Kenmerkende aspecten

Als je straks examen geschiedenis doet, krijg je te maken met de 49 kenmerkende aspecten. Misschien klinkt dat als een droge lijst, maar eigenlijk zijn het stuk voor stuk aanwijzingen waarmee je een historische periode kunt herkennen. Ze geven aan wat er in een bepaalde tijd belangrijk was – welke ontwikkelingen plaatsvonden, welke ideeën ontstonden, en wat mensen toen dachten en deden. Denk bijvoorbeeld aan de eerste tijd (tijdvak 1): de tijd van jagers en boeren. Eén van de kenmerkende aspecten uit die periode is ‘de levenswijze van jagers-verzamelaars’. Dat vertelt je iets over hoe mensen toen leefden: in kleine groepen, zonder vaste woonplaats, op zoek naar voedsel in de natuur.

Bij elk tijdvak horen een aantal van deze kenmerkende aspecten. Die hebben we voor je op een rij gezet. Onder sommige aspecten staat extra uitleg. Dat doen we omdat je op het examen vragen kunt krijgen over wat zo’n aspect precies betekent. Door die toelichting snap je beter waar het over gaat. Je kunt op elk aspect klikken om er meer over te lezen. Je krijgt dan uitleg en opdrachten, zodat je goed kunt oefenen. Zo leer je de kenmerkende aspecten echt begrijpen – en daar draait het om.

Misschien vraag jij je af of je al die 49 aspecten uit je hoofd moet leren. Goed nieuws: dat hoeft niet! Tijdens het examen krijg je ze erbij. Maar je moet wél weten wat ze betekenen. Je moet dus de inhoud herkennen en kunnen uitleggen waarom een bepaald aspect past bij een bepaalde tijd. Neem bijvoorbeeld het aspect ‘De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat’. Dat gaat vooral over hoe mensen in het oude Athene nadachten over democratie – dus hoe burgers mochten meepraten en meebeslissen. Je hoeft echt niet alles te weten over hoe die stad precies bestuurd werd, maar je moet wel snappen waar het aspect over gaat.

 

Let ook op: de kenmerkende aspecten zijn expres niet genummerd. Veel ontwikkelingen gebeurden namelijk tegelijk en beïnvloedden elkaar. Geschiedenis loopt niet altijd netjes in volgorde – alles hangt met elkaar samen.

 

Oefen met de kenmerkende aspecten, verdiep je in de uitleg, en leer hoe je ze kunt herkennen in verhalen en bronnen door op de kenmerkende aspecten te klikken, in te loggen en oefenopdrachten te maken. Dan ben je goed voorbereid op het examen! Wil je liever een overzicht van de belangrijkste (westerse) ontwikkelingen door de tijd heen? Klik dan hier om bij die pagina te komen. Wil je de lijst zien zoals je deze krijgt op het centraal eindexamen (CE)? Klik dan hier.

Tijdvak 1 – Jagers en boeren / Prehistorie tot -3000

De levenswijze van jagers-verzamelaars.
Mensen leefden in kleine groepen en trokken rond op zoek naar voedsel, zoals wilde dieren, vruchten en planten. Ze kenden geen vaste woonplaats en waren volledig afhankelijk van de natuur. In deze nomadische samenlevingen waren nauwelijks sociale verschillen.

Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
Rond 11.000 v.Chr. ontdekten mensen dat ze gewassen konden verbouwen en dieren konden temmen, wat leidde tot de ontwikkeling van landbouw. Hierdoor ontstonden landbouwsamenlevingen waarin meer mensen op een vaste plek woonden en hun eigen voedsel produceerden.

Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Door de succesvolle landbouwproductie ontstond een overschot aan voedsel, waardoor niet iedereen meer boer hoefde te zijn. Dit leidde tot specialisatie en de groei van nederzettingen, die uiteindelijk uitgroeiden tot de eerste stedelijke gemeenschappen met complexe samenlevingen en bestuursvormen.

Tijdvak 2 – Grieken en Romeinen / Oudheid van -3000 tot 500

De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
In de Griekse stadstaten ontstond het wetenschappelijk denken, waarbij natuurverschijnselen logisch werden verklaard; en filosofen nadachten over de ideale staatsvorm en de rol van de burger. Bij het denken over burgerschap en politiek wordt met name bedoeld en verwezen naar de (directe)democratie in Athene en dat Atheners dit als de meest logische, gelijkwaardige en menselijke bestuursvorm zagen.

De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
De Grieks-Romeinse cultuur legde de basis voor de westerse beschaving, met een blijvende invloed op architectuur, beeldhouwkunst, literatuur en filosofie. Elementen zoals tempels, beelden, toneelstukken en filosofische ideeën zijn tot op de dag van vandaag herkenbaar en inspireren nog steeds.

De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
Het Romeinse Rijk breidde zich over een groot deel van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten uit, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich over enorme gebieden verspreidde. Door de veroveringen en de aanleg van wegen en steden werden taal, rechtssysteem en bouwstijlen van Rome geïmporteerd in de veroverde gebieden.

De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
Naarmate het Romeinse Rijk zich uitbreidde, kwamen de Romeinen in aanraking met de Germaanse volkeren, wat leidde tot zowel conflicten als culturele uitwisseling. Deze confrontatie resulteerde in een vermenging van Romeinse en Germaanse tradities, zichtbaar in bijvoorbeeld rechtspraak en kunst, maar uiteindelijk ook in de val van het West-Romeinse Rijk.

De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
In deze periode ontstonden het jodendom en het christendom, beide gekenmerkt door het geloof in één God, in tegenstelling tot de polytheïstische religies van die tijd. Deze monotheïstische godsdiensten ontwikkelden zich vanuit het Midden-Oosten en verspreidden zich, met name het christendom, over het Romeinse Rijk.

Tijdvak 3 – Monniken en ridders / Vroege middeleeuwen van 500 tot 1000

De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
Het gaat hierbij om een geleidelijk proces waarbij monniken en de politieke elite vaak samenwerkten en waarbij zowel sprake kon zijn van verspreiding van boven af (de elite als eerste bekeerd) als het ontstaan van fusies tussen ‘heidense’ geloven en het christelijk geloof.

Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
De islam ontstond in de 7e eeuw op het Arabisch Schiereiland en verspreidde zich snel door militaire veroveringen en handel over grote delen van het Midden-Oosten, Noord-Afrika en delen van Europa (zoals Spanje). Dit leidde tot de bloei van een nieuwe islamitische cultuur.

De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
Na de val van het West-Romeinse Rijk verdween de complexe landbouwstedelijke samenleving grotendeels en maakte plaats voor een zelfvoorzienende agrarische cultuur. Het merendeel van de bevolking leefde op domeinen die georganiseerd waren volgens het hofstelsel, waarbij horigen gebonden waren aan het land en diensten moesten leveren aan de heer.

Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Door het wegvallen van centraal gezag en de toenemende onveiligheid ontstonden feodale verhoudingen, ook wel leenstelsel genoemd. Koningen en edelen gaven land (lenen) in ruil voor militaire steun en trouw, waardoor een hiërarchisch systeem van heer en vazal ontstond.

Tijdvak 4 – Steden en staten / Late middeleeuwen van 1000 tot 1500

De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
Vanaf de 11e eeuw bloeide de handel weer op, deels door bevolkingsgroei en toegenomen veiligheid, waardoor de vraag naar producten toenam. Dit stimuleerde ambachten en leidde tot de heropleving van steden, waar kooplieden en ambachtslieden zich vestigden.

De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
Met de groei van steden nam de rijkdom en invloed van de burgerij toe, wat leidde tot een wens naar meer autonomie. Steden kregen steeds vaker stadsrechten van vorsten of edelen in ruil voor geld of steun, waardoor ze zichzelf konden besturen en wetten konden maken.

Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
Er ontstond een langdurige strijd tussen keizers en pausen over wie het hoogste gezag had: de wereldlijke heersers of de geestelijke leider van de kerk. Deze investituurstrijd ging over de benoeming van bisschoppen en de uiteindelijke suprematie over Europa.

De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
De christelijke wereld breidde zich uit door veroveringen, kolonisatie en handel, maar vooral door de kruistochten naar het Heilige Land. Deze militaire expedities, bedoeld om Jeruzalem te heroveren op de moslims, hadden grote gevolgen voor zowel het Midden-Oosten als Europa.

Het begin van staatsvorming en centralisatie.
Vorsten probeerden hun macht te vergroten en hun gebieden efficiënter te besturen door middel van staatsvorming en centralisatie. Dit hield in dat ze vanuit één punt regeerden, wetten standaardiseerden, een ambtenarenapparaat opbouwden en een vast leger creëerden, ten koste van de lokale macht van edelen.

Tijdvak 5 – Ontdekkers en hervormers / Vroegmoderne tijd van 1500 tot 1600

Het begin van de Europese overzeese expansie.
Europese staten begonnen in de 15e eeuw met ontdekkingsreizen overzee, op zoek naar nieuwe handelsroutes, grondstoffen en gebieden. Dit leidde tot de ontdekking van nieuwe werelddelen en de vestiging van Europese kolonies, waarmee een periode van wereldwijde contacten en culturele uitwisseling begon, waardoor het wereldbeeld werd uitgebreid.

Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
De renaissance bracht een hernieuwde belangstelling voor de klassieke oudheid en een focus op de mens en zijn capaciteiten, wat het mensbeeld veranderde van theocentrisch naar antropocentrisch. Dit stimuleerde ook een nieuwe wetenschappelijke belangstelling, waarbij kennis niet langer alleen uit religieuze teksten kwam, maar ook door observatie en experimenten werd verkregen.

De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid.
Tijdens de renaissance kwam er een sterke opleving van de interesse in de kunst, architectuur, literatuur en filosofie van de klassieke oudheid (Grieken en Romeinen). Geleerden bestudeerden oude teksten opnieuw; en kunstenaars lieten zich inspireren door de klassieke idealen van schoonheid en harmonie.

De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
De protestantse reformatie, ingezet door figuren als Maarten Luther en Johannes Calvijn, leidde tot felle kritiek op de katholieke kerk en uiteindelijk tot een religieuze splitsing. Diverse protestantse kerken ontstonden, wat resulteerde in godsdienstoorlogen en blijvende religieuze verdeeldheid in West-Europa.

Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
De opkomst van het protestantisme en de centralisatiepolitiek van Filips II leidden tot een opstand in de Nederlanden. Dit conflict resulteerde na tachtig jaar strijd in de stichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, een onafhankelijke protestantse staat.

Tijdvak 6 – Regenten en vorsten / Vroegmoderne tijd van 1600 tot 1700

Het streven van vorsten naar absolute macht.
In de 17e eeuw streefden veel Europese vorsten naar absolute macht, wat betekende dat zij meenden zonder inmenging van adel, parlement of kerk te kunnen regeren; maar hen wel gebruikte om zelf meer macht te krijgen. Lodewijk XIV van Frankrijk is hiervan een bekend voorbeeld, die de macht volledig naar zich toetrok.

De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
De Nederlandse Republiek was in de 17e eeuw uniek in Europa door haar bestuur zonder koning, waarbij de macht bij regenten lag. Dit, samen met een bloeiende overzeese handel (Gouden Eeuw) en een rijke kunst- en wetenschapsproductie, zorgde voor een exceptionele economische en culturele bloei.

Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
De Republiek speelde een leidende rol in de wereldwijde handelscontacten, met name via de VOC en WIC, die specerijen, textiel en slaven verhandelden. Dit systeem van handelskapitalisme, waarbij winst werd gemaakt door grote investeringen in handel, vormde de basis voor het ontstaan van een wereldeconomie waarin verschillende continenten economisch met elkaar verbonden raakten. Later volgenden ook andere landen.

De wetenschappelijke revolutie.
De wetenschappelijke revolutie was een periode waarin nieuwe inzichten over de natuur en de kosmos ontstonden, gebaseerd op observatie, experimenten en redenering in plaats van alleen op geloof of oude teksten. Belangrijke figuren zoals Isaac Newton legden de basis voor de moderne natuurwetenschappen.

Tijdvak 7 – Pruiken en revoluties / Vroegmoderne tijd van 1700 tot 1800

Rationeel optimisme en ‘Verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
De Verlichting was een stroming waarin men geloofde in de kracht van het verstand (rede) om de wereld te verbeteren en problemen op te lossen. Dit rationeel optimisme leidde tot kritische ideeën over traditionele structuren in godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen, en pleitte voor meer vrijheid en gelijkheid.

Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
Hoewel de Verlichting nieuwe ideeën bracht, bleef in veel landen het ancien régime (het oude bestuurssysteem met absolute vorsten en standenmaatschappij) bestaan. Sommige vorsten probeerden echter wel verlicht absolutisme toe te passen, waarbij ze hun macht behielden maar regeerden in het belang van het volk, bijvoorbeeld door onderwijs te verbeteren of tolerantie te bevorderen.

Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
Europese landen breidden hun macht over de wereld uit door middel van plantagekoloniën in Amerika, waar gewassen zoals suiker en tabak werden verbouwd. Hiervoor werden miljoenen Afrikanen gedwongen tot transatlantische slavenhandel en slavernij. Tegelijkertijd ontstond het abolitionisme, een beweging die streed voor de afschaffing van slavernij.

De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
Geïnspireerd door verlichte ideeën braken in westerse landen democratische revoluties uit, zoals de Amerikaanse en Franse revoluties. Deze revoluties leidden tot felle discussies over de inrichting van de staat, de rechten van burgers (grondrechten) en wie als volwaardig staatsburger kon worden beschouwd.

Tijdvak 8 – Burgers en stoommachines / Moderne tijd van 1800 tot 1900

De industriële revolutie die in de westerse landen de basis legde voor een industriële samenleving.
De industriële revolutie begon in Groot-Brittannië in de 18e eeuw en verspreidde zich daarna over de westerse wereld. Door de uitvinding van machines en nieuwe energiebronnen, zoals de stoommachine, veranderde de economie van agrarisch-stedelijk naar een industriële samenleving met fabrieken en massaproductie.

Discussie over de ‘sociale kwestie’.

De industriële revolutie leidde tot grote sociale problemen, zoals slechte woon- en werkomstandigheden, lage lonen en kinderarbeid, vooral voor arbeiders in de steden. Dit veroorzaakte discussies over de ‘sociale kwestie’, waarbij men zocht naar oplossingen voor deze armoede en ongelijkheid.

De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
Europese landen veroverden in de 19e eeuw grote delen van Afrika en Azië, niet alleen voor handel maar ook voor grondstoffen en afzetmarkten voor hun industriële producten. Dit moderne imperialisme leidde tot de uitbouw van koloniale rijken en de wereldwijde overheersing door westerse mogendheden.

De opkomst van emancipatiebewegingen.
In de 19e eeuw kwamen verschillende emancipatiebewegingen op die streden voor gelijke rechten en stemrecht. Voorbeelden zijn de arbeidersbeweging, de feministische beweging (vrouwenemancipatie) en de confessionele bewegingen die opkwamen voor de rechten van gelovigen, bijvoorbeeld voor bijzonder onderwijs.

Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
Gedurende de 19e en vroege 20e eeuw vond een voortschrijdende democratisering plaats, waarbij het kiesrecht geleidelijk werd uitgebreid. Eerst kregen meer mannen stemrecht en later, mede onder invloed van emancipatiebewegingen, verkregen ook vrouwen het actief en passief kiesrecht, waardoor steeds meer burgers deel konden nemen aan het politieke proces.

De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
Als reactie op de veranderingen in de samenleving, vaak veroorzaakt door de industriële revolutie, ontstonden diverse politiek-maatschappelijke stromingen. Liberalisme stond voor vrijheid en individuele rechten, nationalisme voor eenheid van volk en staat, socialisme voor gelijkheid en sociale rechtvaardigheid, confessionalisme voor politiek gebaseerd op geloof, en feminisme voor gelijke rechten voor vrouwen.

Tijdvak 9 – Wereldoorlogen / Moderne tijd van 1900 tot 1950

De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie.
In de 20e eeuw werden moderne propaganda- en communicatiemiddelen (zoals radio, film en posters) ingezet om grote groepen mensen te beïnvloeden en politieke ideeën te verspreiden. Dit ging vaak gepaard met massaorganisaties (politieke partijen, jeugdbewegingen) die mensen mobiliseerden en disciplineerden.

Het in praktijk brengen van totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme.
Deze periode zag de opkomst en uitvoering van totalitaire ideologieën zoals het communisme (Sovjet-Unie), fascisme (Italië) en nationaalsocialisme (Duitsland). Deze regimes probeerden alle aspecten van het leven te controleren en de samenleving volledig te herscheppen volgens hun ideologie.

De crisis van het wereldkapitalisme.
Na de Eerste Wereldoorlog kwam het wereldkapitalisme in een diepe crisis terecht, met als dieptepunt de Grote Depressie van de jaren 30. Deze economische crisis leidde tot massale werkloosheid, armoede en sociale onrust over de hele wereld.

Het voeren van twee wereldoorlogen.
De 20e eeuw werd getekend door twee verwoestende conflicten op mondiale schaal: de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Deze oorlogen werden gekenmerkt door massale mobilisatie, nieuwe wapentechnologieën en enorme aantallen slachtoffers, zowel militairen als burgers.

Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op Joden.
De Tweede Wereldoorlog werd diep beïnvloed door extreme vormen van racisme en discriminatie, met name het antisemitisme van de nazi’s. Dit leidde tot de genocide op zes miljoen joden, bekend als de Holocaust.

De Duitse bezetting van Nederland.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Nederland van 1940 tot 1945 door nazi-Duitsland bezet. Deze periode kenmerkte zich door onderdrukking, honger, vervolging van joden en verzet.

Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering.
De twee wereldoorlogen introduceerden massavernietigingswapens (zoals gifgas in WOI en atoombommen in WOII) die ongekende verwoestingen veroorzaakten. Bovendien raakte de burgerbevolking steeds directer betrokken bij de oorlogvoering, door bombardementen, bezetting en vervolging.

Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
Hierbij wordt gedacht aan het opkomend nationaal bewustzijn in koloniën, dat door de wereldoorlogen werd versterkt (het succes van de Japanse oorlogvoering tegen de Verenigde Staten, maar ook het geweldloze verzet van Gandhi tegen de Britse kolonisator). Nationalistische bewegingen streefden naar onafhankelijkheid en begonnen te vechten tegen de Europese overheersers.

Tijdvak 10 – Televisie en computer / Moderne tijd van 1950 tot nu

De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een Koude Oorlog tussen de kapitalistische Verenigde Staten en de communistische Sovjet-Unie, die de wereld verdeelde in twee ideologische blokken. Deze confrontatie leidde tot een constante wapenwedloop, vooral met atoomwapens, wat een permanente dreiging van een atoomoorlog met zich meebracht.

De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een golf van dekolonisatie op gang, waarbij veel Aziatische en Afrikaanse landen onafhankelijk werden van hun Europese kolonisatoren. Dit betekende het einde van de westerse hegemonie (overheersing) in de wereld en een verschuiving van de mondiale machtsverhoudingen.

De eenwording van Europa.
Mede ingegeven door de verschrikkingen van de wereldoorlogen en de dreiging van de Koude Oorlog, begon het proces van Europese eenwording. Landen werkten samen op economisch en later ook op politiek gebied, wat uiteindelijk leidde tot de vorming van de Europese Unie.

De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen.
Na de Tweede Wereldoorlog kende de westerse wereld een periode van sterke economische groei en toenemende welvaart. Vanaf de jaren zestig leidde dit tot grote sociaal-culturele veranderingen, zoals ontzuiling, individualisering, de opkomst van jeugdculturen en een lossere moraal.

De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Door globalisering, migratie (onder andere door arbeidsmigratie en vluchtelingenstromen) en dekolonisatie hebben veel westerse landen zich ontwikkeld tot pluriforme en multiculturele samenlevingen. Dit betekent dat ze bestaan uit diverse bevolkingsgroepen met verschillende culturele achtergronden en leefwijzen. Soms leidt dat tot spanningen tussen groepen.