreef er zelfs een boek over: de Bello Gallico. In dit boek liet Caesar zichzelf zien als een onverslaanbare generaal. Daardoor kreeg hij ook veel politieke macht.

Toen hij zijn vijanden achterna zat in een strijd om de macht, volgde hij hen zelfs tot in Egypte. Daar ontmoette hij de Egyptische prinses Cleopatra. Hoewel Caesar een Romein was en Cleopatra uit Egypte kwam, konden ze goed met elkaar praten. Cleopatra sprak namelijk, net als veel Romeinen, Grieks. Tegenwoordig gebruiken mensen vaak Engels als wereldtaal. In de Oudheid was Grieks het Engels van die tijd.

Cleopatra had ruzie met haar broertje Ptolemaeus XII, die toen zonder haar over Egypte regeerde. Cleopatra vond dat zij meer recht had op de troon. Met de hulp van Julius Caesar wist ze haar broertje af te zetten. Caesar beloofde dat Egypte een bondgenoot van Rome zou worden en niet veroverd zou worden. Een jaar later werd Cleopatra farao en kreeg ze een zoon van Caesar. Caesar ging terug naar Rome, maar werd daar vermoord. Toen Cleopatra dat hoorde, probeerde ze haar macht te beschermen. Ze werkte samen met de moordenaars van Caesar.

In 31 v.C. pleegde Cleopatra zelfmoord met addergif, nadat Octavianus Egypte had veroverd. Hij wilde wraak op iedereen die Caesar had verraden of met zijn vijanden had samengewerkt. Later liet Octavianus ook de zoon van Caesar en Cleopatra doden.

3. Augustus, keizer onder burgers

  • Kent 3 veranderingen die door Augustus werden ingevoerd en kan deze verduidelijken aan de hand van voorbeelden.
  • Kan uitleggen dat de veranderingen van Augustus leidden tot de Pax Romana.
  • Kent de manier waarop handel, nijverheid en landbouw onderdeel uitmaakten van de Romeinse economie; en leidden tot een urbane-stedelijke samenleving.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kent 3 veranderingen die door Augustus werden ingevoerd en kan deze verduidelijken aan de hand van voorbeelden.
  • Kan uitleggen dat de veranderingen van Augustus leidden tot de Pax Romana.
  • Kent de manier waarop handel, nijverheid en landbouw onderdeel uitmaakten van de Romeinse economie; en leidden tot een urbane-stedelijke samenleving.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

De moordenaars van dictator Julius Caesar hadden verwacht dat het volk van Rome hen zou toejuichen. Maar dat gebeurde niet. Alleen de senaat wilde dat Caesar dood was. Het gewone volk hield juist van Caesar. Daardoor brak er opnieuw een burgeroorlog uit. Deze keer ging de strijd tussen Octavianus, de achterneef en opvolger van Julius Caesar, en Marcus Antonius, de onderbevelhebber van Caesar. Allebei zagen zij dit als een kans om de macht te grijpen. Na jarenlange strijd won uiteindelijk Octavianus.

Octavianus veranderde zijn naam in Augustus Caesar. De naam Augustus betekende: ‘de verhevene’. Als eerbetoon nam hij de achternaam van zijn oom over. Zo liet hij zien dat hij boven alle andere leiders in Rome stond. De leiders die na Augustus kwamen, namen ook de naam Caesar over. Die naam werd een titel die liet zien dat iemand de macht had in het Romeinse Rijk. Ons woord keizer komt van het woord Caesar.

 

Het keizerrijk

Met de regeerperiode van Augustus eindigde de republiek. Vanaf dat moment werd Rome een keizerrijk. Tijdens zijn regeerperiode voerde Augustus een aantal veranderingen door. Drie van deze veranderingen, of maatregelen, zouden grote gevolgen hebben voor Europa:

  • De senaat bestuurde, maar de keizer bepaalde.
  • De keizer kreeg een goddelijke status.
  • Barbaren gingen deel uitmaken van het Romeinse leger.

Keizer Augustus besloot om het bestuur van de senaat, de consuls en de volksvergadering te laten bestaan. Dat leek alsof alles hetzelfde bleef. Maar in werkelijkheid nam Augustus zelf alle beslissingen. Wat hij zei, werd gedaan. Om te zorgen dat het leek alsof het volk nog steeds invloed had, vroeg Augustus vaak advies aan de senaat. Ook noemde hij zichzelf princeps, wat ‘eerste burger’ betekent. Zo wilde hij niet overkomen als een koning of een tiran. Hij deed dit expres. Augustus wilde niet dat hij, net als Julius Caesar, vermoord zou worden. Op deze manier legde hij de basis voor het keizerschap: het leek alsof hij niet alles zelf bepaalde, maar in werkelijkheid was hij wel een alleenheerser.

Bron 8. Een beeld van Augustus Caesar.
Bron 9. Een munt met hierop de afbeelding van Augustus. Deze munten werden verspreid over het hele Romeinse Rijk.
Bron 10. In de veroverde gebieden bouwden de Romeinen grote forten. Dat deden ze niet alleen om de bevolking te onderdrukken, maar ook om de handel met de plaatselijke bevolking veilig te stellen.

Het tweede punt van verandering had te maken met de rol van de keizer in de Romeinse samenleving. Augustus liet in het hele Romeinse Rijk beelden van zichzelf neerzetten. Buiten Italië liet hij zich zelfs afbeelden als een god. Daarmee begon de keizervereringHet vereren van de Romeinse keizer als eerste burger en zelfs als god. in het Romeinse Rijk.

Met als grote voorbeeld Julius Caesar, gaf ook Augustus het leger een belangrijke rol. Dit was de derde grote verandering. Met een sterk leger kon hij de vrede bewaren. Soldaten kregen meer loon dan vroeger. Ook kregen ze na hun dienst een groter stuk land dan eerst. Augustus gaf ook mannen uit veroverde gebieden – dus mensen die geen Romeinen waren – de kans om 16 jaar in het leger te dienen. Deze mensen werden barbaarDe Romeinse naam voor iedereen die niet Romeins was. genoemd. Ze kregen een loon, een stuk land als pensioen, én het Romeins burgerschap.

Veel volken die door de Romeinen waren verslagen, wilden deel uitmaken van de Romeinse beschaving. De Romeinen pakten dat slim aan: als je meedeed, kreeg je voordelen. Bijvoorbeeld in de handel, het bestuur, de politiek en het leger. Daarom had de keizer nooit een tekort aan soldaten. Maar de Romeinen bepaalden wel de regels. Ook het leger ter zee moest groeien. Augustus liet dan ook een grote vlootEen groot aantal (militaire) schepen. bouwen. Die moest het rijk verdedigen en tegelijk de handel beschermen. De Middellandse Zee was heel belangrijk voor de handel in het rijk.

 

De Romeinse Vrede, Pax Romana

De lange periode van vrede die Augustus bracht heet de Pax RomanaDe periode vanaf Augustus in 27 v.C. tot en met de dood van keizer Marcus Aurelius in 180 n.C. Dit was een periode van tweehonderd jaar waarin er bijna altijd vrede was in het Romeinse Rijk. Die vrede leidde tot grote economische, sociale, culturele en politieke voorspoed. . Deze duurde van 30 v.C. tot 192 n.C. in alle gebieden waar de Romeinen de baas waren. Die vrede kwam vooral door de veranderingen van Augustus. Ook de keizers na hem hielden die veranderingen in stand. En ze hadden geluk: er waren in deze tijd bijna geen sterke vijanden die het Romeinse Rijk aanvielen.

De meeste mensen in het rijk leefden nog steeds van de landbouw. Een deel van het land was in handen van grootgrondbezitters: rijke Romeinen die grote stukken grond lieten bewerken door slaven of ingehuurde arbeiders. Maar de meeste boeren waren vrij. Ze hadden een kleine boerderij. Vaak waren het oud-soldaten of proletariërs die een stuk land hadden gekocht of gekregen van de keizer.

Doordat de landbouw groeide, bloeide ook de handel. Langs de kust werden vuurtorens gebouwd, zodat schepen veilig konden aanmeren. De Romeinse vloot beschermde de zee tegen piraten. En op het land beschermde het Romeinse leger de handelsroutes. Zo konden Romeinse handelaren over de hele wereld reizen. Romeinse munten zijn gevonden in Nederland, India, Afrika en zelfs China. Vanuit die landen kwamen allerlei grondstoffen naar Rome. Die werden daar verwerkt tot mooie producten, zoals kammen van ivoor of Chinees porselein.

De werkplaatsen waar die spullen werden gemaakt, lagen in de steden. Daardoor ontstond er in de steden veel nijverheidAlle werkzaamheden waarbij grondstoffen worden verwerkt tot een eindproduct. Het eindproduct is afhankelijk van de menselijke arbeid die er in wordt gestoken. én handel. Door die economische voorspoed groeiden de steden snel. In sommige steden woonden wel vijfduizend mensen. Veel mensen kwamen ook gewoon op bezoek. Je kon baden in de thermen (warmwaterbadhuizen), sporten, je laten masseren, winkelen of uit eten gaan. Ook waren er gladiatorengevechten en wagenrennen. Die waren vaak gratis, omdat rijke burgers ze betaalden. Zo ontstond er langzaam een stedelijke cultuur, zelfs in gebieden als Nederland.

Bron 11. Het hele handelsnetwerk ten tijde van de Pax Romana. Waar haalden de Romeinen hun grondstoffen vandaan?
Bron 12. Het Romeinse grensdorp waar tegenwoordig Valkenburg ligt.

4. Romanisering

  • Kan aangeven dat barbaren eerst buiten de limes gehouden werden, zolang ze niet geromaniseerd waren.
  • Kan romanisering herkennen in bronnen.
  • Kan 4 voorbeelden geven van specifiek Romeinse culturele kenmerken.
  • Kent de 7 punten uit het Romeinse recht en hoe deze te herkennen zijn in onze moderne samenleving (verdiepingsstof).
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kan aangeven dat barbaren eerst buiten de limes gehouden werden, zolang ze niet geromaniseerd waren.
  • Kan romanisering herkennen in bronnen.
  • Kan 4 voorbeelden geven van specifiek Romeinse culturele kenmerken.
  • Kent de 7 punten uit het Romeinse recht en hoe deze te herkennen zijn in onze moderne samenleving (verdiepingsstof).
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

Bron 12. Een wandschildering uit Pompeï (70 n.C.). Je ziet een Romeins echtpaar. De man houdt een papyrusrol vast en een houtskoolstift waarmee hij kan schrijven. De vrouw houdt een wastafeltje (een uitwisbaar aantekeningenblok, vergelijkbaar met de aantekeningen op je telefoon) vast en een griffel in haar rechterhand. Welke conclusie zou je kunnen afleiden uit deze bron?

Dankzij de handel en de nijverheid die groeiden tijdens de Pax Romana, kwamen de inwoners van het Romeinse Rijk steeds vaker in contact met barbaarse volken. In het begin was de Romeinse overheid bang voor deze volken en hun cultuur. Daarom probeerden ze de barbaren buiten het rijk te houden. De grens van het rijk noemden de Romeinen de limes.

Maar later werd die strenge houding minder streng. Vooral de keizers gebruikten barbaren als soldaten voor hun legers. Zo kregen steeds meer barbaren in de loop van de tijd het Romeins burgerrecht. Deze nieuwe Romeinen moesten zich dan houden aan de Romeinse wetten, maar kregen wel dezelfde rechten als andere Romeinen.

Voordat iemand dat burgerschap kreeg, moest hij eerst genoeg geromaniseerd zijn. Dat betekent: geromaniseerdRomanisering is het overnemen van de Romeinse cultuur. . Mensen moesten dus de Romeinse manier van leven overnemen. De Romeinen waren bang dat vreemde gewoontes tot onrust zouden leiden binnen het rijk. Dat wilden ze voorkomen door te zorgen dat de barbaren eerst Romeins genoeg waren. Maar wat betekende dat eigenlijk: Romeins zijn?

 

Cultuur, religie en recht

Allereerst moesten de barbaren – en de inwoners uit de ingelijfdeIngelijfd in deze context is als gebieden, groepen of personen onderdeel worden van jouw gebied of groep. provincies – de taal van de Romeinen overnemen: het Latijn. In deze taal spraken alle Romeinen met elkaar. Wetenschappers, schrijvers, handelaren, ambtenaren, plebejers en patriciërs gebruikten allemaal dezelfde taal. Latijn bleef nog tot in de 19e eeuw een belangrijke taal op universiteiten. Ook vandaag gebruikt de Rooms-Katholieke Kerk nog steeds het Latijn.

Ten tweede was onderwijs belangrijk in het Romeinse Rijk. De regering bepaalde niet hoe het onderwijs eruitzag, maar veel ouders zagen het nut ervan in. Met onderwijs konden kinderen later meer succes hebben. Rekenen was bijvoorbeeld handig voor een ambtenaar of een handelaar. Kinderen – vooral jongens – kregen thuis les. Patriciërs kochten daarvoor huisslaven. Dat waren vaak arme plebejers met een opleiding, die zich als slaaf hadden verkocht om een schuld af te lossen. Soms maakten patriciërs ook Grieken tot slaaf, zodat die hun kinderen les konden geven. Later werden er ook scholen opgericht. Rijke kinderen leerden daar Latijn, filosofie, economie, retoricaDe kunst om in het openbaar te spreken en mensen met weloverwogen argumenten te overtuigen. en burgerschap. Voor arme plebejers was school vaak geen optie. Zij leerden een vak van hun ouders of moesten hopen dat een rijke Romein hun opleiding wilde betalen.

Bron 13. Een schilderij uit 1734 eeuw, met daarop het Pantheon uit Rome. Zoals deze geschilderd is, zo staat hij er vandaag de dag nog steeds zo bij. Het bijzondere aan het Pantheon is de koepel constructie met oculus (gat in het midden).
Bron 14. Romeinse klederdracht. Waarin zou het verschil zitten tussen kledingstukken?
Bron 15. Kaart van het oude Rome. Weet jij de belangrijkste bouwwerken op te noemen?

Ten derde hadden de Romeinen hun eigen stijl in het bouwen en beeldhouwen. Ze namen veel over van de Grieken, zoals tempels en theaters. Toch waren er ook verschillen. Romeinse gebouwen waren vaak groter dan die van de Grieken. Een goed voorbeeld is het Pantheon (bron 13). Dat was een tempel met een enorme koepel. De koepel had een gat in het midden (de oculus) en werd gebouwd zonder pilaren om hem te steunen. Dat was heel knap. Tot vandaag weten mensen nog steeds niet precies hoe de Romeinen dat hebben gedaan. Rijke inwoners van Rome betaalden mee aan de bouw van het Pantheon. Dat gebeurde ook in andere delen van het rijk. Overal lieten rijke bestuurders bruggen, aquaductenWaterwegen waaroverheen vers water stroomde naar de steden toe. , theaters, badhuizen, monumenten en tempels bouwen. Ze wilden elkaar overtreffen. Dat zie je ook terug in de beeldhouwkunst. Romeinse kunstenaars kregen de opdracht om realistische beelden te maken. Je zag die beelden terug in de huizen van rijke mensen, maar ook buiten op straat.

Ten vierde was godsdienst belangrijk in de Romeinse cultuur. De Romeinen geloofden in veel goden. De godsdienst was dus polytheïsmePolytheïsme is een godsdienst met meerdere goden. . Net als bij de Grieken had elke god zijn eigen taak, eigenschappen en herkenbare voorwerpen. Volgens Romeinse bestuurders hoorde het samen vereren van deze goden bij het Romeinse burger zijn. Zo ontstond er een gevoel van gemeenschap. Alle mensen in het rijk moesten meedoen aan de officiële godsdiensten. Als ze dat deden, mochten ze ook nog in andere goden geloven. Daarom waren er in het rijk veel verschillende godsdiensten. Iemand uit Friesland met Romeins burgerrecht kon dus bijvoorbeeld én in de Romeinse god Mars geloven én in de Germaanse god Wodan. Uiteindelijk namen niet alleen de barbaren Romeinse gebruiken over, maar namen Romeinen ook gewoonten over van andere volken.

Bron 16. Vrouwe Justitia was de godin van het recht. De godin werd door keizer Augustus toegevoegd aan de bestaande goden. De weegschaal was afgeleid van de weegschaal die werd gebruikt in de Egyptische godsdienst, om de zonden van een dode te wegen.
Verdiepingsstof: Het Romeinse recht

Ook het Romeinse recht zorgde ervoor dat mensen zich Romein voelden. Zelfs nu merken wij nog dat onze ‘moderne’ rechtspraak lijkt op die van de Romeinen. De Romeinen vonden dat de rechten en plichten van burgers in wetten moesten worden vastgelegd. Die wetten moesten voor iedereen hetzelfde zijn. Als iemand een wet had overtreden, moest hij of zij gestraft worden volgens duidelijke regels. Veel van die ideeën gebruiken we nu nog steeds. Bijvoorbeeld deze zeven regels:

  1. Als iets niet verboden is in de wet, mag het niet worden bestraft.
  2. Iemand mag niet twee keer voor hetzelfde worden veroordeeld.
  3. Iedereen mag vrij denken. Je mag niet gestraft worden voor wat je denkt.
  4. Rechters moeten vrij zijn en niet werken voor de regering.
  5. Een verdachte is onschuldig totdat het tegendeel is bewezen.
  6. Een verdachte mag zich altijd verdedigen tegen een aanklacht.
  7. Als de rechter twijfelt, moet de verdachte worden vrijgesproken.

Deze regels zijn dus al heel oud. Toch vormen ze nog steeds de basis van onze rechtspraakRechtspreken of zorgen dat bestraft wordt als de wet niet wordt nageleefd. Vaak betekent dit dat er op basis van wetten veroordelingen plaatsvinden. .

5. Eén God?

  • Kent 3 verschillen tussen het joodse monotheïsme en andere polytheïstische godsdiensten.
  • Kan aangeven dat Jezus als messias werd gezien door sommige joden; waarom zijn volgelingen andere leefregels hadden dan die voorgeschreven werden in het jodendom en dat dit uiteindelijk leidde tot de afsplitsing van het joodse geloof en het ontstaan van het christendom.
  • Kan het succes verklaren van het christendom.
  • Kan aangeven waarom de Romeinse keizers christenen vervolgden.
  • Kent de vroeg kerkelijke organisatie (verdiepingsstof).
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kent 3 verschillen tussen het joodse monotheïsme en andere polytheïstische godsdiensten.
  • Kan aangeven dat Jezus als messias werd gezien door sommige joden; waarom zijn volgelingen andere leefregels hadden dan die voorgeschreven werden in het jodendom en dat dit uiteindelijk leidde tot de afsplitsing van het joodse geloof en het ontstaan van het christendom.
  • Kan het succes verklaren van het christendom.
  • Kan aangeven waarom de Romeinse keizers christenen vervolgden.
  • Kent de vroeg kerkelijke organisatie (verdiepingsstof).
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

Historici weten niet precies wanneer het jodendom is ontstaan. Maar ze hebben wel een idee waar het geloof begon. Rond 1000 v.C. leefden joden in kleine geloofsgemeenschappen in Palestina, het gebied dat we nu Israël noemen. Al snel werden die gemeenschappen veroverd door andere volken. Eerst door de Egyptenaren, en later ook door de Romeinen. Veel joden vluchtten toen naar andere delen van Afrika en Europa. Een groot deel van hen kwam terecht in gebieden binnen het Romeinse Rijk. Toch bleven veel joden hopen op een verlosser, een messias. Ze geloofden dat deze messias hen op een dag weer zou terugbrengen naar Palestina.

 

Bron 11. 17e eeuws schilderij van de apostel Paulus. Hij was een van de belangrijkste volgelingen van Jezus en daarmee één van de grondleggers van het christendom.

Monotheïsme

Het joodse geloof – het jodendom geheten – verschilde van andere geloven in de wereld. Het onderscheidde zich op drie manieren van de omringende religies.

  • Ten eerste waren joden monotheïstischHet geloof in het bestaan van één god. : ze geloofden dat er maar één god was. Deze god was verantwoordelijk voor alles op aarde. Dat was heel anders dan bij de Romeinen, want die geloofden in meerdere goden. Elke Romeinse god had een eigen taak en was maar op een klein deel van het leven van invloed. De joodse god had volgens de joden wél macht over alles. Joden geloofden ook dat zij het uitverkoren volk waren. Dat betekende dat zij speciaal waren voor God. Ze geloofden dat God hen zou beschermen. Joden vereerden hun god in tempels, waarvan de grootste in Jeruzalem stond. In 70 n.C. werd die tempel door de Romeinen verwoest.
  • Ten tweede waren heilige teksten belangrijk in het jodendom. Dat was iets wat de Grieken en Romeinen niet kenden. Bij de Romeinen bepaalden priesters en keizers welke religieuze regels golden. Soms werd een god zelfs vergeten omdat de keizer die niet meer belangrijk vond. In het jodendom werden juist verhalen, liederen en regels opgeschreven en tijdens bijeenkomsten voorgelezen. Zo wisten alle joden wat hun geloof betekende. Later zouden de christenen deze teksten overnemen in het eerste deel van de Bijbel: het Oude Testament.
  • Ten derde moesten joden zich houden aan religieuze voorschriften. Daardoor kon je ze herkennen. Zo moesten joodse jongens worden besneden, en mochten joden bepaalde etenswaren niet eten of aanraken, zoals varkensvlees en schaaldieren.

Door deze drie kenmerken voelden joden zich met elkaar verbonden. Toch dachten ze niet allemaal hetzelfde. Er was veel onenigheid over één belangrijke vraag: wanneer zou de verlosser (messias) komen?

 

De verlosser

Er waren meerdere mannen die zeiden dat ze de messias waren, maar niemand geloofde hen. Tot in het jaar 30 n.C.. Toen kwam er een nieuwe verlosser: Jezus. Later kreeg hij de bijnaam Christus, wat gezalfdeZalven is het aanbrengen van heilige oliën of andere stoffen, als onderdeel van een religieus ritueel. betekent. We weten niet veel over het leven van Jezus. Alles wat we weten is later opgeschreven. Die verhalen noemen we de evangeliën. Ze vormen het tweede deel van de Bijbel, het Nieuwe Testament.

Veel historici denken dat Jezus het jodendom wilde veranderen. Volgens hem was iemand niet goed omdat hij alle regels volgde, maar door verdraagzaamheidVerdraagzaamheid of tolerantie, is de mate waarin mensen afwijkend gedrag toestaan zonder dat diegenen die dit gedrag vertonen worden gediscrimineerd of vervolgd. en vergeving. Jezus was ook kritisch op de joodse priesters. Hij vond het verkeerd dat zij handelaren toelieten op het tempelplein, zelfs als die mensen oplichtten. Voor arme joden was zijn boodschap aantrekkelijk. Zij hadden volgens Jezus geen priesters meer nodig om in de hemel te komen. Maar Jezus maakte ook vijanden. Priesters en handelaren waren boos, omdat ze geld verdienden aan de manier waarop het geloof werkte. Jezus werd ook beroemd omdat hij volgens zijn volgelingen wonderen had gedaan. Dat maakte indruk, ook op mensen buiten Judea, in het Romeinse Rijk.

De joodse priesters wilden van Jezus af. Ze lieten hem veroordelen door de joodse rechtbank in Jeruzalem. Hij werd gekruisigd door het Romeinse bestuur, dat bereid was om met deze rechtbank samen te werken.. Maar na zijn dood werd het geloof in hem sterker. Jezus’ volgelingen geloofden dat hij voor hen gestorven was – als een offer voor de hele mensheid. Zijn trouwste volgeling was Paulus. Hij zei dat je in Jezus Christus mocht geloven, ook als je geen jood was. Paulus vond ook dat je niet alle joodse regels hoefde te volgen. Je hoefde bijvoorbeeld niet besneden te zijn. Dankzij Paulus werd het geloof in Jezus iets nieuws: het christendom, los van het jodendom.

Bron 12. Een favoriete executie methode van de Romeinse keizers was ter dood veroordeling door wilde dieren. Dat werd vooral toegepast op christenen. Zij geloofden dat ze een intact lichaam nodig hadden om vanuit de hemel ooit weer naar de aarde terug te komen. Door het te laten verscheuren, kon dat niet meer.
Bron 13. Constantijn de Grote zag het teken van het kruis aan de hemel. Hij geloofde dat met de hulp van de christelijke god en zijn volgelingen, hij een belangrijke veldslag kon winnen.
Van Jupiter naar God

In de tijd van Paulus was het christendom nog klein. Het was één van de vele geloven in het Romeinse Rijk. Daarom besteedde de Romeinse overheid er eerst weinig aandacht aan. Toch verspreidde het geloof in Jezus Christus zich snel. Dat kwam door verschillende dingen.

  • Ten eerste was het christendom goed georganiseerd. Paulus en andere volgelingen van Jezus probeerden overal mensen te bekeren. Ze stelden ook opzichters aan, die op hun beurt ook weer het geloof verspreidden. Deze functie van opzichter groeide uit tot die van priester en later bisschopEen bisschop een geestelijke in de hiërarchie van verschillende christelijke kerken, die vaak aan het hoofd staat van een bisdom. . Om ervoor te zorgen dat het geloof goed werd verspreid, kwamen deze leiders bij elkaar om te overleggen. Zulke bijeenkomsten heetten concilies.
  • Ten tweede was het christendom voor veel mensen aantrekkelijk. Je hoefde er niet voor geboren te worden in een bepaalde familie, zoals bij het jodendom. En je hoefde geen dure offers te brengen, zoals bij de Romeinse godsdienst. Je hoefde alleen maar te geloven. De volgelingen van Jezus zeiden ook dat vrouwen even belangrijk waren als mannen. Daardoor sloten veel armen en vrouwen zich aan. Het aantal volgelingen – christenen – groeide heel snel.

In het begin lieten de Romeinen het christendom met rust. In het rijk mochten mensen geloven wat ze wilden, zolang ze ook de Romeinse goden vereerden en meededen aan rituelen voor de keizer. Maar christenen wilden dat niet. Ze geloofden maar in één god en weigerden om andere goden te vereren. Ze deden ook niet mee aan keizervereringen. In het jaar 66 begon keizer Nero daarom met het vervolgen van christenen. Hij hoopte dat het geloof dan zou stoppen. Maar dat gebeurde niet.

In het jaar 300 was al 10% van de Romeinse bevolking christen. Keizer Constantijn zag dat hij het christendom niet kon tegenhouden. In het jaar 312 won hij een grote veldslag. Hij geloofde dat dit kwam door hulp van de christelijke god. Een jaar later, in 313, besloot hij dat er geen christenen meer vervolgd mochten worden. Het christendom werd toen toegestaan. Daarom noemen we hem Constantijn de Grote. Keizer Theodosius ging nog verder. In 391 maakte hij het christendom tot de officiële godsdienst van het rijk. Alle andere godsdiensten werden toen verboden.

Bron 14. De doop van Jezus door Johannes de doper in de kapel van de arianen. Zij geloofden dat God zijn zoon Jezus had geschapen en hetzelfde met de heilige geest had gedaan. Daarom was God almachtig en moesten deze twee gehoorzamen aan God.
Verdiepingsstof: Structuur van de vroege kerk

Na de dood van Jezus gingen zijn volgelingen het christendom verspreiden. In de plaatsen waar zij kwamen, stelden ze opzichters aan. Die opzichters zouden later bisschoppen worden genoemd. Elke week kwamen de gelovigen bij elkaar. Soms gebeurde dat in oude joodse tempels, soms in nieuwe gebouwen die kerken werden genoemd. Toen het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk werd, werden zelfs oude Romeinse tempels omgebouwd tot kerken. De bisschop was de leider van een groot gebied. Om alles goed te regelen, gaf hij priesters de taak om de kleinere groepen christenen te leiden. Zij hielden ook de kerkdiensten. De bisschop van Rome zou uiteindelijk de belangrijkste worden. Die kreeg de titel paus.

Zoals eerder genoemd kwamen bisschoppen uit verschillende gebieden samen in concilies. Tijdens zo’n bijeenkomst spraken ze over het geloof. Het doel was om te bepalen wat de juiste leer was én om mensen die anders dachten weg te houden van de kerk. Sommige groepen dachten namelijk anders over Jezus. In Egypte geloofde een groep dat Jezus een mens was en geen god tegelijk. Deze stroming heet het arianisme. Maar volgens Paulus en andere volgelingen van Jezus was Jezus ook God. Die mening werd in het jaar 325 bevestigd op het Concilie van Nicaea. De paus gaf toen opdracht om volgelingen van het arianisme te laten doden. Toch bleek dat deze stroming moeilijk weg te krijgen was.

6. De val van Rome

  • Kan aangeven hoe en waarom keizers Diocletianus en Constantijn het Romeinse Rijk hervormden.
  • Kan 3 oorzaken geven voor de val van het West-Romeinse Rijk.
  • Kan uitleggen dat het Romeinse Rijk bleef bestaan na de val van Rome.
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.
Leerdoelen
  • Kan aangeven hoe en waarom keizers Diocletianus en Constantijn het Romeinse Rijk hervormden.
  • Kan 3 oorzaken geven voor de val van het West-Romeinse Rijk.
  • Kan uitleggen dat het Romeinse Rijk bleef bestaan na de val van Rome.
Extra uitleg
In het filmpje krijg je een overzicht van het onderwerp van deze paragraaf.

Bron 15. Een schilderij uit de negentiende eeuw met daarop de val van Rome uit 476. Wat is het beeld dat de mensen uit de negentiende eeuw hebben van deze gebeurtenis?

Tijdens de lange periode van vrede konden de keizers het rijk goed bij elkaar houden. In de vorige paragrafen heb je kunnen lezen waarom. Er was een sterk Romeins leger, er waren geen gevaarlijke vijanden aan de grens en mensen geloofden in de keizer en in de Romeinse goden. Dat zorgde voor rust en stabiliteit. Vooral het Romeinse geloof hielp, omdat het mensen gehoorzaam maakte aan de keizer.

Maar vanaf de 3e eeuw werd het rijk zwakker. Het ging slechter dan in de twee eeuwen ervoor. Door burgeroorlogen, een pokkenepidemie en buitenlandse aanvallen werd het steeds moeilijker en duurder om het rijk bij elkaar te houden. Romeinse generaals maakten vaak ruzie over wie de keizer mocht zijn. Tussen 235 en 284 waren er meer dan vijftig keizers! Deze tijd noemen we de 3e-eeuwse crisis, want er waren problemen in het bestuur, het leger en de economie.

 

Keizer en onderkeizers

Twee keizers probeerden het rijk te redden: Diocletianus (284–305) en Constantijn (306–337). Ze regeerden lang en wilden de grootste problemen aanpakken.

  • Vooral het belastingprobleem moest opgelost worden. Vanaf toen moest iedereen belasting betalen, ook Italië – dat eerst vrijgesteld was.
  • Er moesten ook misoogsten voorkomen worden. Daarom mochten boeren niet meer zomaar vertrekken van hun boerderij. Zo konden ambtenaren beter controleren wie wat moest doen.
  • Daarnaast werd het rijk in vier delen gesplitst, zodat het makkelijker te besturen was. Het West-Romeinse Rijk kreeg een keizer en een onderkeizer, net als het Oost-Romeinse Rijk. De hoofdstad van het westen was Rome, en van het oosten Constantinopel, vernoemd naar keizer Constantijn.
  • Er kwam ook een nieuw plan voor de verdediging. Grote rivieren werden gebruikt als natuurlijke grenzen. Op belangrijke plekken – zoals bruggen – bouwden de Romeinen forten.

 

Rome wordt geplunderd

De laatste keizer die het rijk weer even bij elkaar bracht was Theodosius. Na zijn dood in 395 verdeelde hij het rijk weer tussen zijn twee zoons. Vanaf toen was er weer een West- en een Oost-Romeins Rijk. Het Oost-Romeinse Rijk zou blijven bestaan tot 1453 als het Byzantijnse Rijk. Maar het West-Romeinse Rijk viel in het jaar 476. Daar zijn een paar oorzaken voor.

Vanaf het jaar 375 kwam er onrust in Europa. Veel historici noemen dat de eerste oorzaak van de val van het rijk. De Hunnen, een volk uit Centraal-Azië, trokken plunderend door Europa. Zelfs het Romeinse leger kon hen niet stoppen. Mensen waren bang en vluchtten naar andere gebieden. Hierdoor begonnen de volksverhuizingenHet binnendringen van meerdere stammen in het Romeinse Rijk tussen de 4e en de 6e eeuw aangeduid. . Vele barbaarse stammen trokken de grenzen van het West-Romeinse Rijk over. De Romeinse keizers wilden dat eigenlijk niet. Ze voerden een streng migratiebeleidDe officiële houding en regels van een overheid bij het verhuizen van mensen. . Maar het Romeinse leger was te zwak om hen tegen te houden.

Bron 16. Het laat-Romeinse Rijk met hierop de verschillende volksverhuizingen en plunderingen. Elke lijn staat voor een andere 'barbaarse' stam die door het Romeinse Rijk trok.
Bron 17. Een Vandaal voor zijn graanplantage in Noord-Afrika. De Vandaal heeft opvallende Romeinse kleding aan in deze mozaïek afbeelding van een Vandaalse kunstenaar.
Bron 18. De twee Augusti (keizers) en de twee Caesares (onderkeizers).

Ten tweede was het leger een oorzaak van de val van Rome. Er waren steeds meer soldaten nodig. Daarom werden ook barbaren toegelaten tot het leger. Eerst bestonden de legioenen vooral uit Romeinen, maar in de 3e eeuw zaten er juist meer barbaren dan Romeinen in het leger. Omdat de meeste soldaten nu geen echte Romeinen meer waren, begonnen ze te twijfelen aan de macht van de Romeinen. Veel barbaarse soldaten wilden alleen nog luisteren naar een generaal die ook barbaar was. Sommigen gehoorzaamden alleen als de keizer een barbaarse achtergrond had – of zoals wij dat noemen: een migratieachtergrondiemand met een migratieachtergrond is een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. . Zo werden generaals keizers: soldatenkeizers. Soms waren er wel vier soldatenkeizers tegelijk, die elkaar ook nog bestreden. Het gevolg: het Romeinse leger werd zwak en verdeeld.

Ten derde zorgden de volksverhuizingen en het zwakke leger ervoor dat andere volken hun kans zagen. Ze begonnen Romeinse gebieden te veroveren en de zee onveilig te maken. De Romeinse provincie Africa – belangrijk voor graan en olijfolie – werd ingenomen door de Vandalen. Zij verwoestten eerst veel, maar gebruikten daarna de landbouwgrond. Ze bleven graan en olie produceren en verkochten dat aan Rome. Maar: De Romeinen moesten nu betalen voor deze producten en de belasting die de Romeinen eerder over deze producten werd geheven, kregen ze niet meer. Rome kon daardoor minder soldaten betalen. Daardoor werd het ook gevaarlijker op zee. Het leger was te zwak om handelsschepen te beschermen tegen piraten door dit geldgebrek.

Door al deze problemen – economisch, politiek, militair en sociaal – kon het West-Romeinse Rijk niet meer overeind blijven. In het jaar 476 kwam het leger, dat inmiddels vooral uit Germaanse huurlingen bestond, in opstand. De leider heette Odoaker. Hij trok met zijn soldaten naar Rome. De stadspoorten werden opengebroken, het keizerlijk paleis geplunderd. De keizer, Romulus Augustulus, werd afgezet. Odoaker benoemde zichzelf tot koning van Italië. Het wereldrijk Rome was voorbij. Maar het Oost-Romeinse Rijk bleef wél bestaan.