Het Oude Griekenland: de Grieken en de Griekse oudheid
Griekenland was in de klassieke oudheid (750 v.C.-500 n.C.) een bonte verzameling van eilanden. Het was in totaal 131.957 km² groot. In het oude Griekenland waren veel gebieden van elkaar gescheiden door bergen of door zee. Dit noemen we natuurlijke barrières. Deze natuurlijke omstandigheden hebben ervoor gezorgd dat er tussen 800 en 500 v.C. ongeveer 700 stadstaten ontstonden. Zo’n stadstaat werd een polis (meervoud: poleis) genoemd.
Een polis bestond uit een stad met een omliggend stuk land. Op dat land werden vaak de gewassen verbouwd die door de inwoners uit de stad werden opgegeten of werden gebruikt voor de handel. De meeste van de poleis hadden een omvang van ongeveer 50 tot 100 km². Dit was zowel de stad als het omliggende land. Athene en Sparta vormden een uitzondering op die grote. Deze twee stadstaten waren duizenden vierkante kilometers groot. Daardoor waren zij ook gelijk de twee machtigste poleis.
De opbouw van een Griekse polis
Poleis werden niet altijd op dezelfde manier bestuurd, maar leken wel veel op elkaar. De Grieken spraken ongeveer dezelfde taal, geloofden in dezelfde goden en vertelden elkaar dezelfde heldenverhalen. Daarom spreken we van één ‘Griekse wereld’.
Een stadstaat moest goed verdedigbaar zijn. Niet elke polis kon een verdedigingsmuur betalen. Als oplossing werden de poleis zo gebouwd dat in het midden van de polis een versterkte heuvel lag, die de akropolis werd genoemd. Op deze heuvel zochten de inwoners van steden zonder muur hun toevlucht in tijden van oorlog. Het middelpunt van zo’n akropolis was een tempel. In deze tempel werd de beschermgod(in) van de polis vereerd.
Ondanks dat deze akropolis het middelpunt van de Griekse polis was, speelde het dagelijks leven hier niet af. De inwoners van de stadstaat ontmoetten elkaar op de agora. Op dit plein bespraken de bewoners het bestuur van de polis, hier werd handelgedreven en de laatste roddels gewisseld. Doordat het dagelijks leven rond de agora afspeelde, besloten veel inwoners van de stadstaat ook rond het plein te gaan wonen. De wijken die eromheen ontstonden, konden zelfs beschouwd worden als kleine steden. Een stad is een grote nederzetting waar de meeste bewoners leven van iets anders dan akkerbouw en veeteelt. Vaak leverde de landbouwgrond zoveel landbouwproducten op, dat de inwoners van de polis een overschot hadden. Dit overschot werd over de hele Griekse wereld verhandeld, ook aan niet-Grieken. Dankzij die contacten vond er uitwisseling van culturen plaats. Van handelaren uit Fenicië (Libanon) leerden ze het alfabet kennen en van de Lydiërs (West-Turkije) het gebruik van geld.
Bestuur in de polis
Grieken noemden besturen ‘politiek’ naar het woord polis. In veel van de eerste poleis regeerden koningen. Als een koning het bestuur van een stadstaat op zich heeft dan noemen we het bestuur een monarchie. In de prehistorie werden de eerste stadstaten vooral door koningen bestuurd. De koning, samen met een klein groepje belangrijke soldaten en ambtenaren, waren verantwoordelijk voor het dagelijkse bestuur. Dit gold ook voor veel van de Griekse poleis. Dit kleine groepje van soldaten en ambtenaren dat de baas was, noemen we adel. De adel had de gewoonte om hun macht en rijkdom na te laten aan hun nakomelingen. Deze machtige families wisten zo hun belangrijke positie te behouden. De adel had vaak een belangrijke functie in het bestuur van de stadstaat. Zij vormden een raad van edelen, die alle beslissingen nam. Wanneer een koning ontbreekt en alleen de adel regeert, noemen we zo’n bestuursvorm een aristocratie.Toch kon een aristocratie niet besturen zonder hulp van het volk. De edelen riepen zo nu en dan een vergadering van volwassen mannen bij elkaar: de volksvergadering. Vooral in Athene nam de onvrede over deze bestuursvorm langzaam toe.
Op voorstel van Kleisthenes besloten de Atheners in 509 v.C. een nieuwe bestuursvorm in te voeren: de directe democratie. Dit had enkele grote gevolgen. In Athene zouden voortaan de belangrijkste beslissingen worden genomen door de volksvergadering. Daarnaast moesten alle vrije mannen boven de 18 jaar naast deelnemen aan de volksvergadering ook de verdediging van de stad; in ruil daarvoor kregen deze mannen het burgerschap. Zij werden voortaan burgers genoemd. Zo kreeg het volk (dèmos) de macht (kratos) in handen. Grieken waarvan de ouders niet in Athene waren geboren, hadden niet diezelfde rechten. Zij werden methoiken genoemd.
Vrouwen hadden binnen de Atheense samenleving ook een andere rol: zij moesten gehoorzaam zijn. De Atheense vrouw moest allereerst haar vader gehoorzamen en later haar echtgenoot. Het was de taak van deze vrouwen om voor het gezin te zorgen en daarmee het voortbestaan van de Atheense polis garanderen.
Naast de directe democratie kenden de Grieken ook de indirecte. In deze indirecte democratie werden de beslissingen niet door het hele volk genomen, maar door een klein groepje. Dit groepje vertegenwoordigde de hele bevolking en werd vaak om de 4-10 jaar vervangen. Zij werden volksvertegenwoordigers genoemd.

Van Griekse burgers werd verwacht dat zij bijdroegen aan de verdediging van de stadstaat. Daarvoor moesten ze eerst een eigen wapenuitrusting aanschaffen. Dat was erg kostbaar.
De democratie verdedigen
Het gevaar bestond dat één man alle macht in handen zou nemen en een tirannie zou vestigen. Dat was al een keer gebeurd in 456 v.C. toen Pisistratos de macht had gegrepen. Niet alle Grieken stonden negatief tegenover een tiran. Vaak kreeg zo’n alleenheerser de steun van mensen die in de bestuursvorm voor hem weinig te zeggen hadden. Maar de meeste Atheners vreesden zo’n tiran. Zij bedachten een democratische oplossing om zo’n machtsgreep te voorkomen: het ostracisme, ook wel het schervengericht genoemd. Elk jaar kregen de burgers de kans om op iemand te stemmen die ervan verdacht werd alleenheerser te willen worden. De burgers die de meeste stemmen kregen, werden voor een aantal jaren uit Athene verbannen. In de geschiedenis van Athene ging dit ook wel eens mis. Rijke burgers die de armere bevolking ondersteunden (patronen) kochten vrije mannen om, zodat zij op de vijand van zo’n patroon zouden stemmen. Daardoor werden soms onschuldige burgers de stad uitgegooid.
De verspreiding over heel Griekenland: kolonisatie
Dankzij de toenemende productie van voedsel en andere producten in de periode 750 tot 550 v.C, nam de bevolking toe in heel Griekenland. Sommige poleis konden de groei niet aan. Zij konden niet genoeg voedsel verbouwen om de bevolking te onderhouden. Het gevolg was dat er soms ruzie ontstond over voedsel of land. In plaats van over te gaan op moord, besloten groepen mensen dit probleem op te lossen. Er werden onderzoekstochten georganiseerd. Tijdens deze onderzoekstochten werd gezocht naar een andere plaats, waar een nieuwe stad gesticht kon worden. We noemen het stichten van zo’n overzeese nieuwe stadstaat en het veroveren van het omliggende land kolonisatie. Vanaf 750 v.C. ontstonden zo aan de kust van de Middellandse zee nieuwe Griekse stadstaten. Grote steden als Marseille en Napels zijn in die tijd ontstaan als kolonies Massalia en Neapolis. Met deze kolonisatie werd ook de Griekse cultuur verspreid. Niet alleen doordat de Grieken zich over de hele Middellandse Zee verspreidden, maar ook omdat deze kolonies welvarend werden en gingen handeldrijven met niet-Griekse volken.
Sommige groepen met kolonisten namen de oude bestuursvorm van de moederpolis met zich mee naar de kolonië. Anderen besloten om de nieuwe polis te besturen door de macht te geven aan een klein groepje van rijke inwoners (plutocratie); de macht te geven aan een klein groepje oude en wijze mannen (oligarchie) of het bestuur zo in te delen dat je een bepaald inkomen nodig had om mee te mogen beslissen in de volksvergadering (timocratie).
De poleis in Zuid-Italië en op Sicilië waren als snel rijker dan de moederpoleis. Zo konden zij graan gaan leveren aan de moederpolis en de rest van Griekenland. Daardoor was kolonisatie niet meer zo hard nodig. Daarnaast was de politieke situatie rond 550 v.C. ook veranderd. Door machtige rijken als die van de Etrusken in Italië, het Perzische Rijk in Klein-Azië en Carthago in Noord-Afrika werd het moeilijker voor Griekse kolonisten om nieuwe kolonies te stichten.
In de 5e eeuw v.C. nam de handel en nijverheid sterk toe in Athene. Dit had als gevolg dat er meer werk beschikbaar was voor mensen. Daarentegen waren er niet genoeg arbeiders in de stad. Om dit probleem op te lossen, werden slaven aangevoerd. Hierdoor steeg het aantal slaven in de polis van een handje vol, naar een derde deel van de bevolking.