Sociaal, democraat en antifascist?: de Sociaaldemocratische Partij Duitsland tijdens de wereldoorlogen
In 1875 beschreef Karl Marx de voorloper van de Sociaaldemocratische Partij Duitsland (SPD) en daarmee de latere SPD als ‘niet sociaal genoeg’. Daarentegen werd de partij door veel tijdgenoten bekritiseerd vanwege haar te conservatieve kijk op de democratie. De partij zou ‘niet democratisch genoeg zijn’. Toch wist de SPD stand te houden aan het einde van de negentiende eeuw, een periode gedomineerd door een imperialistische vorst die het liefst absolutistisch wilde regeren. De Rijksdag (het Duitse parlement) had voornamelijk een adviserende functie richting de ‘Kaiser’. Bovendien was de bevolking nauwelijks geschoold in het functioneren van een politiek bestuur met inspraak, oftewel een stap richting democratie. Toch zou de SPD in 1912 de grootste partij worden in het parlement, waarbij de meeste politieke overwinningen bestonden uit het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en leefomstandigheden van de arbeidersklasse.
Rond 1891 begon de SPD te radicaliseren. De partij vond dat fabrieken genationaliseerd moesten worden, waarbij de Rijksdag zou beslissen over de bedrijfsvoering van genationaliseerde fabrieken. Deze nieuwe koers bleek echter niet houdbaar. Aan het begin van de twintigste eeuw richtte de SPD zich op democratische inspraak voor de ‘gewone burger’. De gedachte dat sociale hervormingen, verbetering van de positie van de arbeider en politieke inspraak verkregen konden worden door geweld werd losgelaten. Hervormingen zouden volgen als de SPD meer inspraak zou krijgen in het Duitse landsbestuur.
De Eerste Wereldoorlog en het interbellum
Toen de ‘Grote Oorlog’ uitbrak in 1914, beloofde de SPD haar steun aan de regering. De partijleiders waren het eens: ‘tijdens een oorlog moest Duitsland verenigd zijn tegen de gezamenlijke vijand en niet politiek gefragmenteerd zijn’. Gedurende de oorlogsjaren liep de Duitse economie terug door de blokkade van Engeland en de hoge oorlogsuitgaven. Het was de SPD die in de Rijksdag akkoord ging met het voorstel om oorlogsobligaties uit te geven, waarmee Duitsland de oorlog tegen de geallieerden kon voortzetten. De SPD-leider Haase sprak de volgende woorden:
‘We zullen het vaderland niet in de steek laten op het moment dat het ons nodig heeft!’
Keizer Wilhelm II was verrukt en verklaarde:
‘Ich kenne keine Parteien mehr, ich kenne nur noch Deutsche! (Ik zie niet langer partijen, ik zie alleen maar Duitsers!)’
Naarmate de oorlog meer tol begon te eisen van de Duitse burgers, begon de SPD haar vraagtekens te zetten bij het nut van de oorlog. Ondanks dat Rusland zich in 1917 terugtrok uit de oorlog, was het tij niet meer te keren voor Duitsland. Op 11 november 1918 werd een wapenstilstand getekend tussen Duitsland en de geallieerden. Keizer Wilhelm besloot naar Nederland te vluchten om niet persoonlijk verantwoordelijk te worden gehouden voor de oorlog. Niet veel later capituleerde de Duitse regering, waaronder de SPD. Deze capitulatie zou later worden gebruikt door nationaalsocialisten en andere fascistische groeperingen in Duitsland om de Dolkstootlegende in te roepen. Volgens hen was het de SPD en andere politieke partijen die het leger hadden verraden en hen een mes in de rug hadden gestoken.
De Republiek van Weimar
Na de capitulatie werd de SPD een van de regerende politieke partijen die het nieuwe democratische Duitsland moest gaan besturen. De nieuwe overheid, met veel leden van de SPD, stond voor een sociale crisis als gevolg van de Eerste Wereldoorlog. Veel Duitse soldaten keerden terug van het front, en de politiek streed fel om een hongersnood te voorkomen en de werkloosheid laag te houden. Hiervoor waren grote sociale en economische veranderingen nodig, vaak ten koste van de economische en sociale vrijheden van de rijke burgerij. Voor veel van deze rijke burgers stond de SPD voor sociale en economische achteruitgang, gezien de SPD de oorlog had ‘verloren’ en Duitsers herstelbetalingen moesten doen aan de Engelsen en Fransen als compensatie voor de oorlogsschade. Daarnaast benadeelde de SPD de rijke burgerij economisch met verhoogde belastingen om de economie draaiende te houden. Deze onvrede leidde tot de eerste revolutie van de pasgeboren Republiek van Weimar: de Spartacusopstand. Om deze opstand neer te slaan, riep de SPD de hulp in van het Freikorps, een groep oud-soldaten waarvan velen later fanatieke aanhangers van Hitler zouden worden.

SPD-activisten probeerden in 1919 zo snel mogelijk de burgers te motiveren om achter het nieuwe parlement te gaan staan.
Literatuur
Boterman, Frits. Moderne geschiedenis van Duitsland: 1800 tot heden. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2011.
Simpson, William en Jones, Martin. Europe 1783-1914. New York: Routledge, 2010.